Menu

Premium

Vis

visser, vishaak, visnet, kikvors

Een groot deel van ons land wordt gevormd door de samenvallende delta’s van een drietal rivieren: Rijn, Maas en Schelde. We leven in een waterrijk land. Van oudsher was de visvangst – zowel van zoet- als van zoutwatervis – van groot belang. Het grote aantal spreekwoorden en gezegden waarin het woord ‘vis’ voorkomt, spreekt dan ook boekdelen. Een paar voorbeelden: ‘hij of zij kan zwemmen als een vis’; ‘zo gezond als een vis’; ‘leven als een vis in het water’. In bekende vissersplaatsen als Scheveningen, Katwijk of Urk weet men uit ervaring dat vissen op de woelige Noordzee niet zonder risico’s is. Dankzij een bekend toneelstuk is de volgende zin ingeburgerd: ‘de vis wordt duur betaald’. De vis en de visvangst zijn in zekere zin omhuld met geheimzinnigheid. Zoals de vogel is omhuld met een waas van geheimzinnigheid vanwege zijn onnavolgbare vlucht door het luchtruim, zo aanschouwde de mens van oude tijden af in de vis het geheim van leven en dood vanwege zijn verblijf in de diepten der wateren. In de vroege kerk werd de vis een van de eerste christelijke symbolen – opmerkelijk: niet het kruis, maar de vis. Wie de combinatie als eerste ontdekte, is onbekend, maar de vijf letters van het Griekse woord ichtys (vis) vormen de beginletters van de Griekse woorden Iesous Christostheou huios sotèr (Jezus Christus, Zoon Gods, Redder/Heiland). Deze naam vinden we dan ook terug op de muren van de oude catacomben en op de gevel van kerken, maar evengoed in het blazoen van verenigingen en zangkoren.

Ook de bijbelschrijvers hebben de vis-symboliek in hun boodschap verwerkt, in het Oude Testament veelal in combinatie met de symboliek van visnet of vishaak.

Grondtekst

In het Oude Testament treffen we bijna 20x dag, overwegend in het meervoud, en 13x dagah aan. Beide woorden betekenen ‘vis’; zij worden door elkaar gebruikt (Jona 2). De verwijzing naar de zee blijkt uit de verbinding ‘vissen van de zee’ (Gen. 1:26-28; 9:2; Num. 11:22). De Jonanovelle spreekt van ‘grote vis’ (2:1[1:17]). De dawwagiem en dajjagiem zijn de ‘vissers’ (Jes. 19:8; Jer. 16:16; Ez. 47:10). Onder dagoeh mogen we ‘visserij’, misschien ook ‘vishaak’, verstaan (Am. 4:2). De bijbel noemt verschillend materieel om vissen mee te vangen: cherèm, ‘sleepnet’ (Ez. 26:5-14; 32:3; 47:10; Mi. 7:2 (?); Hab. 1:15-17; Pred. 7:26); mikmèrèt of mikmorèt, ‘vissersnet’ (Jes. 19:8; Hab. 1:15-16; vgl. Qumraanse Rol van de Lofprijzing 3:26; 5:8); chakkah, ‘vishaak, hengel’, die men uitwerpt (Jes. 19:8; Hab. 1:15; Job 40:25); onder sjierot (Am. 4:2; Job 40:31) en tsienot (Am. 4:2) verstaan we ook een soort ‘haak’ om vis te vangen, evenals de tsiltsal (dagiem), ‘visharpoen’ (Jes. 18:1; Job 40:31[26]). De kikker, tsfardea’, komen we slechts in de Egyptische plagen tegen (Ex. 7:27-8:11[8:1-15]; Ps. 78:45; 105:30). Het Nieuwe Testament vermeldt de vis, ichtys (20x), op 1 Korintiërs 15:39 na steeds in de evangeliën. Het betreft vooral de vis uit en in de zee van Tiberias (o.a. Mar. 6:38-43; Luc. 5:6-9; 9:13-16; Joh 21: 6-11). Synoniem is opsarion, alleen in Johannes (6:9-11; 21:9-13). Een klein ‘visje’ heet ichthydion (Mat. 15:34; Mar. 8:7). Vanginstrumenten zijn agkistron, ‘vishaak’ (Mat. 17:27), en diktyon, ‘net’ (Mat. 4:20-21; Mar. 1:18-19; Luc. 5:2-6; Joh. 21:6-11); in Barnabas 5:4 doelt het laatste woord op ‘vogelnet’. De handeling van ‘het net uitwerpen’ heetamfiblè-stron (Mat. 4:18; Mar. 1:16). De batrachos, ‘kikvors’, verschijnt in Openbaring 16:13 als demonische entiteit.

Letterlijk en concreet

a Op de vijfde dag schept God ruimte voor allerlei vissen en waterdieren; hetzelfde doet Hij voor het gevogelte. Water en lucht dragen vanaf nu leven in zich (Gen. 1:20). De bijbel noemt geen vissoorten; de enige onderscheiding is deze: vissen, grote vis, zeedieren, gewemelte. In het algemeen doelen de bijbelschrijvers met vis op alles wat beweegt en krioelt in het water (Gen. 9:2). De mens is geroepen te heersen over de vis en nimmer mag de vis worden vergoddelijkt (Deut. 4:18). Noch mens noch vis mag de toegemeten maat overschrijden.

b.De patriarchen waren nomaden die met hun kudden door het land trokken op zoek naar voedsel en water (Deut. 26:5). Over vis en visvangst wordt in de geschriften van het Oude Testament slechts sporadisch gesproken (Ez. 29:4; Am. 4:2). Veelzeggend is het volgende. Tijdens de tocht van het volk Israël door de woestijn wordt soms, wanneer honger en gebrek moeilijk te dragen zijn, met weemoed teruggedacht aan het verblijf in Egypte, weliswaar een verblijf in een ‘huis van slavernij’, maar er was tenminste voldoende eten: Waren we maar door de hand van de Heer gestorven in Egypte, waar we bij de vleespotten zaten en volop te eten hadden … ‘ (Ex. 16:3). De vleespotten waren niet vergeten. Maar over vis wordt met geen woord gerept! Toch werd ook in Egypte – de Nijldelta! -vis gegeten. Maar dit voedsel had op de Israëlieten minder indruk gemaakt. Het was goedkoop. Dat blijkt onder meer uit de volgende tekst die onthult dat het volk Israël op een dieptepunt is terechtgekomen: ‘Het samenraapsel van vreemdelingen dat met de Israëlieten meetrok, was niet te verzadigen en ook de Israëlieten begonnen opnieuw te jammeren. Zij zeiden: “Wie kan ons aan vlees helpen! Wij hebben heimwee naar de vis die wij in Egypte voor niets te eten kregen, naar de komkommers en de meloenen, naar de prei, de uien en het knoflook. Wij drogen uit! Er is niets! Wij krijgen alleen maar manna te zien”‘ (Num. 11:4-6).

c.Toch gold in het latere bijbelse Israël – evengoed in het moderne Israël – vis als belangrijk volksvoedsel. Het Nieuwe Testament bevat meerdere verhalen waarin vis, samen met brood, wordt genuttigd. Vaak hebben die verhalen een diepere betekenis. Middelen om vis te vangen zijn het net (Mat. 4:18), de harpoen (Job 40:25-31[20-26], de haak (Am. 4:2; Mat. 17:27). Het vissen met een net gebeurt op verschillende manieren: de visser werpt het net in het water en trekt het vervolgens de oever op (Mat. 13:47), maar ook gooit hij het net uit vanaf de boot (Joh. 21:6). De oudtestamentische profeten grijpen graag naar het beeld van visnet en -haak om hun boodschap verstaanbaar te maken. Bij voorkeur vist men ’s nachts, omdat de vissen door de afkoeling naar boven komen. Als viswater noemt de bijbel voornamelijk het meer of de zee van Tiberias/Gennesaret/Galilea. Dit water bevat een rijkdom aan vis. Dat vis geliefd voedsel is voor de bijbelse mens, blijkt uit het gegeven dat een van Jeruzalems poorten ‘Vispoort’ heet (Neh. 13:16); vermoedelijk heeft deze poort zijn naam te danken aan de daar gehouden vismarkt. Waterdieren zonder vinnen en schubben gelden als onrein en mogen dus niet worden gegeten (Lev. 11:9-10). Ook in de buurlanden van Israël dient vis als basisvoedsel.

d.Het beroep van visser mogen we typeren als een zwaar beroep. Er moet hard worden gewerkt en de vissers staan – door plotselinge storm -bloot aan levensgevaar. Volgens de evangeliën verdienden de eerste vier leerlingen van Jezus hun brood als visser. Hun roepingsverhaal geeft – hoe summier ook – een beeld van hun werkomstandigheden en van de maatschappelijke verschillen die er tussen hen bestonden (de eerste twee staan in het meer te vissen; de laatste twee zitten in een schip en is er bovendien sprake van dagloners): ‘Toen Hij (Jezus) eens langs het meer van Galilea liep, zag Hij Simon en Simons broer Andreas op het meer hun netten uitgooien; want het waren vissers. Jezus sprak hen aan: “Kom achter Mij aan, en Ik zal jullie tot vissers van mensen maken”. En meteen lieten ze de netten achter en volgden Hem. Een eindje verder zag Hij Jakobus van Zebedeüs en zijn broer Johannes; ze waren in hun boot de netten aan het klaren. Meteen riep Hij hen; en ze lieten hun vader Zebedeüs met zijn arbeiders in de boot achter en gingen achter Hem aan’ (Mar. 1:16-20). Waarom zoekt Jezus zijn leerlingen bij voorkeur onder vissers? Zijn zij het meest aanspreekbaar? Kiest Hij hen uit omdat zij tegen een stootje kunnen? Of vertoeft Jezus in hun buurt vanwege de rijke symboliek die aan zee, schip en visserij te ontlenen is?

Beeldspraak en symboliek

a.De bekendste vis in de bijbel is de grote vis in de novelle Jona. Het verhaal is alom bekend. God draagt de profeet Jona op de stad Ninevé het oordeel aan te zeggen. De profeet weigert en vlucht de zee op. De vluchtweg, de zee, wordt Jona’s ondergang, wanneer de schepelingen door storm gedreven hem in het water werpen. Door Gods toedoen slokt een grote vis hem op, die hem na drie dagen en nachten uitspuugt op het droge. En tijdens het verblijf in de vis zoekt Jona het aangezicht van de Heer. De novelle zit vol symboliek. Jona staat voor Israël, de storm voor het goddelijk spreken, de zee voor dodelijke chaos, het droge voor het nieuwe bestaan, drie dagen en drie nachten staan voor de periode van mogelijke ommekeer. De grote vis herinnert aan de zeemonsters, vertegenwoordigers van de dood, en aan de onderwereld. Maar tegelijkertijd staat de vis voor het goddelijke ingrijpen en voor de ruimte om tot bezinning te komen, waarmee tot uitdrukking komt dat God heerst over de chaos- en doodsmachten. Het wijsheidsverhaal Jona lijkt meerdere lagen te bevatten, die nauw met elkaar verweven zijn. Allereerst horen we de boodschap dat de goddelijke roeping onontkoombaar is. Aan Gods opdracht valt niet te ontkomen; wie vlucht voor zijn roepstem, gaat de ondergang tegemoet. Voor degene die vlucht voor de stem, zal de weg weliswaar doodlopen, maar tegelijkertijd biedt Gods barmhartigheid ruimte voor ommekeer en nieuw begin. Vervolgens doemt het thema op van hemels verzet tegen te sterk particularisme en van hemels pleidooi voor inclusiviteit. Een derde laag is de verbinding tussen Israël dat wegtrekt uit Egypte en Jona (Israël) die de ballingschap in Babylonië achter zich laat. Het boek past heel goed in de context van Pesach, het paasfeest (vgl. Mat. 12:40). Jona’s redding uit de zee herinnert aan de doortocht van Israël door de Schelfzee en het danklied in de vis herinnert aan het lied van Mozes en Mirjam na de uittocht. Het boek Jona lijkt op een midrasj, waarin wordt verteld dat Jona, Israël, in Babylonische ballingschap komt door ontrouw aan Gods opdracht. Door Gods goedheid slokt een grote vis, het Perzische rijk, hem op en brengt hem terug op het droge, het beloofde land. Alzo is Jona een leerverhaal, dat nimmer zijn actualiteit verliest.

b.In de christelijke traditie is de vis tot een centraal symbool geworden door de betekenis van de vis in het werk van Jezus. In de eerste plaats zijn er de verhalen waarin Jezus vissers wegroept van hun net en schip en hen uitnodigt vissers van mensen te worden (Mat. 4:18-19; Mar. 1:16-17; Luc. 5:10-11). In het Oude Testament heeft het vangen van mensen een heel negatieve klank (zie bij e), in de taal van Jezus daarentegen een positieve. Jezus kiest zijn eerste leerlingen uit de kring van de beroepsvissers. Hij roept hen op Hem te volgen, en zij volgen. Zij laten hun boten en netten achter. De navolging heeft duidelijk een doel: zoals Jezus de vissers wint voor de beweging van het Koninkrijk der hemelen, zo zullen zijn volgelingen mensen van heinde en verre winnen voor dezelfde beweging. Met de beeldspraak ‘vissers van mensen’ sluit Jezus aan bij de werkervaring van de leerlingen. Zij begrijpen meteen wat Hij bedoelt. Zij volgen de leerroute van het verzamelen van mensen rond de naam van de Heer. In de verzameling schuilen de bevrijding en bestemming van mensen. Van hieruit heeft zich later de vis-symboliek rond de doop ontwikkeld: het doopwater ziet men als levend water dat redding brengt, de dopelingen als kleine vissen die door de Heer worden verzameld tot een gemeenschap.

In de tweede plaats kennen we de verhalen van de zogenaamde wonderbare visvangst, waarbij de Heer zijn bevrijdende macht toont door tegen de feiten in een imponerende visvangst te beschikken (Luc. 5:1-11; Joh. 21:1-14). In deze verhalen lijkt de symboliek van ‘vissers van mensen’ door te klinken. Zoals de vissen rijkelijk in het net worden verzameld, zo zullen mensen van overal door de naam van Christus samenkomen (vgl. Mat. 13:47-50). In Johannes 21 treffen we rond de visvangst een rijke symboliek aan. Het verhaal speelt zich af na de opstanding. Het is in eerste instantie een leerverhaal voor de discipelen, die dadelijk de taak van Jezus overnemen. De gebeurtenis aan de rand van het meer wil de leerlingen een hart onder de riem steken, nu zij op het punt staan in Jezus’ naam de wereld in te trekken met de boodschap van Gods liefde voor alle mensen. Waar halen zij de kracht en moed vandaan om die taak aan te kunnen? Het antwoord ligt verborgen in die vreemde ontmoeting in de vroege morgen. De leerlingen zijn zojuist met hun vissersboot teruggekeerd van het water. Zonder oogst. Op aanwijzing van de levende Heer werpen zij nogmaals hun net uit, nu aan de andere zijde van het schip. Het resultaat is verbluffend: een boordevol net, welgeteld honderddrieënvijftig grote vissen (vs. 11). Jezus verzoekt hen de vissen bij het vuur te brengen, waar al vis op ligt te bakken. Samen houden zij een maaltijd als teken van hun onderlinge verbondenheid. Over het aantal vissen is vaak gefantaseerd en gespeculeerd. Inderdaad, het is opmerkelijk dat de auteur over honderddrieënvijftig vissen spreekt. Verwijst dit aantal naar iets of iemand? Er zijn verschillende antwoorden gegeven: het getal zou zinspelen op de naam van de Heer, aangezien de getalswaarde van de naam zeventien is en wanneer we de getallen één tot en met zeventien bij elkaar optellen, komt er honderddrieënvijftig uit. Het getal zeventien heeft Augustinus op het spoor gebracht van tien (geboden) + zeven (gaven van de Geest). Volgens Hieronymus verwijst het getal naar de wereldvolken, die ooit zullen worden verzameld. Ook is gewezen op de rabbijnse uitdrukking ‘komende wereld’, die in de oorspronkelijke taal de getalswaarde van honderddrieënvijftig heeft. Weer anderen denken aan de relatie tussen Mozes met zijn oudsten en Jezus met zijn discipelen, tussen Mozes met Jozua en Jezus met Petrus; de getalswaarde van ‘de Pisga’, de berg waar Mozes voor zijn dood het beloofde land mag aanschouwen, is gelijk aan het aantal vissen. Het blijft gissen. Eén ding mogen we aannemen: het aantal verwijst naar de te verzamelen menigte, die Jezus aan de leerlingen toevertrouwt. De zeven leerlingen – vijf en twee; zie ook deze getallen in de spijzigingsverhalen (Mat. 14:13-21) – brengen de vissen als een eenheid bijeen rond de ontmoeting met de levende Heer. Dat zal hun primaire opdracht zijn te midden van de mensenzee: mensen bijeenbrengen om de Levende te ontmoeten. In het Evangelie van Thomas 8 staat de gelijkenis van de wijze visser of de grote vis: de wijze visser vindt in zijn net vol kleine vissen een grote mooie vis, de kleine vissen gooit hij terug, de ene mooie vis bewaart hij. De visser symboliseert de mens die door inzicht het goede bewaart; de mooie vis staat voor de ware rijkdom.

c.Een menigte vissen symboliseert overvloed en welzijn. In het beeldrijke visioen van de tempelbeek in Jeruzalem wordt het totale bestaan vervuld met levend water (Ez. 47:8-10). Het zoute water van de Dode Zee, waarin geen leven mogelijk is, verdwijnt en maakt plaats voor water waarin talrijke vissen vertoeven. En tussen de oases zijn ruimten waar de vissers hun netten kunnen drogen. Met dit beeld van visrijk water wil de profeet Israël bemoedigen (zie ook Deut. 33:19).

d.Met de reeks mensen-dieren-vogels-vissen (of dieren-vogels-vissen of vogels-vissen) drukt de bijbel een totaliteit uit. De profeet Sefanja noemt de reeks om er de totaliteit van Gods oordeel mee aan te geven. Alles van de aardbodem zal Hij wegvagen en het geschreeuw bij de Vispoort zal niet zijn vanwege de vishandel, maar vanwege de angst (Sef. 1:3, 10). De afwezigheid van vis loopt uit op het wegvallen van bestaansbasis. De wereld is terug bij ‘de aarde nu was woest en ledig’ (Gen. 1:2). Vaker verschijnt de afwezigheid of het verderf van vis als beeld voor de grote crisis waarin mensen en volken verkeren. Als de Nijl tijdens de eerste plaag verandert in bloed zodat de vissen sterven (Ex. 7:18), als de vissers in de Nijl niets meer vangen omdat het water is opgedroogd (Jes. 19:8), als de vissen wegens onrecht omkomen in Israël (Hos. 4:3), als Israël Gods belofte van herstel niet aanneemt en God dreigt met drooglegging van water (Jes. 50:2), dan is er werkelijk sprake van crisis.

e.Op nog een andere manier speelt de visserijbeeldspraak een rol in het kader Gods antwoord op de goddeloosheid van volken. We doelen op de instrumenten waarmee de vissers vangen. De Heer stelt zichzelf als een visser voor of schakelt een machthebber in om namens Hem te vissen. De Heer zal de heerser van Egypte laten ophalen in zijn visnet (Ez. 32:3; vgl. 29:4-5). Jeremia stelt Gods volk voor als een school vissen waarnaar de vissers jagen (16:6); de vissers zijn vijanden van rondom. De profeet Habakuk giet al zijn vragen over het lijden van zijn volk in de beeldspraak van de visvangst (1:14-16). Hij begrijpt niet dat God toelaat dat Chaldeeën, vissers, de mensen als weerloze vissen aan de haak slaan en in het net sluiten. Slechts één verheugt zich: de visser zelf, die zijn haken en netten aanbidt. De vissen symboliseren hier de zwakte en machteloosheid (vgl. Pred. 9:12 en de in Qumran gevonden Rol van de Lofprijzing 3:26 en 5:7-8). In de wijsheidsliteratuur treffen we het visnet aan als metafoor voor de slechte vrouw die haar minnaars gevangenneemt (Pred. 7:26). De wijsheidsleraar waarschuwt ervoor.

f.De kikker vervult in Openbaring de rol van een demonische macht (16:13). Uit de mond van de draak, het beest en de valse profeet -samenballing van het kwaad – komen drie onreine geesten in de gedaante van de kikker. Zij verbeelden de demonische wereld, die alle krachten mobiliseren om de strijd tegen de Eeuwige aan te gaan. Wellicht dat op de achtergrond het geloof van de Perzen meespeelt dat kikvorsen door de god van de duisternis zijn geschapen. In elk geval klinkt de tweede plaag in Egypte in deze apocalyptische tekst door (Ex. 7:27-8:11[8:1-15). De kikkers, in joodse ogen onreine dieren, dringen overal door; zij verontreinigen water, land, huizen en mensen. Met hun mensenachtige ledematen, uitpuilende ogen, opvallend stemgeluid en plotse verschijning uit modder en water, roepen zij het ongrijpbare en angstaanjagende op. Aldus komen zij in de bijbel enkel negatief voor: zij vormen een dreiging voor de mens.

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Gezang 2; 40; 47; 57; 82; 153; 465; Alles I: 12; 19; II: 12; 24; 31; III: 23; 47; Bijbel I: 39; 40; 60; 77; 81; II: 31; 56; Evangelie I: 29; 38; II: 9; Gezegend: 71; 171-172; 214; Liefde: 54; Zingend IV: 74; V: 27; VI: 42-43; 71; 74.

b.Poëzie:

Gerrit Achterberg, Verzamelde gedichten, Amsterdam 19848, blz. 944: ‘Aquarium’. Ida Gerhardt, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1980, blz. 272: ‘IX Y’; 275: ‘Preek op Terschelling’; 543: ‘Buitengaats’. Van der Graft, Mythologisch, Baarn 1997, blz. 78: ‘De visser’; 149: ‘Vragenderwijs’. Judith Herzberg,Doen en laten, Amsterdam 19777, blz. 225: ‘Vis’. Muus Jacobse, Het oneindige verlangen, Nijkerk 1982, blz. 16: ‘De vis’; 29: ‘En in die nacht vingen zij niets’. Jan Willem Schulte Nordholt, Verzamelde gedichten, Baarn 19962, blz. 60: ‘Visser’. Jacq Vogelaar, Inktvraat, Amsterdam 1998, blz. 39: ‘Gevlogen vis’.

c.Verwerking:

Om de vis-symboliek in te leiden kunnen we wijzen op talloze afbeeldingen van de vis door christenen: in oude catacomben en in hedendaagse kerkgebouwen, op liturgische kleden en op doopvonten, in ornamenten die christenen dragen (kettinkjes, ringen), in logo’s van groepen en bewegingen. De vis reikt ons verscheidene thema’s aan: mensenvangst als geweld en mensenvangst als bevrijding, verzamelen en bijeenbrengen, oordeel en vervolging, verkondiging en zending, ondergang en redding, delen en verzadiging.

Verwijzing

De vis woont in de ‘zee‘; zie aldaar. Voorts is er verband met ‘schip‘. In enkele verhalen horen vis en ‘brood‘ bij elkaar. Er zijn ook raakvlakken met ‘vogel‘ wat betreft de samenhang tussen visnet en klapnet. Zie voorts de bespreking van ‘draak‘ en ‘slang‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken