Menu

Premium

Rechters 7

In de artikelenserie Gideon-Abimelech. Onderdeel van een lang verhaal verdiept Piet van Midden zich in Rechters 6 tot en met 9.

Zie ook

De Bibberbron en hondengedrag

De kennismaking met Gideon in Rechters 6 was niet bepaald een kennismaking met een toekomstige held. Wat hij deed, deed hij schoorvoetend, en dan nog vooral ’s nachts. Nu lijkt van die aarzeling niet veel meer over. Hij stond op, niet Gideon, maar Jerubbaäl – dus ‘hij die een kwestie heeft met Baäl’. Daarover gaat het in het richterschap van Gideon. JHWH heeft een kwestie met de Israëlieten omdat die de baäls achterna lopen – daar begon het hele verhaal mee – en Gideon bindt de strijd met die baäls aan. Hij verzamelt zijn mannen bij Ein Charod. Ofwel: bij de Bibberbron. De naam is veelzeggend. Het is een locatie aan de zuidkant van de vlakte van Jizreël. De vijand ligt in het dal zelf. De Israëlieten kijken dus op de soldaten van Midjan neer. Het is tijd om de kansen te schatten.

Dat doet niet Gideon maar JHWH! Gideon is in dit hoofdstuk nauwelijks een protagonist van belang. Het is steeds JHWH die hem aanstuurt. Dat merken we ook hier. JHWH bepaalt voor Gideon dat zijn leger te groot is. Wie bang is en bibbert, mag gaan. Zo maakt de Bibberbron zijn naam waar. Er zijn nu nog maar tienduizend man over. Maar ook dat is JHWH te veel. Gideon krijgt opdracht (normaal geeft een generaal bevelen) om zijn leger naar de voet van het gebergte – dat is Gilboa – te laveren, naar de bron aldaar. JHWH zelf maakt de keuze wie geschikt is en wie niet. Het wordt een opzienbarende toets: de mannen moeten water drinken uit de bron die op die plek een grote plas aan de voet van de rots vormt. Tot de dag van vandaag! Er worden twee manieren van water drinken gesignaleerd: een groep drinkt uit de hand waarmee het water is geschept en likt dat als een hond op. Maar de meesten gaan erbij op hun knieën liggen. Op die manier neem je het meeste water in.

De vergelijking met een hond is weinig complimenteus. Een kèlev, hond, is tot de dag van vandaag een ferm scheldwoord. Het wordt helemaal erg als JHWH tegen Gideon zegt: met deze driehonderd malaqqiem, ‘likkers’, zal Ik jou verlossen. De eerste die bevrijd moet worden is Gideon! Dat woord malaqqiem is een onomatopee, een klanknabootsend woord: laqlaqlaq, het geluid dat een hond bij het drinken maakt. Een met die likkers gaat JHWH de bevrijding realiseren. Het is of Gideon er niet toe doet.

Negenduizendzevenhonderd soldaten kunnen dus hun biezen pakken. Hun hoorns en voedsel laten ze achter voor de gideonsbende. Dat is een select gezelschap, alleen niet zoals wij dat graag zouden zien. Het zijn driehonderd bibberaars. Een gideonsbende uit 2018 is bepaald niet die van de Bijbel.

Een knulletje voor een knullige generaal

In Rechters 7:9 blijkt nogmaals dat Gideon als generaal niets te vertellen heeft. JHWH geeft opdracht het kamp van de vijand binnen te vallen. ‘Ik heb het kamp in uw hand, uw macht gegeven,’ zegt Hij. Dat suggereert dat de strijd al is gestreden en dat is voor JHWH ook zo. Alleen moet Gideon dat nog ontdekken. Daarom mag onze antiheld eerst op een bijzondere excursie. Hij mag zijn knechtje meenemen. We horen zelfs hoe die jongen heet: Pura. Het hoort bij de humor van de Bijbel: de generaal put moed uit de aanwezigheid van een jongste bediende. Het lijkt erop dat Pura mee moet omdat ze wat zullen horen. Twee horen meer dan één, op basis van het getuigenis van twee of drie zal een zaak vaststaan. Er wordt een situatie geschetst waarin Gideon tegen Pura kan zeggen: ‘Hoor ik het nu goed?’ De bange generaal zal uit de mond van de vijand horen dat hij aan een gewonnen zaak bezig is. De lezer merkt: alle rollen worden in dit verhaal omgedraaid. De generaal figureert slechts in een plan van JHWH. En de auteur gooit er nog een schepje bovenop door te schrijven dat de vijanden – weer in drievoud genoemd – in de vlakte hun kamp hadden opgeslagen. Dat ze als een zwerm sprinkhanen waren en hun kamelen – spreekwoordelijk – als de zandkorrels op het strand. Het tekent de onmogelijke klus voor een mens. Maar de inzet is nu juist dat niet mensen de strijd aangaan, maar JHWH.

JHWH laat de vijand in zijn droom

Als Gideon aankomt bij het kamp – over Pura horen we niets meer – kan hij een gesprek volgen tussen twee Midjanieten. De ene man vertelt aan de andere dat hij een droom heeft gehad en zijn gesprekspartner legt die droom uit. De droom is een manier waarop JHWH zich openbaart, hier nota bene aan de vijand die intussen niet door heeft dat die droom niet voor hem bestemd was maar voor Gideon! Via de vijand hoort Gideon terug hoe JHWH’s plan van aanpak is. De droom is bijzonder: een gerstebrood rolt de berg af en treft het Midjanitische kamp. Er staat in de Hebreeuwse tekst tsaliel voor gerstebrood. Dat is een woord dat alleen maar in Rechters 7:13 voorkomt, een zogeheten hapax legomenon. Uit een vergelijking met het Arabisch kunnen we opmaken dat het om een hard, droog brood gaat. Het brood dat de Midjanieten uit Israël hebben geroofd, krijgen ze in deze droom letterlijk keihard op hun eigen hoofd terug. Het kennelijk enorme brood rolt tegen een tent aan. ‘En daar lag de tent’, vertelt de Midjaniet beeldend. Wat voor zijn maat genoeg is om er conclusies aan te verbinden: ‘Dat moet het zwaard van Gideon, de zoon van Joas zijn, de Israëliet. God heeft Midjan en het hele kamp in zijn macht gegeven.’ Het is treffend dat een Midjaniet aan Gideon moet vertellen wat JHWH al eerder zei: het doek is de facto allang gevallen, alleen moeten de partijen daar nog even aan wennen.

De generaal en een ‘sound & light show’

Gideon neemt het bericht eerbiedig aan en geeft de boodschap, die JHWH hem overigens ook al in Rechters 7:9 had verteld, nu aan zijn mannen door. Eindelijk is hij zover. Vanaf Rechters 6:14 is hij doende op dit punt te komen! Onze ‘held’ geeft intussen instructies: de driehonderd man worden in drie groepen verdeeld en ieder krijgt een hoorn en een lege kruik. De fakkels moeten, om niet zichtbaar te zijn, in de kruiken gestoken worden. Zo omsingelen ze het kamp. De instructie is op een signaal van Gideon tegelijk op de hoorns te blazen en de kruiken stuk te breken. De gedachte achter deze tactiek is mogelijk om de indruk van een enorm leger te wekken. Als van een bepaalde compagnie slechts één aanvoerder de hoorn blaast (‘stoot’), wijzen driehonderd hoorns op een geweldig leger. Anderzijds: als slechts driehonderd man roepen ‘Voor JHWH en voor Gideon!’ wordt dat effect weer tenietgedaan. Het gaat bovendien niet om een slimme tactiek. JHWH strijdt immers voor Israël. Wat Gideon doet is slechts het organiseren van een sound & light show. Er wordt door de gideonsbende geen zwaard getrokken. Ze toeteren alleen maar! En JHWH doet de rest. Ze roepen niet wat Gideon hun had gezegd: ‘Voor JHWH en voor Gideon’, maar ‘Het zwaard van JHWH en van Gideon.’ Hoezo zwaard? Gideon doet nog helemaal niets. Het kamp raakt in paniek en de Midjanieten brengen elkaar om het leven, een bijzondere vorm van friendly fire. Het is dezelfde manier van doen als in Rechters 4:15, als het leger van Sisera het op zijn heupen krijgt. De Midjanieten weten niet hoe snel ze bij de Jordaan moeten komen. Daarom krijgt de lezer een lesje in topografie: ‘…tot Bet-Hassitta, naar Serera toe, tot de oever bij Abel-Mechola bij Tabbat.’ Afgezien van Abel-Mechola, de geboorteplaats van Elisa, worden deze plaatsen niet of nauwelijks in de Hebreeuwse Bijbel gevonden. Het doet wat komisch aan om de weg te wijzen langs minidorpen waarvan niemand heeft gehoord, terwijl er een grote stad in de buurt ligt: Bet-Sean. Zoiets als een bord boven de snelweg waarop met grote letters staat ‘Bergstoep’. Toch moet er een reden zijn Bet-Sean hier niet te noemen: daar zal straks Saul met zijn zonen aan de stadsmuur worden opgehangen. De auteur houdt gewoon zijn kruit droog. Duidelijk is wel de richting: naar de Jordaan, het land uit.

Van strijd met Midjan tot broederstrijd

Rechters 7:23 moeten we opvatten als ‘Intussen werden de manschappen van Israël samengeroepen…’ Als dat nu nog moet gebeuren, heeft de achtervolging immers geen effect meer. Bij de opgeroepen stammen valt op dat heel Manasse wordt opgeroepen en dat het gehele gebergte van Efraïm wordt genoemd. De voorkeur voor Manasse is verklaarbaar: de familie van Abiëzer hoort bij die stam (Rechters 6:15). Manasse is verplicht om mee te vechten. Bij de andere stam van Jozef, Efraïm, ligt dat anders. In Rechters 8:1-3 verwijten de Efraïmieten Gideon dat hij hen niet bij de strijd betrokken heeft. Daarom is het van belang te schrijven ‘heel het gebergte van Efraïm’. In Rechters 7:24 wordt dat nog een keer herhaald: ‘Alle mannen van Efraïm werden samengeroepen.’ In Rechters 12:1 verwijten de Efraïmieten ook Jefta dat hij hen niet meegenomen heeft. Ze zijn kennelijk gevoelig voor de eer maar melden zich pas na de strijd. Ze maken van de strijd tegen Midjan een broederstrijd. Dat is precies wat we in de Gideon-Abimelech-cyclus zien gebeuren. De vijand komt niet van buiten maar van binnen.

Wolf en Raaf

Het hoofdstuk wordt afgesloten met de melding dat twee saree midjan, ‘legeraanvoerders van Midjan’ (‘vorsten’ in de Statenvertaling en NBG51, wat vooral niet als ‘koningen’ gelezen moet worden), worden opgepakt bij hun poging de Jordaan over te steken. Ze heten Oreb en Zeëb. Orev betekent ‘trekker’, ‘raaf’ en ze’eev is ‘wolf’. Namen die hun waarschijnlijk zijn gegeven in de volksmond, zoals bijvoorbeeld ‘de slachter van Lyon’. ‘Raaf’ doden ze op de Ravenrots en Zeëb in de ‘Wolvenkuil’ (jèqev-ze’eev), kennelijk onder die naam bekende plekken. De hoofden worden bij Gideon gebracht als bewijsstuk. Hij is de Jordaan nog niet overgestoken. Dat zal hij in Rechters 8:4 gaan doen.

Conclusie: Gideon heeft nog niets groots gedaan. Hij heeft vooral achter de feiten aangehold en JHWH heeft de strijd voor hem gestreden.

Lees ook het aansluitende artikel over Rechters 8 of het vorige over Rechters 6.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken