Menu

Premium

Verzoening

Geloofstaal & cultuurtaal

In de westerse kerk is ‘verzoening’ vanouds een kernwoord, veel meer dan in de kerk van het Oosten. Aan het gebruik ervan ligt het besef ten grondslag, dat de relatie tussen God en mens door de zonde tot in de grond toe verstoord is en dat er verzoening van de menselijke zonden nodig is. Daarnaast speelt het woord ‘verzoenen’ een cruciale rol in de oplossing en beslechting van conflicten tussen mensen. Beide blikrichtingen zijn in het dagelijks leven aan de orde en dat leidt ertoe dat het woord volop in omloop is.

In onze Nederlandse taal doet zich daarbij het probleem voor, dat we één woord hebben voor twee helder onderscheiden woordgroepen in het Hebreeuws en Grieks – en ook in diverse moderne talen, zoals Duits, Engels en Frans.

In de samenleving – en met name op het vlak van de politiek – is verzoening een zeer gangbaar begrip. Het heeft veel minder een negatieve connotatie dan bijvoorbeeld ‘vergeving’, waarbij mogelijk meespeelt dat het gebruik ervan veronderstelt dat ‘waar twee kijven ook twee schuld hebben’. Ook waar de weegschaal van de schuld sterk doorslaat naar één kant, wordt ‘verzoening’ ervaren als een reëel perspectief. Te denken valt bijvoorbeeld aan de Truth and Reconciliation Commission in het Zuid-Afrika van na de apartheid.

Woorden

Waar in onze vertalingen de woordgroep ‘verzoenen’ voorkomt, staat in het Oude Testament steeds een vorm van de woordgroep kafar/kipper, die veruit het meest in een cultische context voorkomt. De precieze betekenis van het woord is niet geheel zeker. Men zoekt die vooral in het ‘bedekken’ van zonden en schuld voor het aangezicht van God. Dat die betekenis in elk geval meeklinkt, blijkt wel uit het gegeven dat als in Nehemia 4:5 Jeremia 18:23 wordt geciteerd, het werkwoord kafar vervangen wordt door kasa, dat ‘bedekken’ betekent. Evenals bij ‘vergeven’ ligt ook bij ‘verzoening’ in het Oude Testament het hoofdaccent op de relatie tussen God en mens.

Het Nieuwe Testament kent twee geheel onafhankelijke woordgroepen, die beide ook heel eigen aspecten van de ene werkelijkheid van de verzoening afdekken. Allereerst is daar de Griekse vertaling van kafar: hilaskesthai. Het gaat hier om verzoening in cultische zin, en vooral in Hebreeën wordt Jezus’ kruisdood in een cultisch kader ingetekend. Daarnaast zijn er werkwoorden van de stam allass-, die oorspronkelijk uit de sfeer van de diplomatie afkomstig is.

Betekenis in context

Oude Testament

De term ‘verzoening’ heeft in het Oude Testament zijn plaats vooral, maar zeker niet uitsluitend in de cultus. Immers, voordat er sprake is van een tabernakel of tempel horen we al wel het woord kafar, en de verzoening in de cultus wordt ook begeleid door de weg van het recht – waarbij liefde en trouw uitdrukkelijk genoemd worden als schuldverzoenend (Spr. 16:6) – en de voorbede (Ex. 32:30).

Het aangezicht bedekken

In het bijbelboek Genesis zien we de roep om verzoening uit het leven zelf opkomen. Het is een vraag van leven en dood voor Jakob, de drager van de belofte, die schuld op zich geladen heeft doordat hij meende Gods belofte zelf te moeten veiligstellen. Daarbij heeft hij zijn broer bedrogen en vanwege die bedriegerij haat Esau hem (Gen. 28:41). Als Jakob terug wil naar het land der belofte vreest hij dan ook Esau weer onder ogen te komen. Aan de grens van het land der belofte komt God hem tegen en strijdt met hem. Jakob smeekt Hem om zijn zegen; als hij die ontvangen heeft, kan hij zijn broeder onder ogen komen. In Genesis 32:21 lezen we dat Jakob met geschenken probeert het aangezicht van zijn broer te ‘bedekken’, dat wil zeggen: te verzoenen. Maar hij erkent dat hij het daarmee niet redt en dat God Zelf het goed moet maken. Dat komt uit in wat hij tegen zijn broer zegt, namelijk dat hij diens aangezicht ‘gezien heeft, zoals men Gods aangezicht ziet’ (Gen.33:10).

Grote Verzoendag

In het bijbelboek Leviticus staat de vraag centraal hoe wij mensen kunnen en mogen naderen tot de Here en het biedt als het ware een regeling voor de omgang tussen de Here en zijn volk. Als we het ritueel van de zondoffers (Lev. 4) van dichtbij bekijken, doen we er goed aan ons in te leven in degene die met dat dier voor de priester verscheen. Dat dier was niet maar een soort betaling – het was een lévend wezen. De Israëliet mocht dat offer ook niet door een ander laten brengen, maar moest het zelf doen. Daarbij legde hij zijn hand achter de kop van het dier en stond er vervolgens bij als het geslacht werd en een deel ervan verbrand werd. De dood van het offerdier is niets anders dan het oordeel van God over de offeraar als gehele mens, die zelf de dood in zou moeten. Toch is er langs deze weg leven. Het bloed van het offerdier werd gestreken aan de hoorns van het reukofferaltaar en het overige bloed uitgegoten aan de voet van het brandofferaltaar (Lev. 4:7v). Dit onderdeel van het offer is waar het in de verzoening eigenlijk om gaat: ‘… zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving’ (Hebr. 9:22). ‘Verzoening’ is dus een gebeuren waarbij de mens niet onbewogen kan toekijken, maar dat hem tot in het diepst van zijn wezen aangaat en raakt. Het is daarom geen exclusief gebeuren, waarin de mens is uitgeschakeld en de relatie van God en mens verzakelijkt wordt. Die gedachte is helaas wijdverbreid en vormt een van de kernpunten van de kritiek op de leer van de verzoening. De Isra-eliet maakte, door zijn hand achter de kop van het offerdier te leggen, zichzelf één met het dier. Verzoening moet daarom inclusief worden opgevat. In wat er met het dier gebeurt, zien we wat met onszelf moet gebeuren. De zondaar die ik ben, moet sterven. En toch -omdat de Here God deze dienst van de verzoening in tabernakel en tempel heeft ingesteld – mag hij erop vertrouwen vergeving en leven van Hem te ontvangen.

Centraal in de cultus van het Oude Testament is de Grote Verzoendag (Lev. 16). Opvallend genoeg wordt de instelling van Grote Verzoendag in de Bijbel niet in Exodus verhaald – bij de opsomming van de pelgrimsfeesten van Israël – maar in Leviticus. Daaruit blijkt: Grote Verzoendag is door de Here op een andere wijze aan Israël gegeven dan de pelgrimsfeesten. Deze dag is er niet van meet af aan geweest in Israël, maar is door de Here in een bepaalde situatie ingesteld. De Bijbel vertelt dat het heiligdom van de Here is ontheiligd door ‘vreemd vuur’, dat Aärons zonen, Nadab en Abihu, hebben aangebracht. ‘Vreemd vuur’: dat is verzoening op een andere manier dan de Here heeft gegeven en geboden, terwijl het echter juist een basisvoorwaarde van de dienst van de verzoening, zoals deHeredie heeft ingesteld, is, dat het er zuiver aan toe gaat. Alles moet er getuigenis van afleggen dat het niet mensen zijn, die verzoening bewerken, maar dat de Here verzoening geeft. Het gaat in Leviticus 16 om de zuiverheid van de cultus (vgl. Ez. 45:18-20). De ernst van Leviticus 16 is dat de dienst van de Here verontreinigd is. Zou het er alleen om gaan dat Israël zich heeft verontreinigd, dan zou aan het altaar verzoening gezocht kunnen worden. Maar de cultus zelf is ontheiligd. Daarom geeft de Here in Leviticus 16 met het oog op die concrete situatie de Grote Verzoendag, die steeds meer een vaste en centrale plaats heeft gekregen in de cultus. Grote Verzoendag had dus een concrete aanleiding, maar is gaandeweg van beslissende betekenis geworden voor Israël, zonder dat de oorsprong – de reiniging van het verontreinigde heiligdom – naar de achtergrond verdwijnt. Eerst moet de hogepriester dit offer brengen voor zijn eigen zonden, dan pas kan hij verzoening doen voor de zonden van het volk. Dat is een geweldig belangrijke zaak! De hogepriester staat niet boven de mensen. Hij staat tussen hen en moet als eerste verzoening doen voor zijn eigen zonden door zijn hand achter de kop van dit dier te leggen. Met het bloed van deze stier moet hij straks het door de zonden van de priesters verontreinigde heiligdom binnengaan om dat te reinigen. De hogepriester gaat vervolgens naar de gei-tenbokken, verricht de loting waarbij de ‘bok voor de Here’ en de ‘bok voor Azazel’ worden aangewezen en slacht vervolgens de ‘bok voor de Here’. Hij legt de zonden van het volk op de bok door zijn handen achter de kop van de bok te plaatsen. Daarna geeft hij de geiten-bok aan degene die hem zal wegvoeren naar de woestijn. Dit ritueel van de bok voor Aza-zel symboliseerde de uitstoting uit de gemeenschap der levenden en vormde zo misschien een rituele eliminatie van onheil. Zoals nu in het offeren van de bok voor de Here het geheim van de schuldbedekking, de verzoening, tot uitdrukking wordt gebracht, zo in het wegzenden van de bok voor Azazel het geheim van de plaatsbekleding: ook van deze bok wordt gezegd dat het erom gaat ‘daarmee verzoening te doen’, namelijk ‘door hem voor Azazel de woestijn in te sturen’ (Lev. 16:10). ‘Zo zal de bok al hun ongerechtigheden op zich dragen naar een onvruchtbaar land’ (Lev. 16:22).

Het centrale moment van Grote Verzoendag is dat de hogepriester het Heilige der Heiligen binnengaat: eerst met wierook, daarna met het bloed van de stier voor zichzelf en vervolgens met het bloed van de geitenbok voor de zonden van heel Israël. Dat bloed wordt gesprenkeld op het verzoendeksel, en zo wordt verzoening gedaan over de zonden van Israël, die het heiligdom hebben verontreinigd. In dit onderdeel van de rite van Grote Verzoendag gaat het dus om de reiniging van het heiligdom van de Here. Pas als door middel van bloedsprenging het Heilige der Heiligen gereinigd is, kan er een offer gebracht worden voor alle zonden van de Israëlieten. De hogepriester gaat naar het reukofferaltaar om het gemengde bloed (van stier en geiten-bok) daarop te plengen (Ex. 30:10). Voor de derde keer belijdt de hogepriester schuld, nu voor het volk. Langs deze weg zal over Israël verzoening gedaan worden, om hen te reinigen van al hun zonden (Lev. 16:30).

Wat in dit alles tot uitdrukking komt, is dat het op deze dag gaat om een offer voor alle zonden van de Israëlieten. Het is opvallend dat van het ‘zondoffer’ dat op Grote Verzoendag voor het volk Israël gebracht wordt niet gezegd wordt dat het – zoals op de andere dagen van het jaar – alleen geldt voor de zonder opzet begane zonden, maar voor de’onreinheden der Israëlieten’ en ‘hun overtredingen in al hun zonden’ (Lev. 16:16, 21). Grote Verzoendag is daarmee de dag die de voortgang van alle feesten en offers van Israël mogelijk maakt. Anders gezegd: zouden de tent der samenkomst en de tempel niet ieder jaar gereinigd worden door het ritueel van Grote Verzoendag, dan zou de hele offerdienst van Israël inclusief alle pelgrimsfeesten moeten ophouden. De aanleiding voor de instelling van Grote Verzoendag is immers, dat de zonen van Aäron door met ‘vreemd vuur’ te komen een heidens element invoeren. Ze hebben kennelijk niet begrepen dat de verzoening van onze schuld helemaal Gods zaak is, en dat het nu juist zonde is te menen dat wij Hem met iets van ons gunstig kunnen en moeten stemmen. Het gaat in de viering van Grote Verzoendag dus niet om een cultisch ritueel op zichzelf, dat enkel betrekking heeft op cultische onreinheid, maar de reiniging van het heiligdom staat in nauwe relatie met de zonden in het dagelijkse leven van Israël. Deze dag herinnert Israël er voortaan aan, dat er méér nodig is om de schuld uit te delgen dan alleen de dagelijkse offers.

Nieuwe Testament

In Matteüs 5:23 en verder zegt Jezus: ‘Wanneer gij dan uw gave brengt naar het altaar en u daar herinnert, dat uw broeder iets tegen u heeft, laat uw gave daar, vóór het altaar, en ga eerst heen, verzoen u met uw broeder en kom en offer daarna uw gave’. Uit de verbinding van tempeldienst (‘altaar’) en verzoening met de broeder die Jezus daar legt, blijkt hoezeer de relatie met God en die met de broeder onlosmakelijk verbonden zijn.

Heden

Wanneer Jezus aan het kruis bidt: ‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen’ (Luc. 23:34) is Hij niet de martelaar, die God vraagt om zijn dood een verzoening voor eigen zonden te doen zijn; opmerkelijk is, dat het gebed om vergeving voor eigen zonden geheel ontbreekt! Jezus bidt voor hen die Hem onschuldig ter dood brachten en daarmee zelf doodschuldig werden. Lucas vermeldt dat de ene misdadiger na dit gebed van Jezus beseft dat hij Gods oordeel heeft te vrezen. Hij erkent vergelding te ontvangen ‘naar wat hij gedaan heeft’ (Luc. 23:41) – hij was moordenaar, waarmee de mogelijkheid vervalt dat zijn dood verzoening bewerkt voor zijn zonden. Het Koninkrijk van God is voor hem toegesloten. Maar nu hij begint te beseffen wie Jezus is, die spottend de ‘Koning der Joden’ genoemd wordt, vraagt hij Hem: ‘Jezus, gedenk mijner, wanneer Gij in uw Koninkrijk komt’ (Luc. 23:42). Jezus zegt hem toe, dat hij ‘heden met Mij in het paradijs’ (Luc. 23:43) zal zijn en bidt voor en wellicht ook met hem het avondgebed, dat vertrouwen op God uitdrukt: ‘Vader, in uw handen beveel ik mijn geest’ (Luc. 23:46). Ook al ontbreken hier bij Lucas woorden die het sterven van Christus als verzoenend duiden, onmiskenbaar treedt hier toch aan het licht hoe het nieuwtestamentisch spreken over verzoening binnen de context van het Israël van die tijd een radicaal nieuwe weg opent.

Verzoening doordat Christus leeft

In Romeinen 5:9 lezen we van het ‘bloed’ van Christus en worden we naar ‘verzoening’ in cultische zin verwezen. In de verzen 10 en 11 gebruikt Paulus echter – evenals in 2 Korin-tiërs 5:18-21 – een werkwoord met een heel andere achtergrond. Het roept niet de gedachte van het brengen van offers in een tempel op, maar van het beslechten van conflicten in het tussenmenselijk vlak, zowel in de individueel-persoonlijke levenssfeer alsook op het politiek-militaire vlak van diplomatie en van het verzoenen van tegenstanders in een conflictsituatie, zoals een oorlog. God heeft ons met Zich verzoend, zegt Paulus, toen wij nog vijanden waren. Daarmee bedoelt Paulus niet dat er tussen God en ons aan weerskanten een vijandige stemming heerste, maar dat wij mensen in staat van rebellie waren tegen onze Schepper. Die verzoening komt dan ook niet tot stand doordat van weerszijden toenadering tot elkaar gezocht wordt, maar doordat Gód in Christus verzoening sticht. ‘Verzoend zijn’ in vers 10 is een passieve werkwoordsvorm.

Dat Paulus die beide woorden, die dus afkomstig zijn uit heel verschillende sferen, bij elkaar neerzet, wijst erop dat verzoening als herstel van de relatie is gegrond in het aanbrengen van verzoening als offer van het leven in cultische zin. Het is één gebeuren, waaruit men niets kan wegnemen zonder de kern te verspelen.

Het bijzondere en definitieve van de verzoening in Christus komt – zoals Paulus in Romeinen 5:10 zegt – daarin uit, dat wij, nu wij met God verzoend zijn door de dood van zijn Zoon, ‘veel meer’ behouden zullen worden doordat Hij leeft. Daarmee markeert hij het beslissende verschil met de cultus in het Oude Testament. Het offerdier miste ten enenmale de kracht om in onze verhouding tot God werkelijk verandering te bewerken. Als nu Christus sterft in onze plaats, is dat anders. Nee, geen mens heeft de hand op Hem gelegd en Hem gevraagd verzoening te bewerken. De orde van het zondoffer, die begint met een mens die zijn zonde erkent, is hier verlaten. Niettemin is Christus de weg van het kruis gegaan en heeft Hij een volkomen verzoening aangebracht. Hij is gestorven, maar in zijn dood heeft Hij de zijnen, die de Vader Hem gegeven had, vastgehouden. Hun behoud is daarin gelegen dat Hij leeft. Het offerdier in de tempel werd gedood en eigenlijk was op hetzelfde moment de kracht van dat offer uitgewerkt. Christus’ offer is eens en voorgoed, omdat Hij leeft. Hij is niet alleen de gestorvene, maar wat ‘meer’ is: Hij is de opgewekte, die aan de rechterhand van de Vader is, die ook voor ons pleit (Rom. 8:34). Zo is de eenmaal aangebrachte verzoening altijd levende werkelijkheid!

Kern

Het spreken van het Nieuwe Testament over de verzoening in Christus vertoont een grote verscheidenheid aan aspecten. M. Hengel heeft er echter op gewezen, dat voor oosters denken een veelheid van benaderingswijzen karakteristiek is, als het erom gaat het belang van iets te laten uitkomen. Die veelkleurigheid moet dus niet opgevat worden als bewijs van onduidelijkheid over en meningsverschillen inzake de juiste duiding. Het gegeven dat in het Nieuwe Testament inderdaad verschillende ‘modellen’ van verzoening naast elkaar staan, wijst op een fundamentele overeenstemming over de werkelijkheid en de betekenis van de verzoening in Christus en heeft als oogmerk de heilsbetekenis van Jezus’ kruisdood juist des te beter te laten uitkomen. De verscheidenheid in benadering binnen het Nieuwe Testament is dan ook niet chaotisch. Vanuit verschillende vensters kijken de schrijvers naar de ene werkelijkheid van de verzoening in het kruis en de opstanding van de levende Here Jezus Christus – een werkelijkheid die al onze menselijk-beperk-te kaders te buiten en te boven gaat!

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: vergeving, offer, heil, schuld, kruis, zonde.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken