Menu

Basis

Stefanus

De steniging van Stefanus. Rembrandt, 1635. The National Gallery of Art. Washington DC.
De steniging van Stefanus. Rembrandt, 1635. The National Gallery of Art. Washington DC.

Dit themanummer van Schrift is gewijd aan Stefanus. In het boek Handelingen heeft hij maar een kortstondig optreden; vlak nadat hij is voorgesteld, wordt hij al ter dood gebracht. Wat weten we eigenlijk over hem? En welke rol speelt hij in het boek Handelingen?

Conflict en oplossing

We ontmoeten Stefanus voor het eerst in Handelingen 6, naar aanleiding van spanning die ontstaat in de nog jonge christelijke kerk. Vermoedelijk bouwt Lucas in deze hoofdstukken voort op een reeds bestaande brontekst – daarvoor pleit althans het in sommige opzichten afwijkende woordgebruik. Een voorbeeld daarvan is dat alleen hier in het boek Handelingen wordt gesproken over ‘de twaalf’ (Handelingen 6:2), terwijl Lucas elders een voorkeur heeft voor ‘de apostelen’. Ook in andere opzichten wekt de tekst soms de indruk bewerkt te zijn vanuit een oudere brontekst – verderop in dit artikel komen daarvan nog enkele voorbeelden ter sprake.

Hoe het ook zij, Lucas heeft het verhaal van Stefanus duidelijk ingebed in zijn grotere vertelling. In de voorgaande hoofdstukken heeft herhaaldelijk aangegeven dat de kerk kort na haar ontstaan een explosieve groei doormaakte (Handelingen 2:41, 47; 4:4; 5:14). Die groei leidt nu tot spanningen tussen twee groepen mensen, aangeduid als ‘Hellenisten’ en ‘Hebreeërs’. De hellenisten morren omdat de weduwen uit hun groep worden achtergesteld in de dagelijkse ondersteuning. Deze laatste woorden lijken te wijzen op een dagelijks verdelen van voedsel en op het eerste gezicht is dat ook wat hier aan de hand is.

Of speelt er meer mee? In de hoofdstukken 6-8 staan twee van de zeven mannen die hier worden aangesteld centraal en wij zien hen van alles doen – behalve het verdelen van goederen. Stefanus (Handelingen 6-7) en Filippus (Handelingen 8) wijden zich vooral aan het verkondigen van de boodschap over Jezus. Het conflict dat Stefanus uiteindelijk zijn leven kost draait niet om praktische zaken, maar om de inhoud van zijn verkondiging.

De aanstelling van de zeven is om nog een reden significant. Het plaatst de vroege christelijke kerk in lijn met de vroege geschiedenis van Israël. Ook daar mort het volk over voedsel – de Septuaginta gebruikt hiervoor het woord dat door Lucas in Handelingen 6:1 wordt opgepikt. En in antwoord daarop stelt Mozes zeventig oudsten aan (Numeri 11). Ook hún rol was niet in de eerste plaats praktisch. Zij ontvingen de Geest (vergelijk de zeven in Handelingen 6:3) zodat zij Mozes konden bijstaan in het leidinggeven en rechtspreken. Door parallellen als deze benadrukt Lucas dat de ontstaansgeschiedenis van de christelijke kerk congruent is met de ontstaansgeschiedenis van het oude Israël. Daarmee is niet gezegd dat de kerk het volk vervangt, maar wel dat wat er in de vroegchristelijke kerk gebeurt, voluit het werk van God is. Dat ook priesters dit erkennen (Handelingen 6:7) onderstreept die continuïteit.

Stefanus: een Jood uit de diaspora

Zoals gezegd, is de spanning in de gemeente van Jeruzalem er een tussen ‘Hellenisten’ en ‘Hebreeërs’. Destijds zag Ferdinand Christian Baur hierin tekenen van spanning tussen Joodse christenen en christenen van niet-Joodse komaf, een spanning die volgens hem in het vroegste christendom aanwezig was en door Lucas in het boek Handelingen overbrugd werd. Baur schreef dit in de negentiende eeuw, toen men nog algemeen uitging van een tegenstelling tussen jodendom en hellenisme. Die tegenstelling is inmiddels achterhaald.

Bovendien blijkt Stefanus in een Griekstalige synagoge uitstekend mee te kunnen doen in de discussies over de Thora en blijkt bij zijn verdediging voor het Sanhedrin hoe goed hij thuis is in de schriften van Israël. Het is dan ook veel aannemelijker – en dat is tegenwoordig ook een algemeen aanvaarde gedachte – dat het bij ‘Hellenisten’ en ‘Hebreeërs’ gaat om groepen die gewoonlijk Grieks spraken, ook in de synagoge, tegenover groepen die zich gewoonlijk van het Aramees bedienden (gewoonlijk aangeduid als ‘Hebreeuws’). We zullen dus eerder moeten denken aan Joden die afkomstig zijn uit de diaspora maar nu in Jeruzalem woonachtig zijn. In veel diasporagemeenschappen was Grieks de voertaal en deze taal namen zij vanzelfsprekend met zich mee.

Daartegenover staan Joden die zijn opgegroeid in Judea of Galilea. Jeruzalemmers en Galileeërs – of in elk geval de mannen onder hen – konden zich vaak wel verstaanbaar maken in het Grieks, maar hun voertaal was het Aramees (in teksten gewoonlijk aangeduid als Hebreeuws). Andersom zullen er ook Joden uit de diaspora zijn geweest die zich het Hebreeuws of Aramees eigen hebben gemaakt, maar hun eerste taal bleef toch het Grieks (vgl. Paulus in Handelingen 21:37-22:2). Voor de opvatting dat het gaat om een intern Joodse situatie pleit bovendien dat Nicolaüs, de laatste in het rijtje van de zeven, nadrukkelijk wordt aangeduid als een proseliet – iemand van niet-Joodse komaf die langs de officiële weg is overgegaan tot het Jodendom. Dat geen van de andere zes een nadere aanduiding krijgt, impliceert dat zij alle zes Joden zijn, afkomstig uit de diaspora.

Door in deze hoofdstukken van het boek Handelingen de blik te richten op Joodse volgelingen van Jezus uit de diaspora (namelijk Stefanus en Filippus) bereidt Lucas de lezers voor op de introductie van Saulus/Paulus. Ook hij is immers afkomstig uit de diaspora, en wel uit Tarsus in de Romeinse provincie Cilicië (Handelingen 9:11). En net als Stefanus zoekt ook Paulus bij zijn terugkeer in Jeruzalem het gesprek met Griekstalige Joden, die hem vervolgens naar het leven staan (Handelingen 9:29). Zo past het verhaal van Stefanus heel goed in de opbouw van het boek Handelingen als geheel, waar de focus eerst ligt op Jeruzalem en de Joden uit Galilea en Judea (hfst. 1-5), vervolgens op Joden uit de diaspora en uit Samaria (hfst 6-9) en daarna op niet-Joodse mensen die tot het geloof in Jezus komen (vanaf hfst 10).

Bovendien doen de leiders uit de diaspora – waaronder dus ook Paulus – niet onder voor de leiders van Judese/Gallische komaf: ook Stefanus verricht door Gods kracht immers wonderen en tekenen en verkondigt het evangelie vrijmoedig (Handelingen 6:8).

Griekstalige synagoge(n)

Zoals gezegd gaat Stefanus als diaspora-Jood vooral het gesprek aan met Griekstalige Joden. Hij raakt daarbij in conflict met sommigen uit “de synagoge van de vrijgelatenen, van de Cyreneeërs en van de Alexandrijnen en van degenen uit Cilicië en Asia” (Handelingen 6:9). Misschien behoorde Stefanus zelf ook tot deze synagoge, maar dat wordt in de tekst niet duidelijk gezegd.

Sowieso is de grammatica van de zin onduidelijk, waardoor niet helder is of het om één synagoge gaat, of om twee om misschien zelfs vijf. En als het om één synagoge gaat – daar lijkt het enkelvoud ek tès synagoogès tès legomenès toch vooral op te wijzen – is dit dan de synagoge ‘van de vrijgelatenen, de Cyreneeërs en de Alexandrijnen’ terwijl daarnaast nog mensen uit Cilicië en Asia genoemd worden? De woorden kai toon apo lijken de groepen van elkaar te scheiden – of verraadt de vreemde zinsconstructie dat Lucas hier een toevoeging maakt aan de bron die hij gebruikt, om daarmee de lezer nog iets meer voor te bereiden voor Paulus, die afkomstig was uit Cilicië en Asia (Efeze) als een belangrijke focus had?

Ook de formulering ‘de vrijgelatenen en Cyreneeërs en Alexandrijnen’ roept vragen op. Er is ook wel voorgesteld ‘Libiërs’ te lezen,1 wat inderdaad een logischer drieslag oplevert: Libiërs, Cyreneeërs en Alexandrijnen – drie groepen afkomstig uit Noord-Afrika. Daartegen pleit echter dat het dan niet goed verklaarbaar is waarom de overgeleverde tekst de Griekse transcriptie van het Latijnse libertini heeft, een term die duidt op vrijgelatenen uit slavernij. In Rome was een gemeenschap van Joodse libertini; vermoedelijk nakomelingen van mensen die bij de verovering van Jeruzalem door de Romeinse veldheer Pompeüs slaaf waren gemaakt en meegevoerd naar Rome. Deze libertini leefden aan de overzijde van de Tiber. Zij hadden daar ook hun eigen synagogen en brachten tempelbelasting naar de tempel in Jeruzalem (Philo, legat. 155-156).

Is een deel van hen teruggekeerd naar Jeruzalem? Of gaat het om een bredere groep vrijgelatenen afkomstig uit andere delen van het Romeinse Rijk? Zo vat in elk geval NBV21 de tekst op: ‘vrijgelatenen, waartoe ook Joden uit Cyrene en Alexandrië behoorden’. Deze interpretatie biedt in elk geval een verklaring voor de ongebruikelijke drieslag.

Hoe het ook zij, de tekst verwijst in elk geval naar een of meer synagogen waar Griekstalige Joden, afkomstig uit de diaspora, samenkwamen. Van het bestaan van zo’n soort synagoge getuigt ook de zogenoemde Theodotus inscriptie, die tegenwoordig te zien is in het Israëlmuseum in Jeruzalem (zie afbeelding). De inscriptie spreekt over ene Theodotus, de zoon van Vettenus, die priester is, leider van een synagoge (archisunagoogos) en kleinzoon van een eerdere leider van de synagoge die is gebouwd door zijn voorouders, samen met de oudsten en ene Simonides. De datering van de inscriptie is niet geheel zeker, maar meestal wordt deze in de Herodiaanse periode geplaatst. Als dat correct is, dan moet deze synagoge in de tijd van Stefanus in Jeruzalem bestaan hebben – al is daarmee uiteraard niet gezegd dat de synagoge in Handelingen 6:9 déze synagoge was.

Theodotus inscriptie
(wikimedia commons, https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/4/4d/8V2A3067_%2847715698331%29.jpg)

Beschuldiging

De beschuldiging die tegen Stefanus wordt ingebracht is dat hij Mozes en God zou hebben gelasterd door de spreken tegen de tempel en de wet, de Thora. Lucas laat er geen twijfel over bestaan dat de beschuldiging onterecht is: deze kan alleen maar gestaafd worden met leugenachtige getuigen (Handelingen 6:13-14). Stefanus’ verdedigingsrede bouwt bovendien zo uitgebreid voort op de boeken van Mozes, dat het geen twijfel leidt dat Stefanus de Thora wel degelijk hooghoudt. Met betrekking tot de tempel relativeert Stefanus weliswaar de waarde van een met mensenhanden gemaakt heiligdom, maar hij wijst deze niet af.

In de beschrijving van Stefanus’ veroordeling en dood sluit Lucas wel weer nauw aan bij de vertelling van Jezus’ dood in zijn eigen evangelie

Bovendien motiveert hij ook de relativering van de tempel vanuit de Tenach. Lucas vermeldde eerder al dat Jezus tot zijn groot verdriet voorzag dat de tempel verwoest zou worden (Lucas 19:41-48). Stefanus’ relativering van een aards heiligdom staat dan ook in het verlengde van Jezus’ eigen woorden. Voor de lezers van Lucas-Handelingen, die leefden ná de verwoesting van de tempel, vormen Stefanus’ woorden bovendien een verzekering dat Gods tegenwoordigheid niet afhankelijk is van de tempel in Jeruzalem, maar hemel en aarde omvat.

In de verhaallijn van het boek Handelingen vormt de beschuldiging tegen Stefanus opnieuw een voorbereiding op de gebeurtenissen rondom Paulus. Ook hij wordt immers door een woedende mensenmenigte beschuldigd van het lasteren van de wet en de tempel (Handelingen 21:28). Zo wordt Paulus opnieuw in de lijn van Stefanus geplaatst. Tegen de tijd dat de lezer bij de beschuldiging tegen Paulus is aanbeland, weet hij of zij al dat deze beschuldiging geen hout snijdt.

Navolging tot in de dood

Stefanus wordt door steniging ter dood gebracht (zie het artikel van Ruben van Wingerden over deze excecutiemethode). De manier waarop Lucas de gebeurtenissen rondom zijn dood beschrijft, vertoont allerlei parallellen met de dood van Jezus. In beide gevallen is sprake van een rechtszaak voor het Sanhedrin (Lucas 22:66; Handelingen 6:12), waar valse getuigen beschuldigingen uiten en daarbij verwijzen naar Jezus’ woorden dat Hij de tempel zou afbreken en weer zou opbouwen (Markus 14:55-58; Handelingen 6:12b-14) – ook de typering van de tempel als ‘niet met mensenhanden gemaakt’ komt daarbij terug (Markus 14:58; Handelingen 7:48).

Opmerkelijk is wel dat de verwoording van Lucas hier nauw aansluit bij Marcus’ beschrijving, maar veel minder nadrukkelijk bij Lucas’ eigen evangelie. Is dit opnieuw een aanwijzing dat Lucas in de vertelling over Stefanus gebruik maakt van een reeds bestaande brontekst? Of heeft Lucas – die het Marcusevangelie kende en bij het schrijven van zijn eigen evangelie ook gebruikt heeft – andere redenen gehad om in Jezus’ proces deze traditie weg te laten en pas hier te verwerken?

In de beschrijving van Stefanus’ veroordeling en dood sluit Lucas wel weer nauw aan bij de vertelling van Jezus’ dood in zijn eigen evangelie. Jezus zei voor het Sanhedrin: ‘vanaf nu zal de Mensenzoon gezeten zijn aan de rechterhand van God, de Machtige’ (Lucas 22:69). Dit is precies wat Stefanus ziet en hij zegt: ‘Ik zie de hemel geopend en de Mensenzoon, die aan Gods rechterhand staat’ (Handelingen 7:56). Zowel bij Jezus als bij Stefanus spelen deze woorden een grote rol in de veroordeling (Lucas 22:70-72; Handelingen 7:56-57). Beide worden ze vervolgens buiten de stad geleid (Handelingen 7:58; vgl. Luc. 23:26), waar zij ter dood gebracht worden.

Ook Stefanus’ laatste woorden vormen een echo van Jezus’ laatste woorden. Jezus legt zijn leven nadrukkelijk in de hand van God in woorden die Psalm 31:6 aanhalen (Lucas 23:46), Stefanus spreekt vergelijkbare woorden, waarbij Jezus de plaats van God inneemt (Handelingen 7:59). Met zijn laatste adem bidt Stefanus om vergeving voor zijn moordenaars (Handelingen 7:60). Ook hierin lijkt Stefanus zich aan te sluiten bij Jezus’ woorden in Lucas 23:34, al is het onzeker of deze woorden oorspronkelijk inderdaad in het Lucasevangelie stonden – ze ontbreken in een aantal belangrijke oude handschriften, waaronder papyrus 75 en Codex Vaticanus.

Lucas werkt in Lucas-Handelingen veelvuldig met parallellen tussen de twee delen van zijn werk. De parallellen laten zien dat het werk van Jezus doorgaat, ook al is Hij inmiddels ten hemel gevaren. In het geval van Stefanus tonen de parallellen bovendien dat Stefanus een ware volgeling van Jezus is, die hem trouw blijft tot in de dood. Op die manier presenteert Lucas Stefanus bovendien als een inspirerend voorbeeld voor latere volgelingen van Jezus die met vervolging te maken krijgen. Zelfs als de dood hun wacht, kunnen zij zich betonen als volgelingen van Jezus, in de verwachting van de hemelse heerlijkheid, waar de Mensenzoon gezeten is aan de rechterhand van God.

De preek van Stefanus. Vittore Carpaccio, 1514. Louvre, Parijs.
De preek van Stefanus. Vittore Carpaccio, 1514. Louvre, Parijs.

Conclusie

We vinden de vertelling over Stefanus in verband met een conflict tussen verschillende taalgroepen in de vroegchristelijke gemeenschap in Jeruzalem. Stefanus is afkomstig uit de Griekssprekende groep; hij is een Joods volgeling van Jezus met een achtergrond in de diaspora. Hij zal behoord hebben tot een Griekssprekende synagoge, misschien wel de synagoge waaruit ook zijn tegenstanders komen.

In Stefanus ontmoeten we de eerste die als martelaar het leven liet vanwege zijn geloof in Jezus

Stefanus wordt met zes anderen aangesteld door de twaalf en daarmee krijgen voor het eerst Joden die afkomstig zijn uit de diaspora een leidende rol. In de hoofdstukken die volgen, zal het evangelie zich verspreiden vanuit Jeruzalem naar Judea en Samaria (Handelingen 8:1) en uiteindelijk ook naar niet-Joden (vanaf Handelingen 10). De hoofdstukken over Stefanus vormen dan ook een scharnierpunt in het boek Handelingen. Ze bereiden de lezer bovendien op allerlei manieren voor op het optreden van Paulus en het is dan ook geen toeval dat Paulus in het boek Handelingen voor het eerst wordt genoemd in verband met Stefanus’ dood (Handelingen 7:58; 8:1a).

Paulus werd weliswaar een volgeling van Jezus zonder tussenkomst van de apostelen (Handelingen 9), maar Lucas kent hem een legitieme plaats toe in de verkondiging van het evangelie. Een van de manieren waarop Lucas dat doet, is door Paulus in lijn te plaatsen met Stefanus, die zijn bediening van de apostelen ontving.

Ook aan andere gelovigen wordt Stefanus ten voorbeeld gesteld. Toen Lucas zijn dubbelwerk schreef, waren allerlei christenen reeds geconfronteerd met vervolging vanwege hun geloof in Jezus. In Stefanus ontmoeten we de eerste die als martelaar het leven liet vanwege zijn geloof in Jezus. Door zijn dood bovendien nadrukkelijk in lijn te plaatsen met die van Jezus, laat Lucas zien dat het mogelijk is om zelfs tot in de dood een navolger van Christus te zijn.

Marco Rotman is docent Hermeneutiek en Nieuwe Testament aan de Christelijke Hogeschool Ede.

Noot

  1. Zie https://ntvmr.uni-muenster.de/nt-conjectures?conjID=cj10090 en https://ntvmr.uni-muenster.de/nt-conjectures?conjID=cj13600 in de Amsterdam Database of New Testament Conjectural Emendation. ↩︎

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken