Menu

Basis

Amos en Micha in de Septuaginta

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

De term ‘Septuaginta’ verwijst naar de Griekse vertalingen van joodse religieuze teksten die tussen de derde eeuw voor Christus en de tweede eeuw na Christus tot stand kwamen. In een tijdsspanne van vijf eeuwen werd elk boek uit de Hebreeuwse Bijbel diverse keren naar het Grieks vertaald. Sommige boeken werden ook rechtstreeks in het Grieks geschreven. Strikt genomen is de naam ‘Septuaginta’ enkel van toepassing op de oudste Griekse vertaling van de Tora, die volgens de legende in Alexandrië gemaakt werd door tweeënzeventig ouderlingen voor koning Ptolemaeus II (Lat. septuaginta = zeventig). Bij uitbreiding wordt de term echter vaak gebruikt voor het geheel van Griekse teksten dat voor zowel Grieks-sprekende joden als vroege christenen de Schrift was. Ook de profetische boeken Amos en Micha werden door veel joden en christenen in de oude wereld in het Grieks gelezen.

Profetenpaar aan het Sebaldusgraf in Neurenberg.

De Twaalf Kleine Profeten werden naar alle waarschijnlijkheid in de loop van de tweede eeuw voor Christus voor het eerst naar het Grieks vertaald. We weten dat de Twaalf Profeten in die periode reeds als een eenheid gezien werden (vergelijk Sirach 49:10). Het heeft er alle schijn van dat deze collectie profetische boeken ook als een eenheid naar het Grieks vertaald werd, dat wil zeggen: door één vertaler of vertalerscollectief. Volgens sommigen zou het zelfs gaan om dezelfde vertaler die verantwoordelijk was voor de Septuaginta-versies van Jeremia en Ezechiël, al blijft dit laatste erg speculatief.

Als locatie voor de vertaling van de Twaalf Profeten wijst men doorgaans Egypte aan – niet omdat alle Griekse vertalingen van boeken uit de Hebreeuwse Bijbel per definitie daar gemaakt zouden zijn (zoals soms foutief wordt aangenomen), maar wel omdat men meent bepaalde passages aan Egyptische bronnen te kunnen linken. Het gaat dan met name om specifieke woordenschat die men ook in papyri uit de ptolemeïsche periode aantreft, of gebruiken die in andere bronnen als ‘Egyptisch’ gekenmerkt worden. De eerlijkheid gebiedt ook hier te zeggen dat de Egyptische herkomst van de vertaling slechts met waarschijnlijkheid, en niet met absolute zekerheid, vastgesteld kan worden.

De boeken van Amos en Micha zijn dus vermoedelijk in Egypte naar het Grieks vertaald in de loop van de tweede eeuw voor Christus. Als vertaling is de Griekse versie van Amos en Micha, net als bij de overige Kleine Profeten, vrij letterlijk te noemen. De brontekst die aan de vertaling ten grondslag lag, is verloren gegaan, maar moet sterk geleken hebben op de Masoretische tekst, waarop de meeste hedendaagse vertalingen gebaseerd zijn – zonder daaraan volledig identiek te zijn. Op bepaalde plaatsen lijkt de vertaler immers een Hebreeuwse tekst voor ogen te hebben gehad die afwijkt van de tekst zoals we die vandaag nog hebben.

Toch zijn niet alle verschillen tussen de Griekse en Hebreeuwse versies zomaar te wijten aan een afwijkende brontekst. Op talrijke plaatsen heeft de vertaler dezelfde brontekst op een andere manier gelezen en begrepen dan wij vandaag doen. Veel passages uit Amos en Micha stellen ook hedendaagse exegeten nog voor moeilijkheden, en dat was in de oudheid niet anders. Dat de Septuaginta-vertaler andere interpretaties en exegetische keuzes maakte dan zijn of haar hedendaagse tegenhangers, maakt de studie van de Septuaginta nu net zo interessant.

Veel heeft ermee te maken dat de Hebreeuwse grondtekst waarop de vertaler zich baseerde, allicht nog niet gevocaliseerd was. De tekst bevatte dus enkel de medeklinkers waaruit het Hebreeuwse alfabet bestaat, zonder klinkers of leestekens. Zowel de precieze uitspraak als de syntactische verbanden moesten tijdens het lezen toegevoegd worden, wat in vele gevallen leidde tot verschillende interpretatiemogelijkheden. Pas eeuwen later ontstonden de klinkertekens (nikoed), die de ‘correcte’ uitspraak vastlegden, en de cantillatietekens (te‘amim), die de syntactische relaties tussen woorden en zinsdelen duidelijk maakten. Van deze vormen van leeshulp kon de Septuaginta-vertaler nog geen gebruik maken. Geen wonder dus dat de Griekse vertaling soms afwijkt van de Hebreeuwse grondtekst – of althans ons hedendaags begrip daarvan.

De openingsverzen van het boek Amos geven een goed beeld van de verschillen die kunnen bestaan tussen de Hebreeuwse en Griekse versies. De passage Amos 1:1-5 bevat een aantal Hebreeuwse woorden en uitdrukkingen die ook voor moderne exegeten minder duidelijk zijn, alsook een reeks min of meer obscure eigennamen. Hieronder volgt deze passage, eerst in de Herziene Statenvertaling als relatief letterlijke weergave van de Masoretische tekst, en daarna de Septuaginta-versie (LXX) in een eigen letterlijke vertaling naar het Nederlands.

De woorden van Amos, die behoorde tot de veehouders uit Tekoa, die hij gezien heeft over Israël in de dagen van Uzzia, de koning van Juda, en in de dagen van Jerobeam, de zoon van Joas, de koning van Israël, twee jaar voor de aardbeving.

Hij zei:
De HEERE zal vanaf Sion brullen als een leeuw,
vanuit Jeruzalem zal hij Zijn stem laten klinken
zodat de weiden van de herders treuren,
en de top van de Karmel verdort.

Zo zegt de HEERE:
Vanwege drie overtredingen van Damascus,
ja, vanwege vier, zal Ik er niet op terugkomen,
omdat zij met ijzeren dorssleden
Gilead gedorst hebben.
Daarom zal Ik vuur werpen in het huis van Hazaël;
dat zal de paleizen van Benhadad verteren.
Ik zal de grendel van Damascus in stukken breken,
ik zal de inwoner uitroeien uit Bikeat-aven,
en de scepterdrager uit Beth-eden,
en het volk van Syrië zal in ballingschap gaan naar Kir,
zegt de HEERE.
(Amos 1:1-5 – Herziene Statenvertaling)

Woorden van Amos, die tot hem kwamen in Nakkarim uit Thekoue, die hij zag over Jeruzalem in de dagen van Ozias, koning van Juda, en in de dagen van Joas, koning van Israel, twee jaar voor de aardbeving. En hij zei:

De Heer heeft uit Sion een geluid laten klinken
en uit Jeruzalem heeft hij zijn stem laten horen,
en de weiden van de herders rouwden
en de top van de Karmel verdorde.

En de Heer zei: ‘Omwille van de drie goddeloze daden van Damascus en omwille van de vier zal ik hem niet met rust laten, omdat zij met ijzeren zagen de zwangere vrouwen van Galaad doorzaagden, en ik zal vuur zenden naar het huis van Azaël, en het zal de fundamenten van de zoon van Ader verwoesten, en ik zal de sluitbalken van Damascus verbrijzelen en ik zal vernietigen die wonen in de vlakte van On en ik zal de stam van de mannen van Harran verdelgen, en het befaamde volk van Syrië zal in gevangenschap genomen worden’ – zegt de Heer. (Amos 1:1-5 – LXX)

Op basis van de vergelijking tussen deze twee vertalingen zou men kunnen vermoeden dat de verschillen tussen de Griekse en Hebreeuwse versies zich beperken tot kleinschalige veranderingen op woord- en zinsniveau. Maar liet de Septuaginta-vertaler zich ook leiden door een ruimer begrip van de profetische context, of zelfs door bepaalde theologische inzichten of tendensen? Onder Septuaginta-specialisten is dit een veelbesproken vraagstuk, dat een genuanceerd antwoord behoeft en de grenzen van deze uiteenzetting overstijgt. Niettemin zijn er uitgerekend voor de boeken Amos en Micha enkele opvallende vaststellingen te doen.

In de meeste Septuaginta-manuscripten staan de Twaalf Profeten namelijk in een andere volgorde dan in de Hebreeuwse Bijbel. Met name voor Amos en Micha maakt dit een belangrijk verschil. In de Hebreeuwse volgorde is Amos als derde opgenomen, tussen Joël en Obadja, en staat Micha op de zesde plaats, tussen Jona en Nahum. In de Septuaginta opent de collectie van de Twaalf Profeten juist met de boeken Hosea, Amos en Micha.

Voor deze afwijkende volgorde wordt in de literatuur een aantal mogelijke redenen aangehaald, gaande van de chronologie van de oorspronkelijke profeten tot de relatieve lengte van de hun toegeschreven bijbelboeken (van langer naar korter). Interessanter is echter dat de Griekse volgorde uitnodigt om Amos en Micha op een andere manier te lezen: veel meer dan in de Hebreeuwse Bijbel zijn de boeken Amos en Micha nauw betrokken op elkaar en op het voorafgaande boek Hosea.

Zo ziet men in de Griekse volgorde een profetische dynamiek die zich beweegt van Noord naar Zuid. De profeet Hosea, afkomstig uit het Noordrijk Israël, richt zich tot zijn landgenoten. Amos is zelf afkomstig uit het Zuidrijk Juda, maar richt zich in de eerste plaats tot de Noordelijke steden Samaria en Betel. Micha ten slotte is afkomstig uit het Zuidrijk en grijpt het lot van Samaria aan als historische les en waarschuwing voor de inwoners van Jeruzalem. Bovendien lijkt deze dynamiek zich niet te beperken tot de koninkrijken Israël en Juda. De profeet Micha richt zijn blik voorbij de eigen grenzen en spreekt de hoop uit dat alle volkeren eens in vrede zullen leven onder Gods heerschappij (Micha 4:1-8), ook al blijft dit, blijkens het vervolg van Micha’s profetie, vooralsnog een verre droom.

Opvallend genoeg kunnen we het meer universalistische perspectief van Micha ook in de Griekse vertaling van de slotverzen van Amos herkennen. Hier lijkt de Griekse tekst van Amos vooruit te wijzen naar Micha, en zo een verband te leggen dat er in de Hebreeuwse grondtekst niet is:

Dan zal ik het vervallen huis van David herbouwen, ik zal de muren herstellen en opbouwen wat is neergehaald, ik zal het in zijn vroegere luister herstellen. Dan zal Israël in bezit nemen wat er nog rest van Edom en van alle volken die mij eens toebehoorden – spreekt de HEER, die dit alles doen zal.
(Amos 9:11-12 – NBV)

Op die dag zal ik weer oprichten de tent van David, die gevallen is,
en ik zal weer opbouwen wat van haar neerligt,
en wat met de grond gelijk is gemaakt zal ik weer oprichten,
en ik zal haar weer opbouwen zoals de dagen van weleer,
opdat wat er nog rest van de mensen mij opzoeken
en alle volkeren waarover mijn naam is uitgeroepen
– spreekt de Heer God die dit doet.
(Amos 9:11-12 – LXX)

In de ruimere context van deze passage wordt Israël in één adem genoemd met vreemde en vijandige volkeren – niet toevallig noemt de profeet Kusieten, Filistijnen en Arameeërs (Amos 9:7). Door toedoen van deze en andere volkeren zal God Israël zuiveren van zondaars als met een zeef (Amos 9:9-10), waarop het herstel van het huis van David zal volgen. In de Hebreeuwse tekst van Amos 9:12 gaat het in de kern om de overname van grondgebied: het herstelde Israël zal het restant van Edom en de omliggende gebieden in bezit nemen.

In de Griekse tekst daarentegen zien we een meer universalistische invulling van Gods belofte, die doet denken aan Micha 4: alle mensen en alle volkeren zullen op zoek gaan naar God. De Septuaginta-versie vertegenwoordigt hier een andere lezing van de (niet-gevocaliseerde) Hebreeuwse grondtekst, waarbij in de plaats van Edom het woord adam ‘mens’ gelezen werd. Toch zou het verkeerd zijn de Griekse vertaling om deze reden af te doen als foutief of niet relevant. Het is immers precies de Griekse tekst die in Handelingen 15:16-18 aangehaald wordt als doorslaggevend argument in een debat over de rol van besnijdenis en de wet van Mozes in de vroege kerk. Zonder de universalistische invulling van Amos 9:12 in de Septuaginta zou het citaat in Handelingen 15 zonder meer zinloos zijn:

Toen ze waren uitgesproken, nam Jakobus het woord. Hij zei: ‘Broeders, luister. Simeon heeft uiteengezet hoe God zelf het plan heeft opgevat om uit de heidenen een volk te vormen dat zijn naam vereert. Dat stemt overeen met de woorden van de profeten; er staat immers geschreven: “Dan keer ik terug op mijn schreden. Ik zal het vervallen huis van David herbouwen, uit het puin zal ik het weer opbouwen. Ik zal dit huis doen herrijzen, zodat de mensen die overgebleven zijn de Heer zullen zoeken, evenals alle heidenen over wie mijn naam is uitgeroepen. Zo spreekt de Heer, die dit van oudsher heeft aangekondigd.”
(Handelingen 15:13-18 – NBV)

Naast de Septuaginta-versie, waarop het citaat in Handelingen gebaseerd is, circuleerden tussen de eerste eeuw voor Christus en de derde eeuw na Christus nog minstens vijf andere Griekse versies van de boeken Amos en Micha, die elk hun eigen accenten legden bij de interpretatie van specifieke passages. Naast de vertalingen die op naam staan van Aquila, Symmachus en Theodotion kennen we de zogenaamde Quinta-vertaling, waarvan de herkomst niet precies vaststaat. Een bijzondere vermelding verdient de Griekse Twaalfprofetenrol uit Naḥal Ḥever. Het gaat om een fragmentarisch bewaard manuscript, waarin een revisie van de oorspronkelijke Septuaginta-vertaling opgenomen is, die de Griekse tekst nauwer doet aansluiten bij de (proto-)Masoretische tekst.

De vertaling is dus op verschillende punten ‘gecorrigeerd’ naar het Hebreeuws, of weerspiegelt althans een andere interpretatie van de Hebreeuwse grondtekst dan de oorspronkelijke Septuaginta-versie. De boeken van de Kleine Profeten staan in dit manuscript ook in dezelfde volgorde als in de Hebreeuwse Bijbel, wat opnieuw wijst op een ander verstaan van de profetische boodschap. Deze perkamentrol kan zelfs zestig jaar na de ontdekking en eerste publicatie ervan de gemoederen onder specialisten beroeren.

In de vroege jaren ’50 doken de eerste fragmenten van deze perkamentrol op in Jeruzalem, waar zij te koop aangeboden werden door bedoeïenen. Als vindplaats noemden zij aanvankelijk Wadi Seiyâl, dat buiten de toenmalige grenzen van de staat Israël lag. Men vermoedde echter al snel dat de fragmenten feitelijk van binnen het Israëlische grondgebied afkomstig waren. Een opgravingscampagne in de lente van 1961 leverde daarvoor het bewijs: bijkomende fragmenten van hetzelfde manuscript werden ontdekt in een grot aan de zuidzijde van Naḥal Ḥever, een rivierdal ten zuidoosten van de stad Hebron. Dat moest dus de eigenlijke vindplaats van de Twaalfprofetenrol zijn.

In dezelfde grot trof het team archeologen de overblijfselen aan van tientallen mannen, vrouwen en kinderen. Deze macabere ontdekking heeft de locatie de bijnaam ‘Cave of Horror’ opgeleverd. Opvallend genoeg toont een brandlaag aan dat de laatste bezittingen van deze mensen door vuur verwoest werden – maar niet de kostbare rol met de tekst van de Twaalf Profeten, die samen met enkele andere (bijbelse en niet-bijbelse) teksten bewaard bleef. Wie waren deze mensen, die aan hun einde kwamen op zo’n onherbergzame plaats in de Judese woestijn en kennelijk zo’n groot belang hechtten aan deze Griekse vertaling van de Twaalf Profeten?

Op basis van muntvondsten kan men de ontdekkingen in Naḥal Ḥever dateren ten tijde van de opstand van Bar Kochba (132-135 na Christus), een revolte tegen de Romeinse bezetter die uitliep op een nederlaag voor de Judese opstandelingen. Ook de brieven en documenten teruggevonden in de nabijgelegen ‘Cave of Letters’ stammen uit deze periode en bevatten zelfs correspondentie met Simon Bar Kochba, de leider van de opstand. Blijkbaar had een groep opstandelingen en/of vluchtelingen zich verschanst in de grotten van Naḥal Ḥever, die enkel toegankelijk zijn door af te dalen langs een steile klifwand. Daar werden zij belegerd door Romeinse legionairs: zowel aan de noord- als aan de zuidzijde zijn, bovenop de klif, de resten van een Romeins legerkamp te zien.

Naar alle waarschijnlijkheid werden deze laatste bewoners van de grotten simpelweg uitgehongerd door de Romeinen, ook al valt het precieze verloop van de gebeurtenissen moeilijk te reconstrueren. Zo is de oorzaak van de aangetroffen brandlaag niet duidelijk: ging het om een wanhoopsdaad van de ingesloten vluchtelingen, of hebben Romeinse legionairs hier de hand in gehad?

In ieder geval vonden tenminste sommige leden van dit noodlottige gezelschap de Griekse Twaalfprofetenrol belangrijk genoeg om bij zich te hebben. Wellicht had dit niet enkel met de materiële waarde van dit luxueuze manuscript te maken, maar ook en vooral met de inhoud ervan. De herhaalde beloften van bevrijding en herstel die men in de Twaalf Profeten vindt, moeten sterk geresoneerd hebben bij de Judees-nationalistische opstandelingen. Het zou bijzonder interessant zijn om te zien wat er in de Twaalfprofetenrol overgebleven is van de meer universalistische lezing van Amos 9:11-12 in de oorspronkelijke Septuaginta-versie. Helaas zijn van dit fascinerende manuscript (nog?) geen fragmenten opgedoken uit het boek Amos.

Recent was deze Griekse Twaalfprofetenrol overigens heel even wereldnieuws. In maart 2021 maakte de Israel Antiquities Authority immers bekend dat bij hernieuwde opgravingen op de site in Naḥal Ḥever enkele nieuwe fragmenten van het manuscript aan het licht waren gekomen: de eerste nieuw ontdekte Dode Zeerollen in zestig jaar! Of in de toekomst nog meer onbekende fragmenten van het manuscript zullen opduiken, is twijfelachtig. Maar het moge duidelijk zijn dat elk bijkomend stukje informatie een nieuw inzicht kan verschaffen in de manier waarop antieke joodse en christelijke lezers de boeken Amos en Micha lazen en begrepen.

Dries De Crom is verbonden aan de Tilburg School of Catholic Theology, vakgroep bijbelwetenschappen en kerkgeschiedenis.


Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Ik ben de wijnstok, jullie zijn de ranken’

Het vijfde boek van Mozes spreekt in hoofdstuk 4 dankbare verbazing uit over Gods verbondenheid met zijn volk in Mozes. In de hele geschiedenis van God met de mensheid kwam zo’n unieke verbondenheid niet voor (Deuteronomium 4:32-33). De beproevingen logen er niet om, maar ook Gods wonderdaden niet (4:34). Jullie boffen dat jullie dit te zien gekregen hebben (4:35) en je hebt zijn woorden ook nog mogen horen (4:36). God zelf heeft jullie bevrijd (4:37). Onderhoud dan zijn geboden, dan is deze band niet kapot te krijgen en zal het jullie goed gaan (4:40).

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Brood genoeg voor iedereen

In het Evangelie van Johannes heeft Pasen een belangrijke plek. ‘De inzichten van na Pasen zijn leidinggevend in dit Evangelie en hebben hun stempel gedrukt op het verhaal van Jezus vóór Pasen,’ schrijft professor Martin de Boer. Je moet dus niet alleen de gebeurtenissen rond Pasen, maar ook de rest van het Evangelie lezen in dat licht. Het teken van het brood in Johannes 6 kan dan ook gelezen worden als een opmaat naar Pasen. En zo is er in de uitleg ook een verbinding te maken naar het eten van het Pesachmaal in Jozua 5.

Nieuwe boeken