Menu

Basis

Holkje van der Veer: ‘In een bezield verband samenleven én alleen zijn is waardevol’

Holkje van der Veer
We werden de verloren generatie genoemd’

In een interview dat ze een maand voor haar dood gaf, vertelde dominicanes Holkje van der Veer over hoe ‘alleen’ en ‘samen’ een rol speelde in haar leven.

Op 4 mei 2022 zat ik in Nijmegen tegenover Holkje van der Veer o.p. voor een interview voor Herademing. Ik had haar al bij diverse gelegenheden ontmoet en met haar gesproken en ik wist dat ze kwetsbaar was. Desondanks was de schok groot toen nog geen vijf weken later op Tweede Pinksterdag het ene na het andere facebook- en twitterbericht melding maakte van haar overlijden, die morgen.

Holkje vertelde tijdens het interview aan de hand van haar levensgeschiedenis over de betekenis van ‘samen en alleen’ in haar leven. Dat bleek vooral veel ‘samen’ te zijn. Vele maanden na haar overlijden, omdat we bij Herademing lang vooruit werken, komt Holkje nog eens aan het woord over hoe zij ‘samen en alleen’ beleefd heeft.

Het interview is na overleg met het bestuur van de dominicanessen geplaatst.

Marfan-syndroom

‘Ik ben geboren in 1960 en kom uit een gezin met vier kinderen, ik ben de derde. Als baby ben ik gediagnosticeerd met het Marfan-syndroom. Mijn moeder kwam met mij in het Wilhelmina Gasthuis terecht omdat ik zo lang en zo slap was en niet goed wilde eten. Een oplettende arts zei dat het wel eens het Marfan-syndroom zou kunnen zijn. Dat was in de tijd dat er eigenlijk net één arts in de boeken van een Franse arts een beschrijving van een patiënt had gelezen. Ze wisten op dat moment nog helemaal niet wat het was, behalve dat het zou betekenen dat ik waarschijnlijk niet oud zou worden: twee, vier, zes of twaalf jaar.

‘Mijn leven begon pas toen ik 21 of 22 was’

Omdat mijn lichamelijke ontwikkeling wat langzamer en anders ging en meer tijd en aandacht nodig had, zijn nogal wat dingen in mijn leven op een aangepaste manier verlopen. Naast school heb ik altijd fysiotherapie en een heleboel artsen gehad. Vanaf mijn 12e werd ik ook gediagnosticeerd met een verkromming van mijn rug, waardoor ik in allerlei korsetten moest. Vanaf mijn 13e lag ik bijna jaarlijks een week of vier, vijf, zes in retractie in het ziekenhuis. Op mijn 20e ben ik aan mijn rug geopereerd en uiteindelijk heb ik een gipskorset gekregen. Mijn leven begon pas toen ik 21 of 22 was.

Doopsgezind

Belangrijk voor mijn ontwikkeling is, dat ik afkomstig ben uit een doopsgezinde familie in Amsterdam. In de jaren zeventig was Amsterdam een vieze stad met veel drugsgebruik. Het was de tijd van de punkmuziek. Toen ik in 1978 van de middelbare school kwam, werd er gezegd: ga nu maar zorgen dat je iets leuks gaat doen, want er zal voor jullie wel nooit een baan zijn. We werden de verloren generatie genoemd. Dat was de sfeer.

In Amsterdam ging het doopsgezinde en remonstrantse jongerenwerk samen. Er was een jongerenwerker met wie we doordeweeks allerlei activiteiten hadden, plus een aantal weekenden per jaar buiten Amsterdam. Die groep jongeren is belangrijk voor mij geweest, omdat mijn leven zo onzeker was en er zoveel rond mijn gezondheid te doen was.

We kregen veel vrijheid en verantwoordelijkheid. Er was een jongerenruimte onder de kerk waar alle jongeren zelf de sleutel van kregen. Daar mocht je in wanneer je maar wilde, dag en nacht, en we werden erg aangemoedigd om allerlei creatieve dingen te doen. We werden vertrouwd in het samen dingen doen en we hadden als puber in het hartje van de stad een eigen ruimte, die we zelf mochten opknappen en waar we eten konden koken. Zo werd het een veilige haven naast het samen van het gezin. Een uitlaatklep, waar je als je boos bent terecht kunt. Maar je kon er ook echte vriendschappen opbouwen, die tot nu duren.

Het was ook de tijd dat de doopsgezinden zich aan het herbezinnen waren over hun toekomst en hoe ze gemeenschap konden zijn met elkaar. Er waren maaltijden waar ik met mijn ouders naartoe ging, we namen allemaal wat te eten mee en deelden dat met elkaar. Elk jaar van kerstavond tot nieuwjaar was de kerk open voor de Amsterdamse zwervers. Daar waren mijn ouders ook actief, ze smeerden broodjes, maakten een programma, et cetera. Die kerk was een bloeiend gebeuren met veel “samen”.

‘Ik liep echt bij toeval een klooster van de dominicanen binnen.’

Zomerkamp

De doopsgezinden kenden ook doopsgezinden-broederschaps-huizen en mijn ouders waren daar vaak gastenleiding. We gingen daar als kind op vakantie. Je bent voor een week of twee met elkaar een gemeenschap en alle ouders zijn jouw ouders. Ik vind dat nog steeds een mooi ideaal. Dat was mijn eerste ervaring met het gemeenschapsleven.

In een tijd dat ik niet naar school kon en van mijn liezen tot aan mijn oren in een gipskorset liep, ben ik naar de Bienenberg in Zwitserland geweest. Daar heb ik de bijbelschool gedaan. Dat was ook samen leven en in een eetzaal eten. Dat paste wel bij mij.

‘Tijdens die vakanties waren alle ouders jouw ouders’

Als kind van een jaar of elf heb ik ook een slechte ervaring gehad met het gemeenschapsleven. De doopsgezinden organiseerden zomerkampen voor kinderen. Dat huis heette ‘Samen Een’ en daar was een heel andere sfeer. Je moest als elfjarige ‘s middags rusten en dan werd je naar je bed verwezen. Je moest ook meedoen aan spelletjes buiten en daar had ik niet altijd zin in. Dan zeiden ze: je moet meedoen want we zijn samen één. In die week leerde ik dat samen één betekent dat je dan dingen moet doen die je zelf niet leuk vindt. Het verschil met het kamp waar ik met mijn ouders naartoe ging, was dat we daar samen konden kiezen wat we leuk vonden. Daar werd niet gezegd dat je naar bed moest en rusten omdat we samen één zijn.

Bij de dominicanen

Toen ik na mijn rugoperatie een opleiding kon beginnen, heb ik eerst in Zwolle mbo cultureel werk gedaan. Daarna deed ik in Kampen hbo cultureel werk met kerkelijk werk erbij. Die hbo-opleiding was samen met de theologische hogeschool en daar hoorde ook een stage in de kerk bij. Tijdens de stage liep ik er tegenaan dat de doopsgezinde wereld erg klein was. Mijn vader én moeder waren kerkelijk actief. Wanneer ik van mijn stage in Deventer in het weekend bij mijn ouders in Amsterdam kwam, wisten die al bij wie ik geweest was en wat ik gedaan had. Daarom kreeg ik in Kampen het advies om eens iets anders te zoeken, iets buiten die doopsgezinde wereld.

In die tijd kwam ik in een kroeg in Zwolle een jongen tegen die vertelde dat hij in een klooster woonde. Zo liep ik echt bij toeval een klooster van de dominicanen binnen. Op de zolderetage waren kleine kamertjes die verhuurd werden aan hts-studenten. Op zondagmiddag gingen we langs de brandtrap naar beneden om in het gebouw te komen en te ontdekken wat dat eigenlijk allemaal was. Op een keer nodigde de prior alle studenten uit voor zijn verjaardag. Die studenten namen mij mee en zo ben ik voor het eerst met een broeder in contact gekomen. Ik wist er helemaal niets van. Er werd gevraagd wat iedereen deed en ik vertelde over mijn opleiding. Het bleek dat zij een vormingscentrum in huis hadden. Ik vroeg of ik daar eens mocht langskomen en heb daar uiteindelijk stage gelopen. Ik zeg altijd: ik ben een stagiaire die daarna nooit meer weggegaan is.

‘Mijn habijt verbindt mij met al die andere dominicanessen.’

Wijsmaken

Na die hbo in Kampen heb ik de lerarenopleiding theologie gedaan op Windesheim en daarna in Utrecht de KTU. Die heb ik net niet afgemaakt omdat ik te veel medische problemen kreeg. Die doopsgezinden zijn niet zo bijbelvast en ik ben helemaal niet met de bijbel opgegroeid. Van de andere kant had ik wel een heel sterk geloof. Dat was vooral kinderlijk, met een God die in de hemel woont en natuurlijk is de bijbel waar. Door die theologie werd mijn wereld omver geschopt en kreeg ik veel vragen. In die eerste jaren kreeg ik bijbelwetenschappen, waarin verteld werd waar die teksten vandaan komen. Ik weet nog dat dacht: denken jullie nou echt dat jullie mij dit allemaal gaan wijsmaken?

‘De zusters vonden het leuk, zo’n jong ding dat zoekende was’

Maar ik had ook behoefte om erover te praten. Binnen de doopsgezinde kerk lukte dat niet. In het klooster kwam ik voor het eerst mensen tegen die tegen mij zeiden: daar gaan we even voor zitten, wat een leuke vragen heb jij. Dus ik voelde mij wel geaccepteerd. Er was ruimte om mezelf te zijn en ruimte om me te ontwikkelen. Ik werd uitgenodigd om een kopje koffie te komen drinken en mee te lunchen. Zo kwam ik ook de zusters tegen. Die hadden toen nog een eigen huis in de stad en ook daar was ik welkom. Die vonden het leuk, zo’n jong ding dat zoekende was. Ik vond het daar fantastisch! Er waren vrouw-en-geloof-groepen en van alles en nog wat. Toen ik in Leeuwarden stage liep, zat ik ieder weekend bij de zusters. Zo ben ik er binnen gerold en nooit meer weggegaan. Maar de katholieke kerk kende ik echt helemaal niet.

De zusters waren op zoek naar een nieuwe vorm van kerk-zijn, samen met mensen uit de oecumene: broeders, zusters en een aantal mensen die ze leerden kennen. Heel gastvrij. Kom maar binnen! Dat paste bij mij. Dat vond ik leuk.

Kerk leeg en vol

Er was een meditatieruimte die helemaal leeg was en waar je kon mediteren, maar er werd ook yogales gegeven. Ik vond dat alleen mediteren heerlijk. Het mooie van een meditatieruimte vind ik dat er een plek is die je alleen gebruikt om er mooie dingen te doen. Om er mooie dingen te zeggen, stil te zijn, naar het licht te kijken. Ik heb iets met lege kerken. Ik vind het ook fijn als mensen naar de kerk komen, maar zelf in een lege kerk zitten, vind ik geweldig. De heilgymnastiek waar ik vroeger naartoe ging, was naast de Obrechtkerk. Na afloop ging mijn vader met mij de Obrechtkerk in. Dan zat hij daar gewoon even en ik zat naast hem. Geen idee wat ik dan deed, maar er gebeurde wel wat en dat heb ik nog steeds. Dat vind ik fijn.

In coronatijd hebben we lang niet samen naar de kerk gekund. Ik ga in de Goede Week altijd in Huissen naar de kapel en ik merkte nu dat het lekker was om weer samen te zijn. Dat we weer muziek konden maken, dat er iemand naast je staat en dat je dat hoort. Dat vind ik ook zo mooi van samen het Onze Vader bidden. Je hoort de stemmen om je heen. De een bromt, de ander klinkt weer anders, dat maakt het sterker. Samen die oude teksten en woorden laten klinken, waarin je uitspreekt: het lukt niet altijd, maar ik doe het toch. We gaan er samen iets moois van maken. Het geeft hoop en het biedt perspectief. Wanneer je alleen bent, blijf je vaak zo in je eigen wereldje steken. In de kerk worden soms dingen gebeden die ik nooit gekozen zou hebben, maar het brengt mij wel bij de mensen die in Kiev zijn of wat dan ook. Alleen thuis vind ik het wel eens te zwaar om daaraan te denken. Samen lukt dat soms beter. Maar ik vind het ook heerlijk om alleen een ruimte binnen te stappen en te bedenken dat dat halve uur voor mij is: ik zit hier gewoon.

Het samenzijn is voor mij soms een troost. Ik ben een aantal keer ernstig ziek geweest en zal nooit vergeten, hoe ik de eerste keer na een grote rugoperatie voor het eerst de kerk binnenstapte. Dat was een feest! Je neemt je plek in de gemeenschap weer in. Dat heb ik elke keer als ik een tijdje niet geweest ben, zéker na grote gebeurtenissen in m’n leven. Van de doopsgezinden in Amsterdam zijn al veel mensen overleden, maar het is ook de kerk waar mijn ouders en de rest van mijn familie thuis waren. Ook als ik daar nu binnenstap, is het een beetje mijn ouderlijk huis. Het heeft iets van thuiskomen. Ik zeg altijd: ik ben niet minder doopsgezind, maar meer katholiek geworden.

‘Ik koos voor een kloostergemeenschap omdat ik het fijn vind om mijn geloof met anderen te delen.’

Zusterschap

Ik heb voor de dominicanessen van Neerbosch gekozen omdat het hier gaat om het zusterschap, het samen zijn, en hoe je met elkaar omgaat. Het kloosterleven kent regels, maar daar heb ik zelf voor gekozen. En we zijn hier ruim, we snappen dat iemand er een goede reden voor heeft als ze niet bij het gebed aanwezig is. Als je samen iets wilt doen, moet je iets afspreken, daarom zijn er regels nodig. Ik ben niet minder goed als ik vanavond niet naar de kapel kom.

‘Alleen thuis vind ik het wel eens te zwaar om over Kiev te denken’

Het is goede grond hier. Je kunt zelf initiatieven nemen en je hoeft niet alleen maar lief te zijn. Ik ben ook katholiek geworden uit de gedachte dat als je ergens je thuis vindt, je daar lid van moet worden en daarin een bijdrage moet leveren. Er zijn een heleboel redenen om niet een klooster in te gaan. Maar mijn reden om het wel te doen, was dat ik wilde gaan staan voor de plek waar ik mij thuis voel en dat ik daarvoor wil uitkomen.

Ik had nooit gedacht dat ik nog een keer alleen zou gaan wonen, achter een eigen voordeur. Ik vond het kloosterleven echt fantastisch, maar zo doet je leven zich voor. Ik vind het verrassend dat ik mij daar ook goed in kan voelen. Voor mijn gezondheid was het nodig. Het is erg druk in een klooster en er is altijd herrie. Het gebouw is gemaakt op stilte, maar mensen zijn niet meer stil tegenwoordig. Ik kon overdag niet goed rusten. Mijn hele leven is een zoektocht naar de balans tussen samen en alleen. Als je jong bent, kun je meer samen. Dan kun je met z’n allen in een tentje kruipen. Dat is allemaal prima. Bij het ouder worden verandert dat.

Het habijt dat je daar ziet hangen, doe ik al jaren met plezier aan. Het aantrekken is al communicatie. Ik ben dominicanes en dit verbindt mij met al die andere dominicanessen. Je loopt erin rond, mensen zien je erin. Dus je maakt deel uit van die gemeenschap.

Het is voor mij ook het zien hangen en het weten dat ik bij die club hoor. Het is mijn verbondenheid. Ik ben lid van deze congregatie en daarmee ook lid van een orde, een wereldorde. Dat is een collectief waar ik rekening mee houd. Daar haal ik veel uit, het inspireert mij . En het is mooi dat het allemaal individuen zijn, dat mensen binnen dat collectief ook iets eigens kunnen zijn.

Wat ik lastig vind, zijn de vooroordelen die mensen kunnen hebben als ze horen of zien dat je van de kerk bent. Dat maakt alleen. Dat was vroeger op school soms al en nu nog, als ik in een nieuwe groep kom.

Gelukkig

Ik kan goed alleen zijn, maar het zou niet fijn zijn als alleen betekent ‘aan jezelf overgelaten’, met niemand die met je optrekt. Wat dat betreft hoop en wens ik dat we allemaal een bezield verband hebben. Ik heb voor een kloostergemeenschap gekozen omdat ik het fijn vind om mijn geloof met anderen te delen.

God is voor mij een weten dat we gedragen worden en dat het daarmee ook allemaal goed komt met ons. Als ik in zware, fysieke dingen zit, ben ik dat gevoel van gedragen zijn even kwijt. Maar dan weet ik wel dat andere mensen dat gevoel van gedragen zijn van mij overnemen. Ik maak mij er niet druk over als ik even in het niets zit. Dat vertrouwen blijft.

Het is nu mei en ik kan het beste geloven met mooi weer, als ik naar buiten kan en de aarde en de groeikracht kan voelen. Daar word ik blij van. Het is niet voor niets dat de meimaand de Mariamaand is: de hele wereld ontploft. Als je nu niet gelukkig bent, wanneer ben je het dan wel in je leven?’

Tanja van Leeuwen was redactielid van Herademing en is bezig met een onderzoek naar welke invloed het vrouw-en-geloof-gebeuren heeft gehad op de levens van vrouwen die hierin actief zijn geweest.


Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken