Menu

Basis

Spreken over heil in een seculiere tijd

Hand met daarop een houten kruis
(Beeld: sticker2you via iStock)

Hoe spreken we met onze niet-gelovige buren over ‘heil’? Over God, over Jezus en over redding? Voorbij de oude dogma’s en de catechismus gaan we liever bij de Bijbel zelf te rade. Wat wordt daar gezegd over dat heil en hoe ‘vertalen’ we dat naar onze buren?

Hoe spreken we over heil en heling in een seculiere tijd, waarin God naar en over de randen van onze samenleving geduwd wordt? Misschien ook van ons persoonlijk leven? Wat zeggen we dan over het heil van God, over de redding door Jezus Christus, over de vervulling met de Geest? En hoe zeggen we het?

God en het goede leven

In de Bijbel gaat het over het goede leven. Daar zijn tientallen woorden voor: vrede, vrijheid, feest, enzovoort. Als de rijke jongeman aan Jezus vraagt hoe hij het eeuwige leven kan krijgen (Mat. 19:16), bedoelt hij niets anders dan het goede leven, het echte leven. De visioenen van de profeten spreken nog steeds: ‘Dan zullen zij hun zwaarden omsmeden tot ploegijzers en hun speren tot snoeimessen.’ ‘Ieder zal zitten onder zijn wijnrank en onder zijn vijgenboom, door niemand opgeschrikt’ (Mi. 4:3,4).

Ik besefte daar iets van op een familieweekend met kinderen en kleinkinderen. We zaten op het terras van het vakantiehuis rond de grote tafel. En mijn dochter zei: ‘Dit is het toch wat mensen willen in situaties van oorlog of narigheid? Gewoon, dat je het goed hebt met elkaar’. Het goede leven – daar gaat het om in de Bijbel. Vanaf de eerste bladzijde. ‘En God zag dat het goed was’ (Gen. 1:10,12 enz.). Tot de laatste bladzijde waar staat dat God alle tranen afwist (Op. 21:4).

Het gaat om het gewone, aardse leven, maar geleefd voor het aangezicht van God

Om dat goede leven gaat het in de onderwijzing van God. Israël wordt uitgeleid uit het slavenhuis Egypte en mag op weg gaan naar het beloofde land. Wat heb je daarvoor nodig? Inderdaad, een Thora, een wegwijzer, tien goede woorden die je verhinderen zijpaden en doodlopende wegen in te slaan. Geen belofte zonder gebod en geen gebod zonder belofte. Dus wil je het land van de belofte ingaan, houd je aan de geboden.

In die Tien Woorden komt het leven in alle relaties naar voren. Houd het goed in de verhouding tot je ouders, je vrouw, je naaste, de vreemdeling en ook je os en je ezel. Denk er ook aan hoe je omgaat met je spullen en je tijd. Het is niet zo moeilijk om dit over te brengen naar onze tijd, al zullen wij anders spreken over ouders en kinderen en over man en vrouw. Aan os en ezel voegen we wolf en leeuw toe, dieren die destijds de mens bedreigden, maar nu onze slachtoffers zijn geworden. Blijft staan: het goede leven is het leven dat in alle relaties integer en harmonisch geleefd kan worden.

Dit is toch wat mensen willen? Gewoon, dat je het goed hebt met elkaar

Dit kan iedereen meemaken. Maar deze tien woorden zeggen ook iets over God. Daar beginnen ze zelfs mee. Geen andere goden en geen beeld van die Ene. Als Jezus de Tien Woorden samenvat, is dit het eerste en het grote gebod. Is dat wezenlijk? Kunnen we van die rij van tien de eerste twee missen? Houden de andere geboden dan nog hun zeggingskracht? Dat is de vraag in een seculiere context.

God en het materialisme

Het goede leven is in het Oude Testament opvallend materieel, stoffelijk, aards. Abraham wordt gezegend en dat betekent dat hij rijk wordt aan schapen en runderen, kamelen en geiten, goud en zilver. Dat lijkt een soort welvaartsevangelie: als je gelooft, word je rijk. Dat lijkt op materialisme. Dat lijkt op de levenshouding van de rijke dwaas: rijk worden en nog rijker, je schuren vergroten en dan genieten. Materialisme en zijn vaste partner hedonisme. Maar het beloofde land dat overvloeit van melk en honing is een ander land dan Egypte met zijn vleespotten.

Het gaat in de Bijbel inderdaad om het gewone, aardse leven, maar geleefd voor het aangezicht van God. Dat maakt het grote verschil met het materialisme. Als het leven beleefd wordt als een groot geschenk, brengt het dankbaarheid met zich mee. En waar dankbaarheid is, is ook mededogen, compassie met allen die het minder hebben. Er mag in het beloofde land geen arme zijn, zegt Gods gebod (Deut. 15:4).

Dit lijkt me een goede vraag aan mijn niet-gelovige buurman: Heb je een adres voor je dankbaarheid? Zou je leven anders worden als je de wereld om je heen in het licht van God kunt zien? Ligt hier niet het antwoord op de vraag: Wat moet ik doen om het eeuwige leven (= het goede leven) te ontvangen? Misschien is dat een vruchtbaarder insteek dan de traditionele benadering vanuit de ellende: Waar moet je naartoe als je in de problemen komt? Hoewel, ook van die vraag zijn we nog niet af.

God en het bedreigde leven

Want we zitten goed in de problemen. Het is dubbel: er is nog steeds voor grote groepen in onze samenleving een ongekende welvaart, terwijl we leven in de schaduw van ongekende mondiale rampen. Het goede leven wordt bedreigd. Beter: wij bedreigen het goede leven. Omdat we niet weten waar we het zoeken moeten: we zoeken het in meer en verder en duurder, terwijl het te vinden is in geloof en hoop en liefde. Dat is ‘het bedrog van de rijkdom’ waarvoor Jezus ons waarschuwt (Marc. 4:19). Maar de trein dendert verder richting afgrond. Het is een paradox: (groot)ouders zoeken het allerbeste voor hun (klein) kinderen. Tenminste, in individuele situaties. Collectief doen we precies het tegenovergestelde: (groot) ouders maken de wereld van hun (klein)kinderen kapot, onbewoonbaar, in elk geval minder leefbaar.

Deze boodschap wordt, zowel in mijn christelijke als in mijn seculiere omgeving, doorgaans beaamd én voor kennisgeving aangenomen. Soms voel ik mee met ouderwetse dominees, die vinden dat mensen eerst door de ellende heen moeten voor ze aan de verlossing en de dankbaarheid toe zijn. In elk geval heb ik van hen wel geleerd dat we niet te makkelijk naar God moeten verwijzen als de grote Probleemoplosser, die het eens allemaal goed zal maken. Dat doen de profeten van Israël ook niet. Jeremia staat tegenover de broodprofeten met hun heilsboodschap en hij spreekt over ballingschap, omdat het volk niet luistert naar Gods geboden.

En toch mag Jeremia ook over heil en toekomst spreken. Over een nieuw begin in dat oude beloofde land. Als niemand de dreiging van de toekomst serieus neemt, spreekt de profeet van ondergang, als iedereen gelooft dat alles verloren is, spreekt hij van toekomst.

Hoe zullen we God hier ter sprake brengen? Hier maakt het niet zoveel uit of je met gelovigen of met seculieren te maken hebt. De situatie is allesbeslissend. Spreek je tegen mensen voor wie klimaatverandering een abstract begrip is en die net een weekendje New York hebben gehad, of tegen mensen die geen gezin durven stichten, omdat ze het niet verantwoord vinden om kinderen op deze wereld te zetten?

Wij bedreigen het goede leven – omdat we niet weten waar we het zoeken moeten

De prediker moet niet te snel en te makkelijk roepen: ‘Er is hoop’. Maar het besef dat er barre tijden aanbreken, kan ook verlammen en alle hoop doen verliezen op een leefbare toekomst. Dan klamp ik mij vast aan de belofte dat ‘onze hulp is in de naam van de HEER die hemel en aarde gemaakt heeft’. Daarover wil ik graag met mijn seculiere buurman in gesprek. Enige ellendekennis kan ons daarbij wel helpen.

God en ons schuldige bestaan

Als Israël op weg is naar het beloofde land moeten ze langs de berg Sinaï. Om Gods geboden te ontvangen. En ook nog om een andere reden. Ze krijgen de opdracht om een ark te maken met daarop de ‘verzoeningsplaat’ (Ex. 25:17). Ze krijgen instructies om offers te brengen. Dankoffers, maar ook zoen en schuldoffers. Daarachter ligt een besef dat je onderweg vuile handen maakt. En dat die gewassen moeten worden. En dat je dat zelf niet goed kunt. Dat je daar God bij nodig hebt. In het Nieuwe Testament is dat niet anders. Maar daar ligt de focus op Jezus Christus, die eens en voor altijd het offer gebracht heeft.

Onze vuile handen moeten gewassen worden, en dat kunnen we zelf niet goed

Dat is natuurlijk beeldtaal, die de offerbereidheid en de opofferingsgezindheid (toch weer die woorden!) uitdrukt. Er ligt een besef achter dat je op weg naar het beloofde land niet alleen de geboden nodig hebt, maar ook een ark met een verzoeningsplaat erop en een priester met de hele offerdienst. De liturgie kent niet alleen de geboden en het Kyrië, maar ook de schuldbelijdenis. Het breken van het brood in de avondmaalsviering wijst naar ons gebroken bestaan (fysiek, psychisch, mentaal, moreel), én naar Jezus die zich met zijn gebroken lichaam onlosmakelijk met ons verbindt.

Niet aanpraten

We kunnen mensen het heil niet aanpraten, de ellende ook niet en het schuldgevoel zeker niet. Maar er zijn, denk ik, weinig mensen, ook weinig seculiere mensen, die nooit binnen deze driehoek komen. Kan de ‘prediker’ (= dominee, ouderling, ieder die door God is aangeraakt) daar God ter sprake brengen? Kun je laten zien dat God een verschil maakt op deze drie punten? Dat is geen oproep ‘om het geloof van je af te laten stralen’, zoals de missionaire opdracht nog wel eens werd en wordt verwoord. Dat leidt vooral tot kramp in de kaken. Waarschijnlijk gaat het net als in de opvoeding: het beslissende gebeurt, wanneer je helemaal niet beseft dat je aan het opvoeden bent.

Gespreksvragen

  1. Welke ervaring heb je met spreken over God met niet-gelovige mensen? Welke thema’s kwamen daarbij aan de orde?
  2. In dit artikel gaat het over heil, ellende en schuldgevoel. Is voor jou het geloof in God bij deze thema’s wezenlijk en kun je dat delen met je niet-gelovige buren?

Sam Janse is emeritus predikant van de Protestantse Kerk in Nederland en Bijbelwetenschapper.


Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken