Menu

Premium

Kruis, kruisigen, kruisdragen

Geloofstaal & cultuurtaal

Het kruis is in de geloofstaal een centraal begrip. Christenen maken in hun geloofsbeleving veelvuldig gebruik van het symbool van het kruis: het kruis prijkt boven op de kerktoren, we treffen het aan op de kansel of aan de wand van een kerkzaal of op de voorkant van Bijbel of psalmboek. Als verwijzing naar de kruisdood van Jezus is het kruis het symbool bij uitstek van het christelijk geloof. Als er echter één bijbels begrip is dat in onze cultuur aan inhoud en zeggingskracht verloren heeft, dan is het wel het kruis. Te pas en te onpas wordt het kruis gebruikt als symbool van de kerk en van het christelijk geloof, maar ook als symbool van liefdadigheidsinstellingen, humanitaire en commerciële organisaties (Rode Kruis, Groene Kruis, Zilveren Kruis). Gouden en zilveren kruisjes worden vaak als sieraad gedragen, ook door mensen die niets (meer) met het christelijk geloof hebben. Als iemand pech heeft, is er altijd wel iemand die daar een verklaring voor heeft: ‘Ieder huisje heeft zijn kruisje’.

Terwijl het kruis voor velen een uitgesleten symbool is dat nauwelijks of geen betekenis meer heeft, roept het kruis bij anderen soms echter heel heftige en emotionele, soms zelfs vijandige reacties op. Hoeveel hebben joden en islamieten bijvoorbeeld niet te lijden gehad van de kruisvaarders die moordend en plunderend hun landen doortrokken, nota bene met het teken van het kruis op hun vaandels! Voor veel joden roept het kruis nog steeds de vreselijke gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog in herinnering, toen joden – soms zelfs in naam van het christendom – massaal de dood in werden gejaagd. Ook Jezus’ dood aan het kruis heeft vanaf het allereerste begin hevige reacties opgeroepen: niet alleen omdat het kruis een gruwelijk executiemiddel voor slechts de zwaarste misdadigers was – wreder dan de galg, de gaskamer of de elektrische stoel – maar vooral ook omdat christenen beweerden dat God zelf uitgerekend door middel van een kruisdood het heil, de verlossing van mensen, realiseerde.

Woorden

In het Oude Testament komen de woorden ‘kruis’ en ‘kruisigen’ niet voor; wel is er sprake van ermee samenhangende uitdrukkingen als ‘aan een paal hangen’ of ‘op een paal spietsen’ (tala ‘al-ha”eets). In het Nieuwe Testament gaat het om het woord stauros, dat naast de gewone betekenis ‘paal’ ook de betekenis ‘kruis’ heeft, en daarmee samenhangende woorden. Ook het woord xulon ‘(boom)-stam, boom, hout’ wordt gebruikt voor ‘kruis’ (Hand. 5:30; 10:39; 13:29; Gal. 3:13; 1 Petr. 2:24). Verder zijn er – in combinatie met deze woorden – uitdrukkingen als kruisdragen, zijn kruis opnemen en kruisigen, aan het hout/ kruis nagelen en vastnagelen.

Betekenis in context

Oude Testament

In het Oude Testament werden executies doorgaans voltrokken door middel van steniging. Ophanging aan een paal vond wel plaats, maar niet als executiemiddel. De situatie die bijvoorbeeld in Deuteronomium21:22-23 ter sprake komt, is die van een misdadiger die ter dood gebracht is en wiens dode lichaam aan een paal gehangen of gespietst werd, publiekelijk zichtbaar als afschrikwekkend voorbeeld. Het was een extra strafmaatregel na iemands executie. Daarin onderscheidde Israël zich onder meer van de Assy-riërs, die ter dood veroordeelden levend ophingen en hen op die manier een gruwelijke marteldood lieten sterven. De wetgeving in het genoemde gedeelte bepaalde dat het dode lichaam nog dezelfde dag begraven diende te worden, om het land niet te ontwijden.

Ophanging aan een paal na executie werd vooral gepraktiseerd in de context van oorlogvoering. Zo lezen we in het Oude Testament van de ophanging van de koning van Ai (Joz. 8:29), de vijf koningen die tegen Jozua streden (Joz. 10:26-27), de moordenaars van Isboset (2 Sam. 4:12), Saul en Jonatan (2 Sam. 21:12; vgl. 1 Sam. 31:8-10). Vergelijk ook Klaagliederen 5:12.

Ook is er sprake van ophanging aan een paal als strafmaatregel voor verraders, zoals de plegers van de aanslag op Ahasveros (Ester 2:2123), Haman (Ester 7:8-10) en zijn tien zonen (Ester 9:14, 25). Ook de executie van de bakker aan het hof van Farao (Gen. 40:19, 22; 41:13) moet naar alle waarschijnlijkheid in dit licht bezien worden. Uit de zojuist genoemde teksten valt niet op te maken of de betreffende personen levend of dood aan een paal werden gespietst, maar de gangbare praktijk doet het ergste vermoeden.

Nieuwe Testament

Kruisiging in de Grieks-Romeinse wereld

Het kruisigen van levende personen werd al gepraktiseerd door de Perzen. De Romeinen namen de methode over van de Grieken (met name Alexander de Grote) en de Carthagers.

Het gold zowel bij de Grieken als bij de Romeinen als een executiemethode die uitsluitend voor slaven was bedoeld, al werd daar in de praktijk nogal eens de hand mee gelicht en werden ook vrije burgers gekruisigd. De bijzonder wrede methode van kruisiging stelde de Romeinse machthebbers in staat om orde en gezag in de provincies van het Rijk met harde hand op te leggen en te handhaven.

Uit literaire en archeologische bronnen blijkt dat er in de oudheid uiteenlopende manieren waren waarop misdadigers gekruisigd werden. In het geval van massa-executies werden er geen individuele kruisen opgesteld, maar werden de terechtgestelden opgehangen aan lange horizontale balken. In het geval van individuele kruisiging kende men twee verschillende soorten kruisen, nog afgezien van voorwerpen die voor de gelegenheid als kruis dienstdeden, zoals een boom of houtstronk, een staak, een muur, enzovoorts. Het ene kruis bestond uit een rechtopstaande paal, waar een dwarsbalk bovenop werd gelegd, een T-vormige constructie (crux commissa), zodat het hoofd van de gekruisigde boven het kruis uitstak; het andere – het traditioneel bekende kruis – bestond uit een rechtopstaande paal, waarbij de dwarsbalk kruiselings aan de paal vastgemaakt was, een f vor-mige constructie (crux immissa). In sommige gevallen werd de ter dood veroordeelde verplicht de dwarsbalk (patibulum) waarop hij gekruisigd zou worden, zelf naar de plaats van executie te dragen. Op de plaats van kruisiging werd de kruiseling liggend op de grond met touwen aan de dwarsbalk vastgebonden – soms ook, zoals het geval was bij Jezus (vgl. Joh. 20:25), eraan vastgespijkerd – en vervolgens werd de dwarsbalk rechtop aan de kruispaal vastgezet. Soms was er sprake van een steunpunt voor de voeten, niet bedoeld om het lijden van de gekruisigde te verzachten,maar juist om het te rekken, misschien ook wel als hulpmiddel om het lichaam van de gekruisigde op het kruis te tillen. Het was niet ongebruikelijk om de aanklacht waarop de veroordeling had plaatsgevonden aan het kruis te bevestigen, zichtbaar voor iedereen.

Kruisiging in het Talestina rond het begin van de jaartelling

Zowel de Dode-Zeerollen als Flavius Josephus maken melding van een massa-executie ten tijde van de opstand van de Makkabeeën op last van de joodse heerser Alexander Janneüs (tweede eeuw v. Chr.). Hij liet 800 man levend ophangen/kruisigen, een ook voor die tijd buitensporig wrede manier van executeren. In het jaar 4 voor Christus liet de gouverneur van Syrië volgens het bericht van Josephus zelfs wel tweeduizend joden kruisigen.

In juni 1968 werd er een belangrijke archeologische vondst gedaan bij Giv’at ha-Mivtar, vlakbij Jeruzalem. Het ging om de stoffelijke resten van een kind en een volwassene uit de periode van voor 70 na Christus. Bij de volwassene waren de onderbenen gebroken en de hielen met een ijzeren nagel doorboord. Dit wijst er vrijwel zeker op dat de betreffende persoon gekruisigd was. Deze vondst is bijzonder, omdat het concreet bewijs is dat kruiselingen ten tijde van het Nieuwe Testament letterlijk met spijkers aan het kruis vastgenageld werden. Tegelijkertijd kan vastgesteld worden dat dit kennelijk eerder uitzondering dan regel was. Het is, voorzover bekend, de enige archeologische vondst van een gekruisigde die met behulp van nagels of spijkers aan het kruis werd geslagen. In het merendeel van de gevallen werd men met touwen aan armen en benen vastgebonden aan het kruis.

Jezus’ oproep tot navolging en kruisdragen

Wanneer Jezus zijn discipelen oproept om ‘hun kruis op te nemen’ en achter Hem aan te gaan, kan dat niet los worden gezien van de praktijk die in die dagen gangbaar was. Jezus doelt in eerste instantie niet op zijn eigen dood aan het kruis, maar roept het beeld op van een kruiseling op weg naar de plaats van executie, zoals Jezus’ toehoorders dat vermoedelijk met eigen ogen hadden gezien. Maar hoewel zij dus bekend waren met de wrede werkelijkheid van kruisiging en sommigen van Jezus’ volgelingen later ook letterlijk de kruisdood zullen zijn gestorven, zijn Jezus’ woorden hier toch in eerste instantie overdrachtelijk bedoeld: kruisdragen wil zeggen zichzelf verloochenen, eigen ambities en verlangens opgeven, bereid zijn om Jezus tot het einde toe te volgen, met inbegrip van mogelijk lijden (vgl. Luc. 9:23, waar sprake is van ‘dagelijks’ het kruis opnemen). De apostel Paulus gebruikt een vergelijkbare manier van spreken, wanneer hij het heeft over het ‘sterven van het ik’ en van ‘de oude mens’. In het licht van Jezus’ eigen dood aan het kruis krijgt zijn oproep om Hem na te volgen en het kruis op te nemen een diepere lading: navolging vraagt totale overgave, met alle consequenties die dat kan hebben: zoals Jezus zelf ‘zich heeft vernederd en gehoorzaam is geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises’ (Filp. 2:8), zo worden zijn volgelingen opgeroepen om te leven in totale gehoorzaamheid aan God zelf.

De lijdensaankondigingen

De eerste drie evangelisten benadrukken dat de kruisdood die Jezus stierf door Hemzelf voorzien was. Jezus kondigde volgens de evangelisten minstens driemaal zijn komende lijden, dood en opstanding aan (Mar. 8:31; 9:31; 10:33-34 en parallellen). In Matteüs 20:19 (de derde lijdensaankondiging) en Lucas 24:6(de woorden van de engel) wordt daarbij expliciet melding gemaakt van het ‘gekruisigd worden’. Zijn dood aan het kruis was niet een tragische samenloop van omstandigheden, maar een doelbewuste keuze die Hij niet uit de weg heeft willen gaan, onlosmakelijk verbonden met de verlossing die God door het lijden van Jezus bewerkstelligde. In het vierde evangelie wordt Jezus’ dood aan het kruis dan ook met zijn verhoging in verband gebracht, waarbij niet alleen gedacht is aan zijn verhoging aan het kruis, maar ook aan de verheerlijking die Hem daardoor ten deel viel (Joh. 3:14; 8:28; 12:32, 34).

De kruisiging vanJezus

De beschrijving in de vier evangeliën van de omstandigheden waarin de kruisiging van Jezus plaatsvond (Mat. 27:26-50; Mar. 15:1537; Luc. 23:25-46; Joh.19:1-34), stemt overeen met wat er over de gangbare praktijken bekend is uit andere bronnen. Jezus wordt gegeseld, hij wordt publiekelijk bespot, de kleren worden Hem van het lijf gerukt. Hij wordt gedwongen de kruisbalk (patibulum) zelf naar de plaats van executie te brengen (Joh. 19:17). Hij wordt letterlijk aan het kruis geslagen, krijgt bedwelmende drank te drinken. Wanneer Hij aan de verwondingen bezweken is, spietst een dienstdoende Romeinse soldaat een speer in zijn zijde, om zich ervan te vergewissen dat Hij echt gestorven is. Anders dan gebruikelijk is, worden Jezus’ beenderen niet gebroken – dat deed men om de kruiseling met een genadeslag uit zijn lijden te verlossen. Blijkbaar was het overduidelijk dat Jezus reeds aan zijn verwondingen bezweken was.

De heilsbetekenis van het kruis – zegen en vloek

In de tijd van het Nieuwe Testament betrokken de joodse schriftuitleggers de vloek van Deuteronomium over het lijk van ‘iemand die aan het hout hing’ op de praktijk van het (levend) kruisigen zoals de Romeinen dat deden. Wanneer Paulus in Galaten 3:13 de betekenis van Jezus’ dood bespreekt, volgt hij dan ook de in zijn tijd gangbare interpretatie van de tekst: ‘Vervloekt is een ieder, die aan het hout hangt’.

Het is na tweeduizend jaar christendom nauwelijks nog te bevatten hoe weerzinwekkend het moet zijn geweest dat Jezus, de Messias, zijn leven eindigde als een misdadiger aan het kruis. Voor zowel joden als niet-joden was het moeilijk te verteren dat christenen de kruisdood van Jezus in direct verband brachten met God en met de redding van de wereld. Het meest uitvoerig spreekt Paulus over de betekenis van het kruis in de eerste brief aan de Korintiërs (1 Kor. 1:18-2:16). Daarin laat hij zien dat het kruis van Christus alle menselijke verwachtingen en voorstellingen logenstraft en dat het evangelie daar haaks op staat. In het licht van gangbare verwachtingen en denkbeelden onder joden en Grieken is het niet vreemd om te zien dat de verkondiging van het kruis een aanstoot en een dwaasheid was. God openbaart zich niet in een sluitende theorie of met een overmacht van spectaculaire en onweerlegbare bewijzen, maar juist op een manier en een plaats waar niemand Hem verwacht: in het kruis van Christus. Het kruis vormt de grond of de basis van het heil. Zonder kruis geen heil, zonder kruis geen overwinning op zonde en dood.

In zekere zin kan gezegd worden dat het kruis een samenvattend begrip is voor heel het werk dat Christus heeft gedaan. Jezus’ dood aan het kruis is de basis voor het behoud (1 Kor. 1:17-18), voor vrede met God (Kol. 1:20) en kwijtschelding van schuld (Kol. 2:14). Het is een offer voor de zonde, niet alleen ‘vanwege ons’ of ‘ten gunste van ons’, maar ook ‘in onze plaats’: toen Hij gekruisigd werd, werden wij als het ware ‘mede-gekruisigd’ (Rom. 6:6; Gal. 2:20). Zoals een letterlijke kruisiging het onherroepelijke einde van iemands leven betekent, zo kan in geestelijke zin gezegd worden dat wie Jezus Christus toebehoren ‘het vlees met zijn hartstochten’ (de oude, zondige natuur) hebben gekruisigd (Gal. 5:24) en zelfs dat ‘de wereld’ gekruisigd is (Gal. 6:14). Met andere woorden, het oude leven heeft geen vat meer op hem: ‘Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, dat is, niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij’ (Gal. 2:20).

Kern

In navolging van Paulus hebben christelijke theologen door de eeuwen heen gesproken van een ‘theologie van het kruis’ (theologia crucis) als een wezenlijk bestanddeel van het christelijk leven, ja zelfs als norm om vast te stellen of er sprake is van authentiek christelijk geloven en denken. In het Nieuwe Testament worden kruis en kruisdragen, zowel dat van Jezus als dat van zijn volgelingen, voortdurend in verband gebracht met zelfverloochening, zelfopoffering, nederigheid en dienstbaarheid. Voor de filosoof Friedrich Nietzsche waren dat allemaal negatieve eigenschappen van wat hij minachtend de christelijke ‘slavenmoraal’ noemde. Door maar steeds over het kruis van Christus te spreken en het dus te verwachten van wat een ander gedaan heeft, creëerde je volgens hem vanzelf weerloze, willoze en machteloze mensen, die God alleen maar dienen omdat ze bang voor Hem zijn en zelf tot niets in staat zijn. De nieuwtestamentische verkondiging van het kruis zegt echter precies het tegendeel: in de kruisdood van Christus wordt juist radicaal afgerekend met het oude en in zichzelf gekeerde leven (het ‘ik’). Het kruis van Jezus markeert een nieuw begin. Daar waar de mens gefaald heeft en hopeloos tekortschiet, juist daar heeft God zijn heil gerealiseerd en nieuw leven geschonken. Daarom ook dat de oproep om het kruis (actief!) op te nemen en Jezus na te volgen mensen niet passief maakt, maar hen juist aanzet om hun leven ten dienste van anderen te stellen.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: ergernis, heil, hemelvaart, lijden, navolging, opstanding, overwinning, verzoening, vloek, zegen.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Opdat ook jullie doen wat Ik jullie heb gedaan’

Volgens de inmiddels overleden opperrabbijn Jonathan Sacks zijn voor een gemeenschap deze drie zaken het belangrijkst: ouders, leraren en gedenken. Ouders en leraren moeten kinderen vertellen over het verleden, om wat toen fout ging in de toekomst te voorkomen en het goede te doen. De onderwerpen in de lezingen van vandaag bevestigen dat belang. Het vertrek uit de slavendienst in Egypte en de voetwassing door Jezus worden nog steeds verteld en herdacht.

Nieuwe boeken