Lijden omwille van Jezus
Vervolging in het Matteüsevangelie
Wanneer de schrijver van het Matteüsevangelie zijn werk optekent, tussen ongeveer 70 en 80 na Christus, is er spanning voelbaar in het oude Palestina.[1] De verwoesting van de tempel in Jeruzalem in 70 heeft desastreuze gevolgen. Joodse christenen worden met de nek aangekeken door Joden en ook de spanning tussen Joodse christenen en niet-Joodse christenen is al een tijdje aan het broeien. In die tijd schrijft Matteüs een evangelie – of het echt een leerling van Jezus was die het evangelie schreef weten we niet – deels gebaseerd op Marcus en andere bronnen. Matteüs schrijft over wat het betekent om leerling te zijn. Kort gezegd is dat: doen wat Jezus doet. In het hele evangelie vinden we aanwijzingen over hoe je moet handelen, bijvoorbeeld in de Bergrede en de parabel van de schapen en de bokken (Mattheüs 25:31–46). In dit artikel wil ik ingaan op specifieke gevolgen van het Jezus’ leerling zijn zoals het in Matteüs beschreven wordt: lijden omwille van Jezus.[2]
Alles achterlaten
Een van de centrale gedeelten is Matteüs 4:18-22:
18 Toen Hij langs het meer liep, zag Hij twee broers, Simon, die Petrus genoemd wordt, en zijn broer Andreas. Ze wierpen hun net uit in het meer, het waren vissers. 19 Hij zei tegen hen: ‘Kom, volg Mij, Ik zal van jullie vissers van mensen maken.’ 20 Ze lieten meteen hun netten achter en volgden Hem. 21 Even verderop zag Hij twee andere broers, Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en zijn broer Johannes. Ze waren met hun vader in hun boot bezig met het herstellen van de netten. Hij riep hen 22 en meteen lieten ze de boot en hun vader Zebedeüs achter en volgden Hem. (Alle Bijbelcitaten zijn afkomstig uit de NBV21 vertaling.)
Jezus laat hier zien dat hij leerlingen/volgelingen wilt. Hij roept ze en zij volgen. Het resultaat is dat zij alles achterlaten en hem direct volgen, in de letterlijke zin van het woord. Dit komt terug in Matteüs 19:27, wanneer Petrus antwoordt op Jezus’ waarschuwing dat het voor een rijke moeilijk is het koninkrijk van God binnen te gaan: ‘Daarop zei Petrus: “Maar wij hebben alles achtergelaten en zijn U gevolgd. Welk vooruitzicht hebben wij dan?”’ Jezus’ antwoord daarop gaat in op de vermeerdering van broeders en zusters in deze tijd (de gemeente) en de belofte dat ze beloond zullen worden in de toekomende eeuw.
Zendingsrede
Alleen waarom moeten de leerlingen Jezus volgen? Dat zien we aan het einde van Matteüs 28:
19 Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen, door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest, 20 en hun te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat Ik jullie opgedragen heb. En houd dit voor ogen: Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.
Dát is Jezus’ doel voor de leerlingen in het Matteüsevangelie: andere leerlingen maken. Hoe dat eruitziet, zien we in Matteüs 10, dat ook wel de zendingsrede genoemd.[3] In die rede van Jezus wordt ons verteld dat de leerlingen zonder bezittingen op pad moeten gaan (vv.9-10), en Hij zegt ze:
en verkondig hun dat het koninkrijk van de hemel nabij is. Genees zieken en wek doden op, reinig mensen die door een huidziekte onrein zijn, en drijf demonen uit. Om niet hebben jullie ontvangen, om niet moeten jullie geven! (vv.7b–8).
Dat is de taak. De sfeer in de zendingsrede slaat echter al snel om. Jezus zegt dat Hij de leerlingen zendt als schapen tussen de wolven (denk aan de Veluwse wolven en de schapen die zij doden), en dan in de verzen 17-18:
Pas op voor de mensen, want ze zullen je aan het gerecht uitleveren en je geselen in hun synagogen. Jullie zullen omwille van Mij worden voorgeleid aan gouverneurs en koningen, en getuigenis moeten afleggen ten overstaan van hen en de heidenen.
Wanneer de leerlingen worden uitgestuurd, worden ze uitgeleverd.
Ergens in de zendingsrede lijkt de zendingsopdracht de twaalf leerlingen te overstijgen; het is niet alleen maar aan hen gericht – een gegeven dat vele commentators ook opmerken. Ergens in de rede begint Jezus ook de lezer (of toehoorder in het geval van Matteüs’ eerste publiek) aan te spreken. Het gaat over jóú. Jezus verzekert je dat je niet bang hoeft te zijn, want de Geest van de Vader, die zal door je spreken (vv.19-20). Tegelijkertijd voorzegt Jezus de gevolgen:
21 De ene broer zal de andere uitleveren om hem te laten doden, en vaders zullen hetzelfde doen met hun kinderen, en kinderen zullen zich tegen hun ouders keren en hen ter dood laten brengen. 22 Jullie zullen door iedereen worden gehaat omwille van mijn naam; maar wie standhoudt tot het einde zal worden gered.
En dan komt het volgende centrale punt voor leerlingen in Matteüs. Jezus zegt:
24 Een leerling staat niet boven zijn leermeester en een slaaf niet boven zijn heer. 25 Voor een leerling is het voldoende dat hij wordt als zijn leermeester, en voor een slaaf als zijn heer. Als ze de heer des huizes al Beëlzebul genoemd hebben, waarvoor zullen ze dan zijn huisgenoten wel niet uitmaken?
Alles wat ze Jezus aandoen moeten de leerlingen ook verwachten. Jezus wordt uitgeleverd (paradidomi) aan de Joodse leiders en aan het Romeinse gezag (Mattheüs 17:22; 20:18, 19; 26:2 enzovoort), zo valt de leerlingen dat ook te verwachten (5:25; 10:4, 17, 19, 21; 24:9, 10). Jezus’ volgelingen kunnen haat verwachten (10:24; 24:9, 10). Het aspect van vijandschap is ook al terug te vinden in het geboorteverhaal van Jezus: ‘want Herodes is naar het kind op zoek en wil het ombrengen’ (2:13). Jezus’ hele leven bevindt zich in een prisma van vijandschap en daardoor dat van zijn leerlingen net zo. Jezus zegt zelfs dat Hij (Hijzelf en Zijn boodschap) verdeeldheid brengt (10:34), en dat er gekozen moet worden. Deze keuze gaat dwars door familieverbanden heen (10:37), en vraagt zelfs om het leven te verliezen omwille van Jezus (v.39). Een van de uitspraken is: ‘Wie niet zijn kruis op zich neemt en Mij volgt, is Mij niet waard.’ In Jezus’ context doemde dan een beeld op van dood door kruisiging. Immers, kruisdragen deed men naar de executieplaats buiten de stad. Hier wordt ook direct het beeld van Jezus opgeroepen die wordt gekruisigd (Jezus draagt weliswaar in dit evangelie niet Zijn eigen kruis; wel in Johannes 19:17). Wederom is dit een beeld dat de leerling niet boven zijn meester staat (10:24) en hetzelfde kan verwachten.
Vele commentatoren merken echter op dat deze rede vermoedelijk teruggaat op wanderradicalismus, een soort rondtrekkende profeten, een kleine groep geïnstrueerden, die, in navolging van Jezus, in Matteüs’ tijd, rondtrokken (waarschijnlijk waren zulk soort rondtrekkende profeten de reden voor de consternatie in de gemeente in Galatië – zie Paulus’ Galatenbrief). Zou dit dan niet voor alle gelovigen moeten gelden? Is deze lat niet te hoog voor elke gelovige? Matteüs laat zien van niet. Het is de roeping van de leerlingen om
alle volken tot mijn leerlingen [te maken], door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest, en hun te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat Ik jullie opgedragen heb. (Matteüs 28:19-20a).
Ben je bang?
Leerlingen hoeven daarom niet bang te zijn. Ook niet voor het lijden en de vervolging die komt. Keer op keer zegt Jezus in de zendingsrede: ‘wees niet bang’(vv.26, 28, 31). Vijandschap, vervolging en uitlevering aan overheden en zelfs de dood lijken voor Jezus logische gevolgen op de verkondiging van Zijn boodschap. Niet alleen voor Hemzelf (Hij zal moeten lijden en sterven), maar ook voor Zijn leerlingen. Het is ook de ervaring van de eerste christenen uit Matteüs’ tijd. Wat we hier zien is niet bedoeld om bang te maken, maar om te bemoedigen. Juist doordat Matteüs de lezer/hoorder aanspreekt, óver de leerlingen in het verhaal heen, gaat het om de bemoediging. Laat je niet verwarren als deze dingen je overkomen, want Jezus heeft het al voorzegd. Juist dat voorzeggen is iets dat niet goed valt bij de leerlingen. Wanneer Jezus zijn lijden voorzegt in 16:21 wijst Petrus hem fel terecht: ‘God verhoede het, Heer! Dat zal U zeker niet gebeuren!’ (16:22b) Toch is dit het toekomstbeeld, en Jezus antwoordt daarop in de trant van hoe hij de relatie leerling-leraar ziet: er zitten gevolgen aan het volgen van Jezus, precies zoals in Matteüs 16:
24 Toen zei Jezus tegen zijn leerlingen: ‘Wie achter Mij aan wil komen, moet zichzelf verloochenen, zijn kruis op zich nemen en Mij volgen. 25 Want ieder die zijn leven wil behouden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van Mij, zal het behouden.’
Jezus zinspeelt hier wederom op, in lijn met Zijn eigen lijden en dood, de dood van de leerling: kruisdragen en je leven verliezen; het zijn synoniemen – we hebben ze al gezien in 10:38-39. Jezus is vastbesloten om door te gaan en de consequenties te dragen. Zijn de leerlingen bereid dat ook te doen?
Eindtijd?
Wat opvalt in Matteüs is dat de zendingsopdracht en de consequenties voor de leerlingen steeds in het licht staan van de beloning in de wereld die komt, het komende koninkrijk van God.[4] Zo lezen we bijvoorbeeld in Matteüs 5:
11 Gelukkig zijn jullie wanneer ze je omwille van Mij uitschelden, vervolgen en van allerlei kwaad betichten. 12 Verheug je en juich, want je zult rijkelijk beloond worden in de hemel; zo immers vervolgden ze vóór jullie de profeten.
Het lijden dat de leerlingen zullen moeten ondergaan is een reden om te verheugen (zie ook 1 Petrus 4:13-14[5]). Jezus stelt de beloning in de hemel tegenover het lijden. Wanneer leerlingen gedood worden omwille van Jezus, zullen ze leven vinden (Matteüs 10:39; 16:25). Bovendien zegt Jezus: wat kunnen mensen doen behalve doden? Heeft God ze niet in hun hand? Als je Jezus erkent, zal Hij je bij de Vader erkennen (10:32): dat moet genoeg zijn. Ieder die goed doet, al is het maar een beker drinken en aan een van de gelovigen geven, zal beloond worden (10:42). Daartegenover staan ook zogenaamde eschatologische waarschuwingen: als mensen of plaatsen de leerlingen niet willen ontvangen – inclusief hun boodschap – zal het lot van Sodom en Gomorra (die vernietigd werden; Genesis 19:24-29) draaglijker zijn dan die mens of plaats. Daarnaast: als je je leven probeert te behouden, zal je het verliezen (10:39; 16:25).
Verderop, in Matteüs 24, stelt Jezus de eindtijd voor. In het gedeelte spreekt Jezus de leerlingen, en ook de lezers en luisteraars, aan:
Dan zal men jullie onderdrukken en doden, en jullie zullen door alle volken worden gehaat omwille van mijn naam. 10 Velen zullen dan ten val komen, ze zullen elkaar uitleveren en elkaar haten. 11 Er zullen talrijke valse profeten komen, die velen zullen misleiden. 12 En doordat de wetteloosheid toeneemt, zal bij velen de liefde bekoelen. 13 Maar wie standhoudt tot het einde, zal worden gered. 14 Pas als het goede nieuws van het koninkrijk in de hele wereld wordt verkondigd als getuigenis voor alle volken, zal het einde komen.
De sfeer in het hele gedeelte lijkt pessimistisch, maar het staat steeds in het licht van de beloning in de hemel. Daarbij is het een bemoediging voor de gelovigen wanneer ze dit meemaken: Jezus wéét wat hen zal overkomen: ‘Let op, Ik heb jullie dit van tevoren gezegd’ (24:25).
Eindtijdzending
De boodschap die Jezus brengt en die de leerlingen moeten doorgeven lijkt niet los gemaakt te kunnen worden van het naderende einde. Door Jezus zelf, zijn leerlingen, Paulus en zijn gemeenten, de lezers/hoorders van Matteüs, Marcus en bijvoorbeeld het Bijbelboek Openbaring werden spoedig het einde van de tijd, van de wereld en de komst van de Mensenzoon verwacht. Daarom smelten die zending vanuit het leerlingschap en de eindtijdverwachting, en dus de vervolgingen, het lijden, samen. In het begin van de Jezus-beweging, met Joden en niet-Joden, bleek dat urgent. Daarom blijkt lijden omwille van Christus, omwille van de waarheid, zo hoopvol, want dat zijn de tekenen van het naderende einde. Na verloop van tijd werd de verwachting echter minder. In ons westelijk christendom vinden we weinig eindtijdverwachting terug. Ja, we zijn er huiverig voor omdat het sektarisch klinkt. Er is inderdaad veel mis met eindtijdverwachtingen, zeker door het simplistisch Bijbellezen en biblicisme in diverse stromingen. Toch is deze roep van Jezus om Hem te volgen in zijn boodschap dat het Koninkrijk nabij is en dat daarbij de komst van de mensenzoon hoort ook een kernthema van Matteüs. De opdracht is duidelijk.
Maar deze combinatie met Jezus’ opdracht, het lijden dat daarop volgt en de boodschap van het komende koninkrijk van God zijn niet weg uit de wereld. In vele gebieden waar christenen vandaag de dag lijden ervaren omwille van Jezus, worden deze woorden als bemoedigend ervaren. Daar leeft ook de ervaring dat Gods Koninkrijk nabij is, in de verwachting dat het lijden een fase is in de geschiedenis van God met de mens. In dat opzicht is het voor westerlingen die nauwelijks te maken hebben met lijden omwille van Jezus, behalve onverschilligheid en interesse zolang je diegene niet probeert te overtuigen met Jezus’ boodschap, een nieuw hermeneutisch perspectief om deze teksten te lezen: wat als ik nu lijd omwille van Jezus, wat betekenen deze teksten dan?
Juist in het lijden dat de leerlingen moeten ondergaan en dat Jezus al voorzegd heeft, belooft Jezus nog iets, dat enorm bemoedigend is – zeker voor christenen die in Matteüs’ tijd bedreigd werden of christenen die vandaag de dag over de hele wereld nog steeds bedreiging ondervinden omdat ze christen zijn. Dit is de laatste zin van Matteüs, wederom in een belofte voor nu tot aan de komende wereld:
Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld. (Matteüs 28:20b)
Ruben van Wingerden is onderzoeker aan de Tilburg School of Catholic Theology, Departement Bijbelwetenschap en Kerkgeschiedenis.
Literatuur
[1] Bijna acht jaar geleden was er een themanummer van Schrift aan Matteüs toegewijd: Schrift 47 (2015) nr. 276, met boeiende bijdragen van o.a. Bert Jan Lietaert Peerbolte, Wim Weren, Annemarieke van der Woude en Cees den Heyer. Wim Weren schreef ook een heel Schrift-nummer over Matteüs (nummer 161 in 1995).
[2] Een oude maar nuttige studie is: Douglas R.A. Hare, The Theme of Jewish Persecution of Christians in the Gospel According to St. Matthew, SNTSMS 6 (Cambridge: Cambridge University Press, 1967).
[3] Zie ook Ruben van Wingerden, ‘Kruisdragen in Matteüs 10:38 en 16:24: Sterven door vervolging’, in Het Evangelie naar Matteüs, Nico Riemersma & Piet van Midden (red.), Amsterdamse Cahiers voor Exegese en Bijbelse Theologie 36 (Amsterdam: Societas Hebraica Amstelodamensis, 2023), 79-87. Hier ga ik meer op het lijden als kruisdragen in. Voor goede analyses van Matteüs 10, zie: Dorothy Jean Weaver, Matthew’s Missionary Discourse. A Literary Critical Analysis, JSNTS 38 (Sheffield: JSOT Press, 1990); Eung Chun Park, The Mission Discourse in Matthew’s Interpretation, WUNT II 81 (Tübingen: Mohr Siebeck, 1995).
[4] Zie o.a., David C. Sim, Apocalyptic Eschatology in the Gospel of Matthew,SNTSMS 88 (Cambridge: Cambridge University Press, 1996).
[5] 13 Hoe meer u deel hebt aan Christus’ lijden, des te meer moet u zich verheugen, en des te uitbundiger zal uw vreugde zijn wanneer zijn luister geopenbaard wordt. 14 Als u gehoond wordt omdat u de naam van Christus draagt, prijs u dan gelukkig, want dat betekent dat de Geest van God in al zijn luister op u rust.