Menu

Basis

Boekbespreking: Hemels Groen

Stapels met boeken

Klaas Spronk bespreekt het boek Hemels Groen van Matthijs de Jong en Cor Hoogerwerf. 

Cover Hemels groen

Deze publicatie wordt gepresenteerd als ‘een grondleggend boek over duurzaamheid en groene exegese’. De schrijvers willen laten zien “dat de bijbel zich van Genesis tot Openbaring verzet tegen machtsdenken en uitbuiting van mensen, dier en aarde. Daarvoor in de plaats stelt de Bijbel visioenen van en gerichtheid op heelheid in een gebroken wereld. Zo blijkt de Bijbel hoop en inspiratie te bieden bij het omgaan met de grote vraagstukken van vandaag rond duurzaamheid en biodiversiteit.”.

In het symposium op 8 maart van dit jaar in de Vrije Universiteit ter gelegenheid van de verschijning werd het zo ongeveer de hemel in geprezen door oud-Kamerleden Marianne Thieme en Carla Dik-Faber en hoogleraar christelijk ecologisch denken David Onnekink. De uitnodiging van deze sprekers onderstreept dat deze studie door twee Bijbelwetenschappers pretendeert een belangrijke bijdrage te leveren aan het maatschappelijk debat. De vraag is of deze pretenties (‘grondleggend’ en maatschappelijk relevant) ook waar gemaakt worden in dit boek. Daarbij kun je je ook afvragen in hoeverre deze ‘groene exegese’ recht doet aan de Bijbel.

Het boek is helder opgebouwd. Na een inleiding over de vraagstelling en de methode worden in de volgorde van de Hebreeuwse Bijbel en het Nieuwe Testament relevante teksten uit achtereenvolgens de Thora, de vroege profeten, de late profeten, de Psalmen, geschriften, evangeliën, brieven van Paulus en Openbaring besproken. In elk hoofdstuk worden na een uitgebreide, op de grondtekst gebaseerde exegese, lessen voor vandaag getrokken. Een en ander wordt steeds helder samengevat en afgesloten met vrij uitgebreide literatuuroverzichten (met ruimte voor Engelstalige studies en een enkel Duits boek).

Er zijn ook gespreksvragen aan toegevoegd, waarmee wordt aangegeven dat gemikt wordt op gebruik van dit boek in kringen van geïnteresseerden, die wat minder thuis zijn in academische exegetische studies. Van hen wordt dan wel het nodige doorzettingsvermogen bij het lezen verwacht. Zij zullen vooral geholpen zijn door de genoemde samenvattingen. Lezers die wat meer bekend zijn met de wetenschappelijke debatten op dit terrein zijn geholpen met overzichten van de discussie en de verwijzing naar de daarbij aangehaalde literatuur. Het spreekt vanzelf dat daarbij een keuze gemaakt moest worden. De belangrijkste literatuur lijkt daarbij wel te zijn vermeld. Een goede aanvulling is nog wel de recente bundel onder redactie van Hilary Marlow en Mark Harris, The Oxford Handbook of the Bible and Ecology, New York: Oxford University Press 2022, dat met dezelfde opzet maar wel veel uitgebreider dezelfde thematiek behandelt.

In de introductie wordt ingegaan op de vraag of men de bijbel wel zinvol kan gebruiken bij het nadenken over hedendaagse ecologische vraagstukken. De schrijvers zijn zich er terdege van bewust dat men niet zomaar de sprong van teksten uit een heel andere tijd en situatie kan wagen naar onze tijd. Ze willen niet in de valkuil van ‘greenwashing’ vallen, alsof de bijbel kant en klare oplossingen en voorschriften zou bieden in de hedendaagse ecoproblematiek. Ze wagen zich ook niet aan een uitgebreide analyse van die problematiek, maar ze hopen in de bijbel wel een nieuw perspectief, wijsheid en inspiratie te vinden. In zoverre zijn ze ook bevooroordeeld: ze schrijven ‘vanuit de overtuiging dat de Bijbel een relevante gesprekspartner is voor de vragen van vandaag’ (blz. 19).

Ze beschouwen hun aanpak als een vorm van ‘ecokritiek’. Dat wil zeggen dat ze de oude teksten in hun eigen context (kritisch) willen lezen vanuit een ‘eco’ invalshoek. Ze zijn ervan overtuigd dat dit nieuwe gezichtspunten oplevert, die er vooral toe leiden dat we ook kritisch naar onszelf leren kijken. In elk hoofdstuk wordt daar weer op gewezen.

Het feit dat zij zich zo duidelijk bewust zijn van de gevaren bij het verbinden van de bijbel als gezaghebbend boek met de huidige ecoproblematiek is echter nog geen garantie dat ze die gevaren ook hebben ontlopen. De wens om te laten zien dat de bijbel ook op dit terrein relevant kan zijn lijkt in bepaalde opzichten toch wel de vader van de gedachte te zijn bij deze twee medewerkers van het Bijbelgenootschap. Is het niet in de gelegde accenten bij de exegese en toepassing van de Bijbelteksten, dan wel in de keuze voor bepaalde teksten en het weglaten van andere.

Verder kan men zich afvragen of een en ander wel zo vernieuwend is als dit soms wordt voorgesteld, waarbij de toepassing met de herhaalde nadruk op de verantwoordelijkheid van de mens iets generaliserends krijgt.

De grote vraag daarbij is wie bepaalt wat tot Gods scheppingsorde behoort en of dat dan ook iets is wat men, koste wat het kost, in stand moeten houden.

Om te beginnen worden bij de bespreking van het boek Genesis de bekende thema’s van de mens als beeld van God en heerser over de schepping besproken. Er wordt vooral op gewezen dat het scheppingsverhaal gelezen moet worden vanuit het perspectief van de zevende dag: het draait om de sabbat, de rustdag. Het gebod van het sabbatsjaar in Leviticus leert ons dat ook de aarde daarvan profiteren moet. En de mens heeft er net als de aarde baat bij dat hij/zij van ophouden weet.

Regelmatig wordt bij de bespreking van de teksten in Genesis en ook bij de voedselwetten in Leviticus de term ‘scheppingsorde’ gebruikt, waarbij wordt aangegeven dat het goed is om te leven volgens de door God geschapen orde. Daar kan men zijn bedenkingen bij hebben. Die term wordt ook gebruikt in de discussie in conservatieve kerken over de vrouw in het ambt en over homoseksualiteit, ter verdediging van de voorrang van de man en de heteroseksualiteit als Gods ideaal.

De grote vraag daarbij is wie bepaalt wat tot Gods scheppingsorde behoort en of dat dan ook iets is wat men, koste wat het kost, in stand moeten houden. Hier lijkt toch een door de lezer al dan niet bewuste keuze gemaakt te worden. Dat geldt ook voor de keuze van de aangehaalde teksten: wie bepaalt of een tekst al dan niet relevant en normatief is. Een treffend voorbeeld is Genesis 1:28. Aan de daarin genoemde veel besproken opdracht om te heersen over de andere schepselen gaat de opdracht vooraf om talrijk te worden en de aarde te bevolken. Je zou kunnen zeggen dat juist het feit dat aan deze opdracht al te goed voldaan is heeft geleid tot de huidige overbevolking van de aarde, een van de oorzaken van de ecologische crisis. Maar dit deel van het bijbelvers blijft zoals zo vaak buiten beschouwing.

In twee excursen worden dan weer wel goede dingen gezegd over de soms wat te makkelijk gebruikte term ‘rentmeesterschap’ en over het verbond dat God met Noach sloot. De teneur is in beide gevallen dat het vooral goed bijbels is om te denken in termen van ‘verbond’, steeds voorgesteld als een driehoeksverhouding tussen God, mens en aarde.

Uit de boeken van de vroege profeten (Jozua tot en met Koningen) is het verhaal van de wijngaard van Nabot (1 Koningen 21) gelicht. Het wordt gepresenteerd als opnieuw een illustratie van de relatie tussen God, mens en land, die de moderne lezer een nieuw of beter perspectief kan geven op de grote invloed van begeerte en machtsmisbruik. Bij de late profeten wordt op een vergelijkbare manier aangesloten bij klachten tegen sociaal onrecht zoals we die vinden bij met name Jesaja, Amos en Micha. Opnieuw wordt daarbij verwezen naar ‘een door God ingestelde orde’:

“Die orde houdt in dat iedereen – volken, maar ook individuen, dieren, hemellichamen en natuurkrachten – zich moeten houden aan de door God gestelde grenzen” (blz. 139).

Dat roept de vraag op naar ons Godsbeeld. De meeste lezers – zeker de verhoopte seculiere lezers – zullen niet meer het bijbelse beeld van God hebben als de hemelse bestuurder van regen en droogte, zoals in de verhalen van Elia. Het geloof in een God die op een of andere manier direct ingrijpt, zoals herhaaldelijk verteld en aangekondigd wordt door de profeten, is tegenwoordig allerminst vanzelfsprekend. Wat blijft in de voorgestelde toepassing in de conclusie van het hoofdstuk over de profeten, is de oproep om het in het vervolg anders te doen (blz. 152). Of je God daarbij nodig hebt?

Een nieuwe en meer overtuigende poging om de seculiere lezers aan te spreken wordt ondernomen in het hoofdstuk over de Psalmen. Dat biedt een mooie analyse van de lofliederen op de schepping. Dat levert inderdaad een eigentijds aandoend beeld op van de mens als onderdeel van het grote geheel van het aardse leven. Minder overtuigend is de verbinding van Psalm 104:35 (‘Zondaars zullen van de aardbodem verdwijnen, onrechtvaardigen zullen niet meer bestaan’) met ‘klimaatschade of het uitsterven van diersoorten’ (blz. 178). De verbinding van het geloof in Gods oordeel en de ecoproblematiek is problematischer dan hier en op andere plaatsen lijkt te worden gesuggereerd.

Heel goed is opnieuw de uitgebreide exegese van ‘Gods kijk op de natuur’ in Job 38-41. Daarbij wordt onder meer het gesprek aangegaan met Karin Armstrong, die er in haar boek De heilige natuur (2022) ook veel aandacht aan besteedt. Armstrong zou het boek Job ‘tot een spreekbuis van haar eigen standpunten’ maken (blz. 190). In hoeverre de schrijvers daar zelf helemaal aan ontkomen, blijft de vraag. Als toepassing van de bijbeltekst wijzen zij op het grote belang ‘om een hogere norm op te voeren die ons overstijgt’. Dat is dan wel gebaseerd op het opnieuw besproken driehoeksmodel van God, schepping en mens. Juist door die herhaling wordt duidelijk dat dit wel een raster is dat over alle teksten gelegd blijkt te zijn.

Het Nieuwe Testament wordt in de drie hoofdstukken besproken. Wat betreft de evangeliën gaat het vooral over wat Jezus te zeggen heeft over geld en rijkdom (de Mammon). Dat levert opnieuw boeiende exegese op. Het is wel de vraag hoe zinvol het is om daarbij het onderzoek te betrekken via verwijzingen naar de mogelijk achterliggende bron (Q) naar de vraag in hoeverre we te maken hebben met de oorspronkelijke woorden van Jezus. Sowieso blijft de opbrengst wat betreft concrete toepassingen voor de ecoproblematiek beperkt. Dat kan ook gesteld worden voor de behandeling van de brieven van Paulus. Opnieuw moet de genoemde driehoeksrelatie erbij gehaald worden, nu als ‘Geest – schepping – gelovigen’, als ‘ecologisch leeskompas’.

Spannender wordt het bij de bespreking van de apocalyptische teksten in 2 Petrus 3 en Openbaring:

‘De beelden van wereldwijde vernietiging kunnen ons wakker schudden en ons wijzen op de weg van nederigheid en hoop’ (blz. 274).

Bij al het goede wat hierover gezegd wordt, inclusief opnieuw een toepassing via de bekende driehoeksverhouding, is het toch ook weer opvallend dat sommige zaken onderbelicht blijven. Wat betreft het Nieuwe Testament is dat het gegeven dat zovele teksten er blijk van geven dat men een spoedige wederkomst van Jezus Christus verwachtte. Dat geeft een heel andere kijk op de aarde dan in onze tijd.

Het moge duidelijk zijn dat dit boek veel vragen oproept. Dat moet men zien als een compliment. Het draagt bij aan een verdieping van een discussie die vaak gekenmerkt wordt door eenzijdigheid en kortzichtigheid. Dit boek is smullen voor de liefhebber van de Bijbel. Er wordt de tijd genomen om de teksten recht te doen. En dat doet de uitleg ook. Over de toepassing valt soms te twisten. Het boek draagt ook zeker bij aan het maatschappelijk debat. De gelovige lezer zal er door worden geïnspireerd. Of de seculiere lezer zich zal laten overtuigen, is twijfelachtig. Zij/hij zal na lezing van Hemels groen waarschijnlijk wel beter een beter zicht hebben op de kracht van dit oude boek.

Klaas Spronk is hoogleraar Oude Testament aan de Protestantse Theologische Universiteit Amsterdam en hoofdredacteur van Schrift.


Matthijs de Jong en Cor Hoogerwerf, Hemels groen. Nieuw licht op duurzaamheid als Bijbels thema, Haarlem/Antwerpen: Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2024. 330 pp. € 24,95. ISBN 978-90-8912-280-3


Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken