Menu

Premium

Eerstgeborene

Kan een ‘eerstgeborene’, de oudste van de kinderen in het gezin, vandaag de dag nog aanspraak maken op bijzondere voorrechten? Op die vraag dient een ontkennend antwoord te worden gegeven. De eerstgeborene is officieel niet meer dan de anderen. Hij/zij krijgt niet een groter deel van de erfenis. Officieel wordt er heden ten dage geen verschil gemaakt tussen de kinderen uit een en hetzelfde gezin. Dat betekent overigens niet dat een eerstgeborene soms bij zijn/haar ouders een (klein!) streepje voor heeft. Zij zullen zijn/haar geboorte niet licht vergeten: hij/zij was immers de eerste! Daarna de eerste voorzichtige stapjes die werden gezet, de eerste woordjes die werden gesproken… Niets ten nadele van eventuele volgende kinderen, maar toch…

Grondtekst

Het Hebreeuwse woord voor ‘eerstgeborene’ is bekor. Het kan zowel van dieren (Gen. 4:4; Ex. 13:1-16; Num. 3:41; 18:17; Deut. 12:6) als van mensen worden gezegd (Gen. 25:13: Nebajot de eerstgeborene van Ismaël; Gen. 35:23; 38:6; 49:3: Ruben de eerstgeborene van vader Jakob; Ex. 4:22: Israël als de eerstgeboren zoon van God ; Ex. 11:5; 13:1-16). Het Griekse woord voor ‘eerstgeborene’ – proototokos – krijgt in het Nieuwe Testament een toegespitste betekenis: Jezus Christus is de eerstgeborene (Luc. 2:7; Rom. 8:29; Kol. 1:15,18; Hebr. 1:6; Op. 1:5 -uitzonderingen op de regel: Hebr. 11:28; 12:23). Nauw verwant met het Hebreeuwse bekor is het plurale bikkoeriem, ‘eerstelingen’ van de oogst (Ex. 23:16,19; 34:26; Lev. 23:17,20; Num. 13:20; 2 Kon. 4:42; Neh. 10:36). In het Nieuwe Testament is het begrip aparchè voornamelijk in overdrachtelijke betekenis te vinden: Christus of de gemeente als eersteling(en) (Rom. 8:23; 11:16; 16:5; 1 Kor. 15:20,23; 16:15; 2 Tess. 2:13; Jak. 1:18; Op. 14:4).

Letterlijk en concreet

a.Het woord ‘eersteling’ heeft in de bijbel een specifieke betekenis. ‘Eerstelingen’ zijn de eerste vruchten van de oogst en de eerste worp van het vee. In Israël leefde het besef dat God recht had op die ‘eerstelingen’ of ‘eerstgeborenen’ en dat ze Hem uit respect en dankbaarheid geschonken dienden te worden. Zo werden de eerstelingen van de oogst in een mand verzameld – zeven soorten vruchten: tarwe, gerst, druiven, vijgen, granaatappels, olijven en honing (Deut. 8:8) -, naar de tempel gebracht en aan de dienstdoende priester overhandigd. Vervolgens werd een gebed uitgesproken waarin vol dankbaarheid werd herinnerd aan het feit dat het volk Israël na lange omzwervingen het beloofd land in bezit had mogen nemen, ‘een land dat overvloeit van melk en honing’ (Deut. 26:1-11). Ten aanzien van de – mannelijke! – eerstelingen van het vee bepaalt het gebod dat zij geheiligd moeten worden; ‘U mag met het eerstgeborene van uw runderen geen arbeid verrichten en het eerstgeborene van uw schapen niet scheren’ (Deut. 15:19-23).

b.Het is onzeker in hoeverre in het oude Kanaän kinderen – met name de ‘eerstgeborenen’ – aan de goden werden geofferd. In de exegetische literatuur wordt bijvoorbeeld tegen die achtergrond het ontstaan verklaard van het bijbelse verhaal waarin Abraham van God de opdracht krijgt Isaak – ‘uw zoon, uw enige, die u liefhebt’ – te offeren (Gen. 22:1-9). Op een buitengewoon dramatische wijze wordt de overtuiging tot uitdrukking gebracht dat de God van Israël – in scherpe tegenstelling tot de goden der Kanaänieten – dergelijke offers niet op prijs zou stellen.

c.In de wereld van de bijbel genoot de eerstgeborene bijzondere voorrechten. Het was derhalve de moeite waard om als de oudste van de kinderen te worden erkend. Dat motief speelt een belangrijke rol in de cyclus verhalen over Jakob, na Abraham en Isaak de derde in de rij van patriarchen. Hij is niet de oudste. Zijn tweelingbroer Esau kwam eerder ter wereld. Die ‘tweederangs’ positie zint Jakob niet. Met steun van zijn moeder Rebekka weet hij op slinkse wijze het eerstgeboorterecht aan zijn vrijwel blinde vader Isaak te ontfutselen. Voor hem is nu de erfenis en Esau ziet zich gedwongen zijn geluk elders te beproeven (Gen. 27:1-40).

d.Het sprak min of meer vanzelf dat de oudste zoon de voetsporen van zijn vader drukte. De praktijk was zijn leerschool. Op den duur volgde de zoon zijn vader op en werd op zijn beurt de leermeester van zijn eigen zoon. En zo ging het dikwijls verder: van geslacht op geslacht. Volgens het evangelie van Marcus werd Jezus door zijn plaatsgenoten ‘de timmerman’ genoemd (Mar. 6:3); terwijl in het evangelie van Matteüs in hetzelfde kader gesproken wordt over ‘de zoon van de timmerman’ (Mat. 13:55). Het ene bericht sluit het andere niet uit. Als Jozef het ambacht van timmerman uitoefende dan moet het als zeer waarschijnlijk worden geacht dat Jezus dat ook deed.

e.In ‘de gelijkenis van de verloren zoon’ blijft de oudste zoon thuis, terwijl de jongste zijn deel van de erfenis vraagt en de wijde wereld intrekt (Luc. 15:11-32). Het is niet ongebruikelijk – in preken! – het optreden van de jongste zoon in negatieve kleuren te schilderen: hij verlaat zijn vader en zijn vaderhuis, leidt een verkwistend leven en raakt aan lager wal. Dat alles mag inderdaad afkeurenswaardig worden genoemd, maar daarbij dient tevens te worden bedacht dat het verhaal van de gelijkenis ‘uit het leven gegrepen is’. De economische omstandigheden in de periode rondom het begin van de jaartelling waren van dien aard dat tal van ‘jongere zonen’ zich genoodzaakt zagen buiten de grenzen van het joodse land op zoek te gaan naar werk. Met als gevolg dat de diaspora zich steeds verder uitbreidde in het Romeinse Imperium.

Beeldspraak en symboliek

a.In het Nieuwe Testament wordt de term proototokos in het bijzonder met Jezus Christus in verband gebracht. Hij is ‘de eerstgeboren zoon’ (vertaling NBG-1951) – ‘het eerste kind’ (Willibrord-vertaling) van Mirjam/Maria (Luc. 2:7). Paulus noemt hem ‘de eerstgeborene onder vele broeders’ (Rom. 8:29). In een brief die vermoedelijk aan een leerling en geestverwant van de apostel der heidenen moet worden toegeschreven is sprake van ‘de geliefde Zoon … de eerstgeborene van heel de schepping’ … ‘de eerstgeborene uit de doden’ (Kol. 1:15,18). Soortgelijke uitdrukkingen zijn nog op twee andere plaatsen te vinden (Hebr. 1:6; Op. 1:5).

b.In dit verband is het van belang er de aandacht op te vestigen dat over Jezus niet alleen als proototokos maar ook als monogenès (eniggeboren) wordt gesproken. Laatstgenoemde term is in het bijzonder enkele malen in het vierde evangelie te vinden: tweemaal in de prolog (Joh. 1:14,18) en tweemaal in een overbekende passage: ‘Zoveel immers heeft God van de wereld gehouden, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft geschonken … Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld; maar wie niet gelooft is al veroordeeld, omdat Hij niet geloofd heeft in de Naam van de eniggeboren Zoon van God’ (Joh. 3:16-18).

c.Het begrip aparchè (eersteling) wordt in het Nieuwe Testament niet alleen met Jezus Christus verbonden (1 Kor. 15:20,23), maar ook met de Geest (Rom. 8:23) en veelvuldig met de christenen in het algemeen (Rom. 11:16; 16:5; 1 Kor. 16:15; Jak. 1:18; Op. 14:4).

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 89; 105; 126; 135; Gezang 70; 109; 153; 154; 193; 216; 221; 231; 242; 357; 379; 482; Alles II: 16; 20; IV: 1; Eerste: 1; Eva I: 1; 4; Evangelie I: 45; Liederen: 44; 45; Liturgie: 585; ZAD I: 42; III: 34; Zing: 24.

b.Poëzie:

Geert Boogaard, Brood en wijn, Nijkerk 1975, blz. 14: ‘Geslachtsregister’. Ida Gerhardt, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1980, blz. 356: ‘Geboorte’. Anton Korteweg, Eeuwig heimwee drijft hem voort, Amsterdam 1973, blz. 40: ‘De verloren zoon’. Paul Snoek, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1982, blz. 633: ‘Geboorte’.

c.Verwerking:

Om het gebied van dit bijbelse woord binnen te treden, geven liederen over het lijden en de opstanding van Christus misschien de sleutel. We horen van de lijdende eersteling (Gezang 193, Liedboek), Christus als de eersteling (Gezang 216), van de opstandingsdag als de eersteling der dagen (Gezang 221), de bij God verkerende eerstgeborene uit de dood (Gezang 231; vgl. 317). Wat roept deze beeldspraak bij ons op? Wat is de draagwijdte ervan voor ons vandaag? Uit de bijbelse verhalen waarin de eerstgeborene of de eerste een rol speelt maken we de volgende thema’s op: gemeenschap, eenheid, opnieuw geboren worden, relatie God en mens, roeping.

Verwijzing

Er liggen verbindingen van het woord eerstgeborene naar de familiale woorden ‘dochter‘, ‘zoon‘, ‘vader‘, ‘moeder‘ en ‘broeder en zuster’. Zie uiteraard ook ‘geboorte‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken