Menu

Premium

Rust, rustdag, sabbat, zondag

Geloofstaal & cultuurtaal

De eeuwen door zien we inzake de viering en de beleving van de rustdag een pendelbeweging tussen wetticisme en vrijblijvendheid. Vandaag de dag zien we vooral het laatste, want de traditionele rustdag in onze maatschappij staat de laatste jaren onder druk (24-uurs economie; openstelling van de winkels op zondag etc.). De politieke discussies hierover hebben echter het voordeel dat het begrip ‘rustdag’ in Nederland bekend is. De rustdag staat in ons land verder bekend als ‘de zondag’ en niet zozeer als ‘de (christelijke) sabbat’. Het woord ‘sabbat’ heeft een joodse klank gekregen. In veler beleving is het naleven van het sabbatsgebod synoniem met wetticisme. Dat sabbat/zondag dagen zijn om te vieren en voor mens en samenleving een zegen betekenen, komt vaak niet over. In hoeverre sabbat en zondag elkaar dekken, is in de christelijke kerk de eeuwen door een punt van discussie geweest.

Hebreeuwse woorden zoals sjavat, sjabbat, sabbat

Het Hebreeuws kent het werkwoord sjavat dat allereerst ‘eindigen’/ ‘stoppen’, ‘ophouden’ betekent. Daarnaast is er het zelfstandig naamwoord sjabbat. Het is de aanduiding voor een rustdag, bij uitstek de wekelijkse zevende dag. Andere rustdagen, die niet op zaterdag vallen – zoals de Grote Verzoendag -worden echter ook aangeduid als ‘sabbat’. In het Nieuwe Testament wordt de zevende dag aangeduid als sabbaton. Het meervoud sabbata kan in het Grieks zowel ‘week’ als ‘sabbatdag’ betekenen. Belangrijke woorden voor ‘rust’ in de Bijbel zijn het Hebreeuwse werkwoord noeach en menoecha en de Griekse zelfstandige naamwoorden anapausis en kataa-pausis met de verwante werkwoorden anapau-sein en katapauein.

Betekenis van rustdag in context

Oude Testament – De oorsprong van de sabbatdag

De oorsprong van het begrip ‘sabbatsrust’ vinden we in het scheppingsverhaal (Gen. 1:12:4). In Genesis 2:2 stelt God Zich voor als Iemand die zes dagen lang hard gewerkt heeft en daarna is gestopt, en wel om te rusten:

‘Toen God op de zevende dag het werk voltooid had, dat Hij gemaakt had, rustte Hij op de zevende dag van al het werk, dat Hij gemaakt had’ (vgl. Ex. 31:17, waar twee woorden gebruikt worden: ‘gerust’ en ‘adem geschept’). Deze eerste dag waarop God rust van zijn scheppingswerk wordt door Hem geheiligd, dat wil zeggen apart gezet (Gen. 2:3). In Exodus 20:11 wordt bij het vierde gebod, waarin Israël wordt opgeroepen deze dag te gedenken en te vieren als rustdag (sabbat), teruggegrepen op het feit dat God op de zevende dag ophield met zijn arbeid, zijn scheppingswerk. Uit het vierde gebod kan afgeleid worden dat God zijn scheppingswerk over zes dagen verspreid heeft met het oog op de latere weekindeling van de mensen.

Terwijl in Exodus 20 het sabbatsgebod tegen de achtergrond van de schepping staat, wordt in Deuteronomium 5 dit gebod geplaatst in het kader van de heilsgeschiedenis, namelijk de bevrijding van Israël uit de Egyptische slavernij (Deut. 5:15).

Een deel van de vloek die sinds de zondeval op de mens rust, is dat hij zwaar en moeite-vol werk moet verrichten. Het is aannemelijk dat kort na de zondeval de wekelijkse sabbat gegeven is als een dag waarop de mens van dat werk mocht rusten. In ieder geval waren er in de tijd van Genesis vele wetten van de Here bekend (zie Gen. 26:5) en was de sabbat een bekend fenomeen vóór de wetgeving van Mozes, zoals het verhaal rond het neerdalende manna duidelijk maakt (Ex. 16).

De inhoud van het sabbatsgebod

Hoewel de bewoordingen van het vierde gebod aangeven dat de kern ligt in het rusten van het dagelijks werk, maken andere teksten duidelijk dat deze rust gekoppeld wordt aan de eredienst in Gods huis (zie bijv. Lev. 23:3; Jes. 58:13), zelfs wanneer een sabbatdag anders dan op zaterdag valt (Lev. 23:23-32). Het sabbatsgebod wordt kracht bijgezet doordat de sabbat tot teken van het verbond verklaard wordt en doordat op het werken op die dag de doodstraf gesteld wordt (Ex. 31:12-17). De aard van het rusten wordt niet uitgebreid gespecificeerd, hoewel de wekelijkse sabbatdag en de grote verzoendag onderscheiden worden van andere rustdagen (zoals bijv. aan het begin en het eind van feestweken en nieuwe maandagen) door de uitdrukking sjabbat sjabbaton (‘volkomen sabbat’), wat neerkomt op een stipte onderhouding. In Exodus 35:3 wordt het verbod om werk te verrichten aangevuld met de regel dat de Israëlieten in geen van hun woningen vuur zullen ontsteken op de sabbatdag (vgl. Ex. 16:23). Mogelijk werd verwacht dat men zich op de heilige sabbatdag rein hield, maar dit wordt nergens met zoveel woorden geëist. Tegen de tijd van het Nieuwe Testament was de stipte onderhouding van de sabbatdag nauwkeurig aan regels gebonden. Door een aantal van deze rabbijnse regels te overtreden, kwam de Here Jezus in opspraak, bijvoorbeeld door het genezen op de sabbatdag en het plukken van aren bij een sabbatswandeling.

Het sabbatsjaar

Het idee van ‘sabbat’ in het Oude Testament is breder dan de rustdag. Gods wet regelde een sabbatsjaar dat inhield dat elk zevende jaar niet gezaaid, gesnoeid of geoogst mocht worden (Lev. 25). Wat vanzelf opkwam, kon door iedereen – in het bijzonder de armen – gegeten worden (Ex. 23:10-11). In ditzelfde sabbatsjaar, op Loofhuttenfeest, werden ook schulden kwijtgescholden (Deut. 15). Het sabbatsjaar betekenende derhalve niet alleen rust voor het land, maar het was ook een jaar met bijzondere aandacht voor de bevrijdende rust die toekomt aan de armen. Een bijzonder sabbatsjaar werd voorgeschreven voor het zevende sabbatsjaar (het jubeljaar), met daarin nog meer aandacht voor de bevrijding van armen die in schuldslavernij beland waren (Lev. 25). De Here waarschuwde dat verzuim in het houden van de sabbatsjaren gestraft zou worden met een gelijk aantal jaren ballingschap, hetgeen daadwerkelijk toegepast werd in de 70 jaren ballingschap in Babel (Lev. 26:34-35; 2 Kron. 36:21). In deze tijd heeft het land alsnog zijn rust gekregen.

Ingaan in de rust

De sabbatsrust verwijst naar de rust die de Here het volk in het vooruitzicht stelt in het beloofde land (vgl. Deut. 12:9, waar ‘rust’ en ‘erfdeel’ in één verband genoemd worden). In Numeri 10:33 is sprake van de ark die voor de Israëlieten uittrekt om een rustplaats te zoeken. Zo’n rustplek onderweg vormt een teken van de uiteindelijke rust in Kanaän. Onder deze rust als een heilsgoed, een geschenk van God, is te verstaan de bevrijding uit de macht van de vijanden en een toestand van volkomen vrede (sjalom) in Gods gemeenschap. Wanneer men niet gehoorzaamt aan Gods geboden zal men deze rust niet ontvangen. Het in de woestijn rondtrekkende volk heeft door zijn ongehoorzaamheid deze rust in het beloofde land verspeeld (vgl. Num. 14:22). In Psalm 95:10-11 wordt door de dichter het ongeloof van de woestijngeneratie (vgl. Ex. 17:1-7; Num. 20:2-13) als een waarschuwend voorbeeld voorgehouden: ‘Veertig jaren heb Ik Mij geërgerd aan dat geslacht (…). Daarom heb Ik gezworen in mijn toorn: Tot mijn rustplaats zullen zij niet komen’. Het verband waarin dit gezegd wordt in Psalm 95 laat zien hoezeer de rust betrokken blijft op de Here. Van beslissende betekenis is het horen naar Gods stem, het gehoorzamen aan zijn Woord.

Nieuwe Testament en de rustdag

Het Nieuwe Testament geeft aan dat er naast de blijvende geldigheid van het concept van een sabbatdag, ook een strijd was tegen de judaïstische naleving van de wetten van Mozes.

Jezus en de sabbat

De blijvende geldigheid van een ‘sabbat’ of rustdag wordt onderstreept door het feit dat Jezus met zijn volk de sabbat vierde en naar zijn gewoonte op die dag naar de synagoge ging (zie bijv. Luc. 4:16). Juist in de moeite die Jezus doet om een verkeerde mentaliteit inzake de onderhouding van de sabbat onder vele joodse leiders te bestrijden, blijkt dat Hij niet gekomen is de wet te ontbinden maar die te vervullen (Mat. 5:17). Een uitspraak als ‘de Zoon des mensen is heer van de sabbat’ spreekt dan ook niet van afschaffing van het gebod (Mat. 12:8; vgl. 24:20). De evangeliën spreken op een andere manier wanneer het Jezus gaat om geboden die afgedaan hebben (vgl. Mar. 7:19). Het onderwijs van Jezus betekent wel dat de casuïstische regels van de Farizeeën komen te vervallen. Ter verdediging van zijn genezingen op de sabbatdag, het plukken van aren bij een wandeling of de opdracht aan een genezen man zijn matras te dragen (Joh. 5:8-10), voert Jezus twee soorten argumenten aan. Ten eerste wijst Hij naar een bekende uitspraak van God in het Oude Testament: ‘Barmhartigheid wil ik en geen offerande’ (zie bijv. 1 Sam. 15:22; Hos. 6:6). God maakt hierdoor duidelijk dat menselijke barmhartigheid van groter belang is dan rituele of symbolische wetten. Jezus voert aan, als voorbeeld, Davids eten van de toonbroden in hongernood. Naar aanleiding hiervan geeft Hij ook verschillende voorbeelden van geoorloofd ‘sabbatswerk’ naast genezingen, zoals je zoon of een dier uit een put halen of een osof een ezel naar water leiden. Het tweede soort argument wijst op het werk dat God Zelf voorgeschreven heeft en dat voorrang geniet boven het sabbatsgebod, zoals het werk van de priesters in de tempel en het besnijden van een zoon op de achtste dag van zijn leven.

De apostelen en de sabbat

De apostelen hebben, na de hemelvaart, ook laten blijken dat in de voortgang van de heilsgeschiedenis de realiteit van het verlossingswerk van Christus het einde betekent van vele symbolen en rituelen van het Oude Testament. Dit heeft zeker betrekking op de oudtestamentische sabbatdagen die te maken hadden met de nationale feesten of de Israëlitische kalender (bijv. nieuwe maandagen, ook sabbatsjaren enz.).

Verder zien wij dat de volgelingen van Jezus Christus bijeenkwamen op de eerste dag van de week in plaats van op de zevende (zie bijv. Hand. 20:6-7; 1 Kor. 16:2). De Here Jezus Zelf gaf de aanleiding daartoe toen Hij verkoos om op deze eerste dag aan zijn discipelen te verschijnen (Joh. 20:19, 24) en later deze keus bevestigde door op deze ‘dag des Heren’ het visioen aan Johannes op Patmos te geven (Op. 1:10). De uitdrukking ‘dag des Heren’, die onmiskenbaar in de vroege kerk de eerste dag van de week aanduidt, gaat waarschijnlijk terug op het feit dat de Here Jezus op de eerste dag was opgestaan. Zodoende was dit de eerste dag van zijn eeuwige sabbatsrust (zoals de zevende dag voor de Vader na de schepping). De verschuiving van de dag en het latere gebruik van de uitdrukking ‘dag des Heren’ in plaats van de (joodse) ‘sabbat’ hadden echter ook een bewuste plaats in de afbakening van de kerk ten opzichte van de joden die Jezus niet aanvaardden (zie bijv. Didachè 8, Ignatius, Mag. 8-9).

Het sabbatsgebod en Paulus’ strijd tegen dwaalleer

Al in de brieven van Paulus lezen wij dat er zelfs in de kerken een strijd opkwam tegen een judaïstische interpretatie van het evangelie. Verscheidene joodse christenen eisten navolging van alle rituele wetten van Mozes. Paulus geeft aan dat op zijn minst de joodse sabbatsviering hier ook mee te maken had. In Galaten 4:8-11 verwijt hij de Galaten terugval in allerlei joodse kalendervoorschriften inzake ‘dagen, maanden, vaste tijden en jaren’. In Kolossenzen 2:16-17 noemt hij onder de schaduwen waarvan Christus de werkelijkheid is: ‘het stuk van een feestdag, nieuwe maan of sabbat’. Als men deze passages, die judaïstische dwaalleer bestrijden, geïsoleerd leest, zou men op de gedachte kunnen komen dat Paulus niet alleen de sabbat, maar alle tien geboden van het Oude Testament wilde afschaffen. Paulus schildert hier echter met een brede penseelstreek, terwijl hij in zijn andere brieven meer nuances aanbrengt (vgl. bijv. Rom. 3:27-31; 7:7-12). De brieven waarin hij polemiseert met dwaalleraars kunnen alleen goed begrepen worden in de context van de andere brieven en de rest van de Schrift. Mede door deze strijd kreeg het woord ‘sabbat’ de betekenis van ‘joodse rustdag’ in tegenstelling tot de dag des Heren.

De sabbatsrust in Hebreeën 4:9

In Hebreeën 4:9 is sprake van de sabbatsrust (sabbatismos) die overblijft voor het volk van God. Het hier gebruikte Griekse woord betekent ‘sabbatsviering’ en dan ook: ‘sabbats-rust’. Dat er niet gedoeld wordt op een geestelijke rust van boze werken is duidelijk uit het verband (Hebr. 4:4, 5, 10), waar deze rust vergeleken wordt met Gods rust van zijn scheppingswerken (God rust niet van zonden!). De schrijver spoort zijn lezers aan zich in te spannen om in die rust (katapausis) in tegaan (4:11). De generatie die in de woestijn leefde, heeft de rust van het beloofde land niet bereikt, zoals de schrijver met een aanhaling uit Psalm 95 laat zien. De schrijver verbindt de rust van Psalm 95:11 met de rust van God na de voltooiing van de schepping op de zevende dag (Gen. 2:2). Het binnengaan in die volkomen sabbatsrust staat nog open. De blijvende waarde van een op die grote toekomst gerichte sabbatshouding wordt onderstreept. De rust van de sabbat wijst heen naar de blijvende rust van het paradijs, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.

De viering van de sabbat in de vroege kerk

Door de rustdag in ere te houden, blijven christenen vooruitkijken naar het herstel van deze blijvende rust. Vele christenen in Klein-Azië lieten zich overtuigen door de judaïsten en hielden op zaterdag sabbat. Dit laat zien dat het in deze tijd voor bekeerde heidenen niet onmogelijk was om ineens een wekelijkse rustdag te onderhouden. De economie van toen berustte op zelfstandige ondernemers in familiebedrijven en niet op vaste banen. Extra werkers werden aangetrokken als dagloners óf er werden slaven ingekocht. Bovendien laten onze bronnen zien dat joodse erediensten in deze tijd voor zonsopgang begonnen en tot ongeveer 12 uur ’s middags konden duren. Uit een brief van de Romeinse gouverneur Plinius de Jongere aan keizer Trajanus (begin tweede eeuw) blijkt dat ook de vroege christelijke kerken hun eerste diensten op deze wijze gevierd hebben en daarnaast een tweede dienst later in de middag. Hiermee bleef de combinatie eredienst en rustdag overeind, ook bij de viering van de dag des Heren.

Kern

In onze snel seculariserende wereld is het steeds een uitdaging om het wezen van de christelijke rustdag te handhaven en te waarborgen. Deze dag blijft geworteld in het sabbatsgebod. De rustdag/sabbat blijft een teken van de heerlijke rust en vrede met God, die in principe geschonken is door het lijden en sterven van Jezus Christus. Jezus nodigt allen uit om de werkelijke rust bij Hem te vinden. Zijn juk is zacht, in tegenstelling tot de onbarmhartige regelgeving van de Farizeeën (Mat. 11:25-30). In de opstanding uit de dood is de overwinning over de zonde duidelijk aangetoond, wat de bevrijding en vrede van een rustdag op de éérste dag van de week, de opstandingsdag, extra benadrukt. De onderhouding van de rustdag is dan tegelijk een teken van de hoop op het leven met God in de eeuwige sabbat van de nieuwe hemel en aarde. Het is een getuigenis en teken van de herstelde relatie met God die gelovigen in Christus vieren en zo een blijvend teken van het nieuwe verbond.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: dag van de Heer, rein, schepping, verbond, wet.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken