12.11. Loon naar werken
Zie ook
Heidelbergse Catechismus
Vraag 62: Maar waarom kunnen onze goede werken geen gerechtigheid voor God of een deel daarvan zijn?
Antwoord: Omdat de gerechtigheid die voor Gods gericht kan bestaan, geheel volmaakt en in alle opzichten met de Wet van God in overeenstemming moet zijn, en ook onze beste werken in dit leven onvolmaakt en met zonden bevlekt zijn.
Vraag 63: Hoe kan het dat onze goede werken geen enkele verdienste opleveren, terwijl God ze toch in dit en in het toekomstige leven wil belonen?
Antwoord: Deze beloning komt niet voort uit verdienste, maar uit genade.
Relatie van het thema tot het hoofdthema
Het leven in overeenstemming met Gods wil is zowel een geschenk als een roeping. Dat is in de vorige hoofdstukken nadrukkelijk aan de orde gekomen. In het overdenken van het thema levenskunst, aan de hand van de tweede tafel van de decaloog, gaat het om een appèl dat op de gelovige gedaan wordt; om het maken van keuzes op tal van terreinen van het leven coram Deo. Zo zoekt de gelovige zich een weg en weet hij zich geleid door de Heilige Geest. Daarbij mag hij erop vertrouwen dat zijn inzet door God beloond zal worden.
De leefwereld van de hoorder
De gedachte dat je voor je inzet beloond wordt is een van de basisprincipes van de samenleving. Loon naar werken is een algemeen menselijk principe, dat door de Bijbel onderstreept wordt: een arbeider is zijn loon waard (Luk. 10:7; 1 Tim. 5:18). Het denken in termen van verdienste moeten we daarom niet op voorhand negatief duiden. Wel is het zo dat de Bijbel ook een andere lijn laat zien, die daar haaks op staat: genade, die onverdiend is en dus geen beloning van onze inzet is. Dit botst met het denken in termen van rechten: ‘Ik heb het verdiend…’, ‘Ik heb mijn best gedaan, dus…’, in extreme gevallen uitlopend op een claimcultuur. Of het do ut des-principe, dat we ook in de kerk kunnen tegenkomen: ‘Ik heb ieder het zijne gegeven, altijd netjes geleefd…’ Zonder het met zoveel woorden te zeggen, denken heel wat kerkmensen op deze manier iets van God gedaan te krijgen. Duidelijk is dat genade en ‘voor wat hoort wat’ elkaars tegenpolen zijn en elkaar uitsluiten. De gedachte ‘Ik heb er recht op, want ik heb mijn best ervoor gedaan’ is dominant in onze cultuur.
Met het oog op de tieners
Bovenstaande geldt voor tieners niet minder. De hele schoolcultuur is ervan doortrokken (denk aan prestatiegericht onderwijs), en de gezinssfeer soms ook. Terwijl het denken in termen van rechten en verdiensten als vanzelfsprekend in hun ‘systeem’ zit, blijkt dat met (onverdiende) genade niet het geval te zijn: het is een nieuw aspect, dat geleerd moet worden.
Met het oog op de kinderen
‘Mama, ik heb heel goed mijn best gedaan, mag ik nu…’ Je doet iets goeds, en dan verwacht je dat het iets oplevert. Ouders werken dit al van jongs af aan in de hand: ‘Als jij dit of dat doet, dan mag jij…’
Uitleg
Om te beginnen erkent de catechismus het bestaan van goede werken. Sterker nog: er wordt van uitgegaan dat een christen ze doet (v/a 64). Wanneer er geen goede werken zijn, roept dat de vraag op naar de verbondenheid met Christus (zie verder schets 12.2 en 13.2).
Tegelijk wordt duidelijk dat deze goede werken – die er dus zijn – ons niet dichter bij God brengen. Het is goed om ons te realiseren dat we hier in het tweede hoofddeel van de HC zijn: het deel dat gaat over de verlossing. Ons behoud is niet afhankelijk van onze inzet en prestaties, maar is geheel gebaseerd op het offer van Christus en de geloofsverbondenheid met Hem. Onze werken brengen ons niet dichter bij God. Dat zou alleen kunnen als ze volmaakt en geheel in overeenstemming met Gods wet waren. Maar dat zijn ze niet. Zelfs onze beste werken zijn bevlekt met zonde.
De catechismus geeft hier blijk van de context waarin het geschrift ontstaan is: de tijd waarin theologische strijd gevoerd werd over de waarde van goede werken. Men wilde tussen twee klippen door varen. Enerzijds werd in het geding met de Rooms-Katholieke Kerk, die leert dat goede werken noodzakelijk zijn voor het behoud, benadrukt dat een mens alleen door het geloof rechtvaardig is voor God. Onze daden spelen daarin geen enkele rol. Anderzijds wilde men de goede werken niet afschrijven, maar er betekenis aan toekennen, door aan te geven dat God ze beloont. Met andere woorden: goede werken worden niet afgewezen, maar hun plaats gewezen. Het zijn geen voorwaarden vooraf, waaraan eerst voldaan moet worden om Gods genade te ontvangen. Het zijn vruchten die groeien, dankzij Gods genade.
Goede werken worden door God beloond. Waar het loon uit bestaat, wordt er niet bij gezegd. We kunnen dat zo interpreteren dat er door de geloofsverbondenheid met Christus vruchten groeien, en dat deze vruchten de beloning zijn van het leven met God. Zo geeft God wat Hij vraagt (Augustinus, Confessiones X). Daarbij is de mens de ontvangende partij, maar niet passief. Het is een samengaan van ontvangen en je ervoor inzetten. Met een variant op Romeinen 8:16 (de Geest getuigt met onze geest) kunnen we zeggen: de Geest werkt met onze geest. Door Gods Geest wordt onze geest (wil) omgevormd en ingeschakeld en gaat de mens willen wat God wil (DL III/IV.11-12).
Kernachtig wordt dit verwoord in Efeze 2. Paulus bezingt de rijkdom van Gods genade: God geeft Zijn liefde aan mensen die het niet verdienen (zij zijn dood door hun zonden). Nadrukkelijk wordt gezegd dat de redding genade is. De menselijke inzet wordt nadrukkelijk afgewezen (niet uit u, niet door werken; 2:8-9). Maar in het volgende vers worden de werken positief gewaardeerd: God heeft de goede werken voorbereid (ze liggen al klaar) en van ons wordt gevraagd erin te wandelen (vgl. de aansporing om goede werken te doen, waardoor God verheerlijkt wordt, in Mat. 5:16 en 1 Petr. 2:12).
Op meerde plekken in de Bijbel klinkt het appèl om de weg van God te gaan. Het geloof is daarom niet alleen passief (bekend is het beeld van een lege hand die opgehouden wordt), maar ook (re)actief: in antwoord op Gods handelen en ten gevolge daarvan wordt de mens opgeroepen om het goede te doen, te gaan op de weg die God wijst. Beter past daarom het bijbelse beeld van de wijnstok en de ranken: door de verbondenheid met Christus zullen er vruchten groeien. Deze verbondenheid is als een navelstreng, waar het leven doorheen stroomt. Dat sluit aan bij wat we een passief appèl zouden kunnen noemen: ‘wordt vernieuwd’ (zie daarover schets 12.10). Daarom wordt elders in de catechismus ook gezegd dat wij goede werken moeten doen (v/a 86).
Wanneer we kijken naar de manier waarop in de Bijbel over loon gesproken wordt, ontdekken we het volgende. Loon is in de Bijbel datgene waar een arbeider (dagloner) recht op heeft (Lev. 19:13; Deut. 24:14 vv.; Mal. 3:5 etc.). Wie hiermee de hand licht, roept de toorn van God over zich af (vgl. Jak. 5:4).
Ook in de relatie tot God spreekt de Bijbel onbekommerd over beloning. Bekend zijn de regels uit de berijming van Psalm 19 (vs. 6 OB, vs. 5 NB). Zie verder Genesis 15:1, 30:18; 2 Kronieken 15:7 (vgl. vs. 2); 1 Samuel 24:20. In het Oude Testament komt sterker dan in het Nieuw Testament naar voren dat het gaan in Gods wegen beloond wordt (en andersom: het afwijken ervan wordt bestraft). Zie bijvoorbeeld Deuteronomium 30, waar zegen en vloek gerelateerd zijn aan respectievelijk gehoorzaamheid en ongehoorzaamheid (vgl. Deut. 6:25). Daarom kunnen psalmisten een beroep op God doen om hun recht te verschaffen: zij gaan immers in Zijn wegen (bijv. Ps. 7, 17, 18, 26; zie hierover de dissertatie van G. Kwakkel, According to my Righteousness). Het gaat hier niet over iemand die vol is van eigengerechtigheid of een zwak ontwikkeld zondebesef heeft, maar iemand die leeft in relatie met God en Hem heeft leren kennen als degene die recht verschaft in nood, en daarom een appèl op Hem doet. Duidelijk wordt dat het spreken over loon plaatsvindt binnen de bestaande relatie met God. Daarbij is God altijd de eerste: Hij komt in Zijn genade de mens tegemoet en brengt deze relatie tot stand.
Behulpzaam hierbij is het onderscheid dat E.P. Sanders maakte tussen ‘getting in’ en ‘staying in’ bij zijn beschrijving van het jodendom (in: Paul and Palestinian Judaism). Centrale notie in de relatie tussen God en Zijn volk is het verbond, dat eenzijdig van God is uitgegaan. Getting in is te danken aan Gods genadig initiatief. Staying in is de roeping van het volk, in de weg van gehoorzaamheid aan Gods geboden. Het leven naar de geboden zal God belonen. Oudtestamentisch wordt die beloning (primair) gevonden in het heden (‘opdat het u welga…’).
Naast beloning voor gehoorzaamheid is er ook sprake van loon waar geen aanleiding voor is. Tegen het volk in ballingschap zegt de profeet namens God dat Hij komt met kracht, en het loon meeneemt, ook al heeft het volk dat niet verdiend (Jes. 40:10, 62:11). Andersom kan God ook iemand zijn verdiende loon geven: Hij zal vergelden wat zij verdienen (Jes. 59:18, SV: ‘hun loon zal Hij vergelden’; 65:6-7).
Deze lijn komen we ook in het Nieuwe Testament tegen. God bestraft het kwade. Er wordt gesproken over het loon der ongerechtigheid (Hand. 1:18; 2 Petr. 2:13, 15). Dat God het goede beloont, komt ook op verschillende plekken naar voren: in de gelijkenis van de talenten (Mat. 25:14-30), de inzet voor het Koninkrijk (1 Kor. 3:8, 14), het ontvangen van de ander in naam van Christus (Mat. 10:40-42), het verdrukt worden om Christus’ wil (Mat. 5:12; Luk. 6:23). Uit deze teksten blijkt dat het loon dat ontvangen wordt in het Nieuwe Testament ook betrekking heeft op de toekomst, hoewel het niet daartoe beperkt wordt. Denk aan de belofte uit Markus 10:29 vv.: navolging levert je wat op, nu én later.
Daar is echter geen rekenkundig model van te maken. Want als iemand denkt: ‘Ik doe het goed’, zegt Jezus: ‘Je hebt je loon reeds’ (Mat. 6:2, 5, 16; vgl. Luk. 17:10). Doe het daarom niet met een bijbedoeling (Luk. 6:35). Kortom: levend uit God, de bron van het goede, mogen we in afhankelijkheid doen wat ons opgedragen wordt, in het vertrouwen dat onze inspanningen niet tevergeefs zijn (1 Kor. 15:58). Daarom kan van de heiligen na hun sterven gezegd worden: hun werken volgen hen na (Op. 14:13). Bij het oordeel zal God ook naar onze werken kijken (2 Kor. 5:10; Op. 20:12, 22:12). Maar van deze werken mogen we zeggen dat het de beloning is van wat God Zelf door Zijn Geest tot stand heeft gebracht.
Relevantie van het thema
In een cultuur waarin denken in termen van rechten gemeengoed is, waar het gaat om tellen en meten, is het een verademing om te horen dat God anders rekent. Geloof en redding zijn geen optelsom van onze inspanningen, maar vloeien voort uit Gods oneindige goedheid. Er worden geen prestaties gevraagd, een mens wordt niet opgedreven en voortgejaagd om targets te halen, maar mag weten van vruchten die groeien dankzij Gods Geest. Een hele verademing. Zeker als we bedenken dat God deze vruchten ook beloont. In een wereld vol stress en burn-out is deze boodschap nog volop actueel.
Tegelijk moeten we dit telkens weer leren, ook in de christelijke gemeente. Ook daar leeft sterk de gedachte dat je toch in ieder geval goed je best moet doen; de moralistische variant van de goede-werken-leer uit de Middeleeuwen. Een voor-wat-hoort-wat-religie, waarbij je ieder het zijne geeft en daarom toch wel Gods genade verdient. Ik bespeur daarbij wel een zekere dubbelheid. Enerzijds kom ik regelmatig onzekerheid tegen, bij zowel jong als oud: ‘Wanneer doe ik het goed genoeg?’ Anderzijds houdt de vraag ‘Krijg ik wel wat ik verdien?’ ook veel mensen bezig.
Daarom is het goed dat de catechismus heel helder en stellig is: ons behoud is alleen in Christus te vinden, en in Hem vinden we het ook echt (deel 2, over de verlossing). En dankzij het vernieuwende werk van Gods Geest wordt ons leven vernieuwd en gaan er vruchten groeien (deel 3, dankbaarheid). Het komt mij voor dat dit nogal eens omgekeerd wordt: aan de ene kant goed je best doen om Gods genade te verdienen (met als gevolg onzekerheid – wanneer doe je het goed genoeg? – en niet kunnen of durven vertrouwen op Gods genade), en aan de andere kant in het concrete dagelijkse leven blijven steken bij het oude: ‘Zo ben ik nu eenmaal.’
Met het oog op de tieners
Thema’s als erbij (willen) horen (wat lang niet altijd vanzelf spreekt) en beloning of waardering willen ontvangen, spelen al op jonge leeftijd een grote rol. Dat je iets ‘zomaar’ ontvangt, zonder dat je het hebt verdiend, is iets uitzonderlijks. Daarin komt het royale van Gods genade aan het licht. Overigens speelt ook bij tieners de vraag ‘Wanneer doe ik het goed genoeg voor God?’ al een rol.
Met het oog op de kinderen
Jan maakt voor zijn vader met hout van zijn vader en spijkers van zijn vader iets wat lijkt op een boot voor Vaderdag. ‘Prachtig,’ zegt vader, ‘echt een gave boot. Die zet ik in de boekenkast.’ Wat een beloning! Zo doet de Here God ook.
Relevante bijbelgedeelten
Onder ‘Uitleg’ zijn al verschillende teksten genoemd. Gedeelten die over (de beloning van) goede werken spreken, zijn Efeze 2:1-10 (let op het verschil in het spreken over werken tussen vers 9 en vers 10), Mattheüs 5:13-16 (dankzij onze goede werken wordt de hemelse Vader verheerlijkt), Mattheüs 20:1-16 (je ontvangt niet waar je recht op hebt, maar wat je nodig hebt) en Markus 10:17-31 (de beloning van de navolging). Te denken is ook aan de ‘Psalmen van onschuld’: 7, 17, 18, 26.
Aanwijzingen voor de leerdienst
Doelstelling
De gemeente heeft na deze dienst een dieper besef gekregen van het gegeven dat wij als mens door onze inzet en prestaties niet dichter bij God komen; het is alleen Gods genade in Christus die redding brengt; aan die genade mogen we met ons hele leven hangen. Ook beseft de gemeente dat God onze goede werken toch beloont, zowel in het heden als in de toekomst, ondanks de gebrekkigheid ervan; en dat deze beloning ons motiveert om het goede te doen.
Homiletische aanwijzingen
Door de bespreking van vraag en antwoord 62-63 te laten aansluiten op de behandeling van de decaloog, komt deze in een ander perspectief te staan. Het is goed dat te beseffen. Natuurlijk zijn verlossing en dankbaarheid niet van elkaar te scheiden, maar de insteek is nu dat wij gemotiveerd worden tot goede werken, vanuit het besef dat God onze inzet beloont. Waar de focus van de HC ligt in het afwijzen van het verdienstelijke karakter van goede werken, ligt die nu op het ‘doen uit dankbaarheid’.
Tegelijk is het goed om de thematiek van verdienstelijkheid een plek te geven in de preek. Om de beloning goed te begrijpen is het belangrijk te weten dat er een vaste vloer onder ligt: Gods onverdiende genade. Alleen die wetenschap kan een einde maken aan onze onzekerheid of we het wel goed genoeg doen. Laat er vooral verwondering over Gods genade doorklinken: Nee, ik doe het niet goed genoeg, en toch beloont God mijn inzet!
Zorg ervoor dat de concrete vragen die in de gemeente leven doorklinken. Op een dogmatische betoog zit niemand te wachten. Zeker niet omdat dit thema bijbels-theologisch gesproken nog wat spannender is dan het soms in de traditie verwoord is. Graafland heeft daar mooi over geschreven in Gereformeerden op zoek naar God. Het loont de moeite om dat nog eens te overdenken (met name hoofdstuk 5 en 6).
Opbouw van de preek: Neem concrete levens- en geloofsvragen die over deze thematiek in de gemeente spelen als vertrekpunt van de preek. Laat van daaruit zien hoe er in de Bijbel over goede werken gesproken wordt. Enerzijds worden ze hun plaats gewezen: ze brengen ons niet dichter bij God, want ook onze beste werken zijn bevlekt met zonde. Anderzijds zullen er in de navolging goede werken zichtbaar (moeten) worden, als vrucht van het werk van Gods Geest. Laat beide aspecten een plek krijgen in de dienst. Duid daarbij de context van de catechismus (het geding rondom de rechtvaardiging).
Vervolgens kan het belonen aan de orde komen. Laat goed uitkomen hoe verrassend de Bijbel daarover spreekt. De rijkdom van Gods genade komt aan het licht: al is ons doen en laten ver beneden de maat, toch wil God onze inzet belonen! Niet dankzij onze verdienste, het is te danken aan Gods genade.
Van groot belang is de juiste verhouding aan te geven tussen oorzaak en gevolg: wat komt eerst, wat volgt? Het houden van Gods geboden is het gevolg van bevrijding en verkiezing, niet de oorzaak ervan. Tim Keller laat in Centrum Kerk (p. 61) zien wat er gebeurt wanneer oorzaak en gevolg omgekeerd worden: dan verwordt het Evangelie tot religiositeit. De valkuil is telkens weer dat je als mens denkt dichter bij God te komen door goed je best te doen.
Waar het geloof gezien wordt als het zich houden aan een aantal regels, dreigt altijd weer het gevaar van zelfrechtvaardiging en, in het verlengde daarvan, onzekerheid. Het Evangelie van Gods genade probeert het hart niet in een nieuwe vorm te dwingen, maar laat het smelten, opdat het gevormd kan worden. De verandering begint niet bij ander gedrag, maar in het hart. Zo ontstaat er ruimte voor goede werken, die God Zelf heeft voorbereid en waarin een christen mag wandelen. Laat Gods beloning van deze goede werken een stimulans zijn om in dat spoor te blijven gaan. Gods beloning is uiteindelijk oneindig veel groter dan onze inzet!
Met het oog op de tieners
Het idee dat het goede wordt beloond en het kwade bestraft, is algemeen aanvaard (‘Wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is de roe’). Dat je beloond wordt voor iets wat niet goed was, is heel bijzonder en komt in onze cultuur eigenlijk niet voor. Het zal jongeren misschien onrechtvaardig in de oren klinken. Probeer in hun taal en passend bij hun belevingswereld duidelijk te maken wat genade is.
Met het oog op de kinderen
Een verhaal kan de kinderen meenemen in het thema van de dienst en op hun niveau duidelijk maken op welke manier God beloont.
Pastorale aanwijzingen
Waar de heiliging wordt opgevat als een tegenprestatie voor de rechtvaardiging (do ut des), daar wordt de gelovige opnieuw een slavenjuk opgelegd. Juist zij die zuchten onder het tekort van hun inspanningen, worden getroost met het feit dat de beloning nooit gebaseerd is op onze inzet, maar helemaal te danken is aan Gods genade. Dat werkt bevrijdend!
Liturgische aanwijzingen
-
Psalmen in de oude berijming: 5:12; 18:6; 19:6; 119:69, 71.
-
Psalmen in de nieuwe berijming: 9:8; 18:7; 19:5.
-
Over loon: Liedboek voor de Kerken Gezang 109:4; 267:1 (loon na dit leven); 425:6 (loon hier al).
-
Over goede werken: Liedboek voor de Kerken Gezang 344:4; 449:5.
-
Overige: Liedboek voor de Kerken Gezang 20:7; 75:11-12; 78; 473.
Helpende vormen
Er zijn tal van situaties denkbaar waarin iemand een beloning ontvangt die in geen verhouding staat tot de geleverde prestatie. Een treffend voorbeeld kan dit inzichtelijk maken.
Met het oog op de tieners
‘Je wordt uitgenodigd om mee te spelen met het eerste elftal of team van je sportclub. Daar zitten heel goede spelers bij. Dat seizoen worden ze kampioen en hoewel jouw bijdrage maar heel beperkt was, deel je toch in de overwinning!’
Met het oog op de kinderen
Koen heeft papa geholpen met het wassen van de auto. Hoewel zijn vader alles nog wel een keer over moet doen, krijgt Koen toch een mooie beloning.
Literatuur
-
J.H. van de Bank e.a. (red.), Kennen en vertrouwen. Handreiking bij de prediking van de Heidelbergse Catechismus. Zoetermeer, 1993.
-
C. Graafland, Gereformeerden op zoek naar God. Godsverduistering in het licht van de gereformeerde spiritualiteit. Kampen, 1990.
-
Tim Keller, Centrum Kerk. Het evangelie midden in je stad. Franeker, 2014.
-
Gert Kwakkel, ‘According to My Righteousness’. Upright Behaviour as Grounds for Deliverance in Psalms 7, 17, 18, 26 and 44. Leiden/Boston/Köln, 2002.
-
Noordegraaf e.a. (red.), Woordenboek voor bijbellezers. Zoetermeer, 2005. Deze titel staat integraal op PreekWijzer.nl, klik in het menu bovenaan op ‘bronnen’ en kies dan deze titel.
-
E.P. Sanders, Paul and Palestinian Judaism. A Comparison of Patterns of Religion. Minneapolis, 1977.