Menu

Basis

Beteugelde woede kan de vrede dienen

Woede en vrede in de monastieke spiritualiteit

Hoe keken Thomas van Aquino, Benedictus van Nursia, Martinus van Braga, Johannes Cassianus en Augustinus naar ‘woede’? Sommigen zeggen: onderdruk en vermijd woede. Anderen zeggen: laat woede toe maar laat haar niet tot wasdom komen. Benedictus zei bijvoorbeeld: je moet je woede niet uitleven, niet de vrije loop laten, je moet haar niet tot voltooiing brengen.

‘Pax intrantibus’, zo stond boven de poort van veel benedictijnse kloosters in de Middeleeuwen, en ook nog in onze tijd: vrede voor wie binnentreedt. Vrede is een sleutelwoord in de monastieke en meer specifiek de benedictijnse spiritualiteit. Het woord ‘pax’ komt acht keer in de Regel van Benedictus voor. Vrede is wat een vrouw of man zoekt die zich aansluit bij een monastieke gemeenschap. In de proloog op zijn Regel citeert Benedictus Psalm 34: ‘Keer je af van het kwaad en doe het goede, zoek vrede, ga die achterna.’ Een monnik of moniale is dus een vredeszoeker en een navolger van de vrede. Ook gasten worden ontvangen in vrede. Als een gast aankomt, zo schrijft Benedictus voor, moeten de overste en enkele monniken hem ‘met alle genegenheid’ tegemoet gaan, waarna ze samen bidden en elkaar ‘in pace’, dus met een vredeskus, begroeten. Die vredeskus komt in de Regel ook voor als begroeting van de broeders onderling. Zij staat symbool voor de vrede die in de gemeenschap moet heersen en die de abt moet waarborgen, want, zo zegt de Regel, het is diens taak ‘om de vrede en de liefde te behoeden’.

Geen kleine godjes

De vrede die Benedictus voor zijn monniken beoogt, is meer dan de afwezigheid van oorlog en geweld. Zij is ook meer dan een door regels afgedwongen en gecontroleerde leefstijl. Zij gaat dieper: zij is een innerlijke attitude die aan het zojuist genoemde voorbij gaat, of misschien beter: eraan voorafgaat, en die het eenvoudig overbodig en onaanvaardbaar maakt om geweld te gebruiken.

Benedictus

De Amerikaanse benedictines Joan Chittister heeft ooit geschreven dat de grondslag voor de benedictijnse vrede gelegen is in een houding van nederigheid, van humilitas, dat wil letterlijk zeggen van ‘dicht bij de aarde (humus) blijven’, die voorkomt dat wij kleine godjes van onszelf maken, waarbij we onszelf opleggen aan de rest van het universum, anderen de ruimte ontnemen die hen toekomt en de arrogantie ontwikkelen om te heersen over anderen. Die monastieke nederigheid onttroont onze arrogantie en maakt ons bewust van onze eigen, bescheiden plek in het universum.

Monastieke vrede is afscheid nemen van onze ‘dikke ikken’

Afscheid dus, kort gezegd, van het narcisme, dat volgens veel psychologen de bron is van iedere vorm van verbale of fysieke gewelddadigheid. Monastieke vrede is afscheid nemen van onze ‘dikke ikken’, om een term van de filosoof Harry Kunneman te lenen, en plaats maken voor de ander. Dat plaats maken voor de ander kan van de kloosterling vragen om zijn of haar woede te beteugelen. Dat is vooral het geval wanneer die woede destructief is. Dat is zij wanneer zij de ander het recht op bestaan en het recht op anders zijn ontzegt.

Hoop, moed en woede

Maar dat is woede niet altijd. Woede kan ook bestaan in zoiets als ‘heilige verontwaardiging’. De middeleeuwse dominicaanse theoloog Thomas van Aquino gaf in de dertiende eeuw al aan dat de woede of toorn in dienst kan staan van het bereiken van iets goeds. Zij treedt, aldus Thomas, dan op wanneer een begeerd goed alleen bereikt kan worden door het overwinnen van iets kwaads.

Thomas van Aquino

Thomas beschrijft de moed te midden van vijf affecten of gemoedshoudingen waarmee gereageerd kan worden op een situatie die als verkeerd, als kwaad, wordt ervaren. Tegenover de mogelijkheid om een kwaad te overwinnen en zo iets goeds te bereiken kan de mens reageren met hoop of met vertwijfeling. Wanneer dat kwaad dichterbij komt, kan de mens reageren met moed of met vrees. Is het kwaad daadwerkelijk aanwezig en kan het overwonnen worden, dan ontstaat de woede of toorn. Deze wil het kwaad ongedaan maken, het overwinnen. Woede ligt in dat geval volgens Thomas van Aquino dus in het verlengde van hoop en moed en impliceert die ook. Woede wordt dan gedragen door de overtuiging dat het kwaad daadwerkelijk overwonnen kan worden (de hoop) en zij wordt gevoed door de durf om dat te doen, dus om het kwaad daadwerkelijk en onverschrokken te lijf te gaan (de moed). En doordat de woede zich tegen het kwade richt, staat zij in dienst van het goede: het geluk en heil van de naaste. Die woede is niet destructief, maar juist constructief: zij bouwt het goede op voor de ander.

Onder ogen zien

De monnikenvader Benedictus van Nursia besteedt in zijn Regel, in het begin van de zesde eeuw ontstaan als huisregel voor het klooster op de Montecassino in Italië, aandacht aan de omgang met woede. In het vierde hoofdstuk van zijn Regel voor monniken beschrijft Benedictus een reeks van ‘middelen om het goede te doen’. Een van die middelen heeft te maken met boosheid, toorn, woede. Het wijze advies van Benedictus luidt: je moet je woede niet uitleven. Of anders gezegd: je moet je woede niet de vrije loop laten, je moet haar niet tot volle wasdom laten komen, je moet haar niet tot voltooiing brengen. In het Latijn van Benedictus wordt die notie van voltooiing tot uitdrukking gebracht in het gebruik van het werkwoord ‘perficere’, waar ons woord ‘perfect’ van is afgeleid. De woede mag geen perfecte, geen volkomen woede worden.

Woede bestaat. De vraag is hoe je met haar omgaat

Benedictus ontkent de werkelijkheid van de woede niet. Zij is er. Benedictus weet dat zelfs monniken boos op elkaar kunnen worden, en soms met goede redenen. In het hoofdstuk over de wederzijdse gehoorzaamheid van de broeders zegt hij: ‘Als een broeder merkt dat een meerdere ook maar lichtelijk over hem ontstemd is of zich ook maar een beetje aan hem ergert, werpt hij zich ogenblikkelijk op de grond voor de voeten van de ander en doet boete, totdat een zegening die ergernis geheeld heeft.’

Woede bestaat. De vraag is hoe je met haar omgaat. En daarin geldt, zoals op zovele bladzijden van de monnikenregel van Benedictus, de regel van de matiging, de beheersing, het geduld. De woede veroorzaakt immers commotie (Benedictus gebruikt inderdaad het Latijnse woord ‘commotio’), en die moet genezen worden. De dreiging zit dus minder in de emotie van de woede zelf als wel in wat zij kan aanrichten wanneer zij de vrije hand krijgt. Zij leidt tot commotie, tot een hevige beweging, tot verwarring, tot verlies van controle, tot chaos. Wie de woede de vrije loop laat, heeft zichzelf niet meer in de hand. Hij of zij verliest de sturing over het handelen, een andere macht of kracht neemt het stuur over. En dat is wat Benedictus wil voorkomen.

In toom houden

Tegen die achtergrond moet zijn advies aan de jongere monniken gelezen worden om maar snel voor de voeten neer te vallen van een boze of geërgerde oudere monnik. Dat advies kan op ons autoritair of paternalistisch overkomen, alsof de jongere altijd maar in het stof moet bijten voor de oudere. Maar het advies dient misschien juist om de jongere in staat te stellen de oudere tegen zichzelf in bescherming te nemen. Het dreigende gevaar zit immers niet in de mogelijke ongehoorzaamheid van de jongere, maar in de opkomende woede van de oudere monnik. Door zich voor de oudere monnik op de grond te werpen, helpt de jongere de oudere om zijn woede in toom te houden. Hij beschermt hem voor het verlies van de controle over zijn eigen handelen en daarmee ook voor het verlies van eigenwaarde. Hij dient de vrede.

In het leven van een monnik mag volgens Cassianus geen plaats zijn voor woede

Benedictus erkent de psychologische realiteit van een drift als de woede, maar wil tegelijkertijd de lezers van zijn regel leren om die drift geen bezit van zich te laten nemen. Hij wil bevorderen dat de mens meester blijft over zijn emoties, driften en passies, of anders gezegd: hij wil opkomen voor de vrijheid van de mens. Hij wil de vrijheid van de mens beschermen tegenover krachten en machten die hem willen overmeesteren en die hem van zijn waardigheid beroven. Nog anders gezegd: het gaat Benedictus om het behoud van de menselijke integriteit. Woede, valsheid, huichelarij, ressentiment, leugen en bedrog – passies en emoties die na elkaar aan bod komen in het vierde hoofdstuk van de monnikenregel – tasten die aan, omdat zij de neiging hebben om de macht over het menselijk handelen over te nemen. De monnik, ja ieder mens, verliest zijn vrijheid, zijn heelheid en zijn waarachtigheid wanneer deze driften en listen het initiatief overnemen en zijn handelen gaan sturen.

Met wortel en tak uitrukken

Met het inzicht dat de woede nu eenmaal een menselijk gegeven is en dat de belangrijke vraag is hoe je ermee omgaat, vormt Benedictus van Nursia een gunstige uitzondering in de vroege monastieke spiritualiteit. Onder invloed van vooral antieke wijsgerige stromingen verdween dat inzicht bij een aantal andere monastieke auteurs naar de achtergrond. In plaats van de werkelijkheid van de woede te erkennen waren zij van mening dat de woede met wortel en al uitgerukt moest worden.

Martinus van Braga

Een voorbeeld daarvan vormt de Spaanse monnik en bisschop Martinus van Braga (ca. 515-579). Deze schreef een traktaatje over de woede (De ira), voortgekomen uit een gesprek met zijn collega-bisschop Vittimer. Martinus betitelt de woede zonder meer als een zonde van de ziel. ‘In tegenstelling tot andere zonden, die bedekt en verborgen zijn, verraadt de woede zichzelf door zich in het gelaat te tonen. Hoe groter de woede immers is, des te meer raakt het gelaat ontvlamd. Niets is dan ook minder passend voor een wijs mens dan om woedend te worden.’ Volgens Martinus kan de woede zelfs niet dienstig zijn wanneer ze zich tegen iets kwaads keert. Voor Martinus is er dus geen ruimte voor zoiets als heilige verontwaardiging. ‘Men hoeft niet woedend te worden op een boosdoener om deze te corrigeren. Want de woede is een zonde van de ziel, en men moet een zondaar niet met een zonde corrigeren. Wie boos wordt op iemand die kwaad heeft gedaan, plaatst eenvoudig de ene zonde tegenover de andere.’

Johannes Cassianus

Ook Johannes Cassianus (ca. 360/365-432/435), in de vroege vijfde eeuw de bruggenbouwer tussen het oosterse en het ontluikende westerse monnikendom, heeft geen enkel begrip voor de werkelijkheid van de woede. In zijn boek over de Instellingen van de monniken wijdt hij een heel hoofdstuk aan de bespreking van de woede. Ook in zijn ogen is de woede een zonde, een dodelijk vergif dat uit alle hoeken van de ziel verwijderd moet worden. Woede kan in geen enkel geval nuttig of heilzaam zijn, tenzij ‘wanneer zij ons doet opstaan tegen de losbandige en onwaardige bewegingen van ons hart’. Zo lang als er woede in een mens is, aldus Cassianus, kan die mens geen deel hebben aan het werkelijke leven, aan de ware gerechtigheid, aan de wijsheid, aan de eeuwigheid. ‘Want de woede neemt bezit van ons hart en verblindt ons innerlijk oog.’ Een woedend mens verliest zijn onderscheidingsvermogen.

In het leven van een monnik mag er volgens Cassianus dan ook geen plaats zijn voor de woede. De monnik, die immers streeft naar de volmaaktheid, moet zich verre houden van de zonde van de woede en de opwinding. Als hij boos wordt op een medemonnik die zondigt, vervalt hij door zijn boosheid zelf ook in zonde. Cassianus gebruikt daarbij het beeld van de koorts: wie zijn medebroeder van koorts wil genezen, moet oppassen dat hij niet zelf aan nog zwaardere koorts ten slachtoffer valt. Wie een ander wil genezen moet zorgen zelf gezond te blijven.

Laat de woede niet de vrije teugel

Een monnik mag de dag niet afsluiten als hij nog woede in zichzelf voelt, aldus Cassianus. Want het is de opdracht van de monnik om onophoudelijk te bidden, en met woede in het hart kun je niet bidden. Een monnik die aan woede ten prooi valt, beantwoordt dus niet aan zijn roeping. Zijn gebeden zijn waardeloos en hijzelf is ongehoorzaam. In de laatste paragraaf van het hoofdstuk over de woede concludeert Cassianus: ‘De atleet van Christus die volgens de regels wil strijden, moet de emotie van de woede met wortel en tak uitrukken. De volmaakte remedie tegen deze ziekte is te geloven dat het ons nooit geoorloofd is woedend te worden, ongeacht of die woede een terechte of een onterechte oorzaak heeft.’

Niet laten woekeren

Benedictus lijkt in zijn regel van meer psychologisch inzicht te getuigen dan Cassianus, al is deze laatste zijn vaakst geciteerde bron. Benedictus vraagt de monnik niet om de woede met wortel en tak uit te rukken, maar hij vermaant hem de woede niet te laten woekeren, haar niet tot volle wasdom te laten komen. Hij lijkt de onvermijdelijkheid van de menselijke emotie van de woede te aanvaarden. Daarmee staat hij niet alleen. De anonieme Regel van de Meester, een monnikenregel die iets ouder is dan die van Benedictus en die door Benedictus ijverig is gebruikt, bevat een soortgelijk advies: laat de woede niet de vrije teugel.

Augustinus

De beide auteurs van monnikenregels lijken daarmee in een andere traditie te staan dan de rigoureuze Johannes Cassianus en Martinus van Braga. De twee regelschrijvers zijn eerder verwant aan de kerkvader Augustinus (354-430), die het bestaan van de emotie van de woede erkent en het alleen belangrijk vindt wat een mens met die emotie doet. Augustinus maakt onderscheid tussen een woede die een destructieve zonde is en een woede die, mits goed geleid, de energie kan leveren om constructief tegen het kwade te strijden. In zijn grote werk Over de stad van God vergelijkt hij de woede met de lust: beslissend is hoe zij in toom wordt gehouden en wordt gebruikt. Ook paus Gregorius de Grote (540-604) maakt in zijn invloedrijke werk Moralia in Job een onderscheid tussen een destructieve en een constructieve woede. De eerste komt voort uit ongeduld, de tweede uit ijver. De eerste maakt iemand blind, de tweede verscherpt de blik. De eerste, die niet in toom gehouden wordt, kan tot grote catastrofen leiden, terwijl de tweede, door de rede in bedwang gehouden, een vitale dienst kan bewijzen.

De woede wordt in de monastieke spiritualiteit dus heus niet ontkend of als een met wortel en tak uit te roeien zonde gezien. Zij wordt erkend als een menselijke emotie, en die emotie kan, mits in toom gehouden, ingezet worden voor het bereiken van het goede. Zij kan op die wijze zelfs geheiligd worden. Anders gezegd: beteugelde woede kan de vrede dienen.

Peter Nissen is hoogleraar kerkgeschiedenis, spiritualiteitsstudies en oecumenica geweest aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Hij geniet nu van zijn emeritaat en is onder meer voorzitter van de Beraadgroep Geloof en kerkelijke gemeenschap van de Raad van Kerken in Nederland. Hij weet zich geïnspireerd door de benedictijnse spiritualiteit.

Literatuur:

De Regel van Benedictus is geciteerd naar de vertaling van Vincent Hunink: Benedictus van Nursia, Regel. Richtsnoer voor monastiek leven, Budel: Damon, 2014. Enkele gedeelten van dit artikel zijn ontleend aan een eerder artikel: Peter Nissen, Woede in de monastieke traditie: erkennen en beteugelen, in: Speling 55 (2003), nummer 2. Een eigentijdse toepassing van het thema geeft Thomas Quartier, Heilige woede. Monnik zijn, een radicale keuze, Baarn: Adveniat, 2019. De Amerikaanse benedictijn Andrew Marr verbindt de benedictijnse vrede met de theorie over geweld van René Girard: Andrew Marr, Tools for Peace. The Spiritual Craft of St. Benedict and René Girard, New York: iUniverse, 2007. Het Duitse benedictijnse tijdschrift Erbe und Auftrag wijdde in 2012 een heel themanummer (jaargang 88, nummer 2) aan ‘Frieden bei Benedikt – aktuell und alternativ’.


Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken