Worm
made, slak, Gehenna (hel)
In het algemeen heeft de negatieve kant van de worm in de beeldspraak de overhand gekregen. Vanwege zijn geringe verschijning en vooral vanwege zijn verblijf in het stof der aarde is de worm of wurm tot een metafoor van een zwak of minderwaardig schepsel geworden. De mens geschetst als een worm, is de mens in zijn geringheid. De slak, die wel lijkt op een spoel-worm, wordt soms in een adem met de worm genoemd. In de christelijke traditie draagt hij uiteenlopende symboliek in zich mee: hij staat voor de mens die zondigt, omdat hij geboren zou worden uit slijk en omdat hij tergend langzaam – lui – is. Daarnaast, zeer positief, symboliseert de slak vanwege zijn uitbreken uit zijn huisje na een periode van kou of droogte de opstanding van de Heer. Ook verbeeldt dit diertje de soberheid, omdat hij zijn hele bezit op z’n rug meedraagt.
De bijbel spreekt doorgaans niet verheven over de worm. Samen met made en slak – zij worden niet scherp van elkaar onderscheiden – verbeeldt de worm de mens in zijn nietigheid en verworpenheid.
Grondtekst
Met het Hebreeuwse tole’ah of tola’at is een soort worm bedoeld. De worm wordt zowel letterlijk (Ex. 16:20; Deut. 28:39; Jes. 14:11; 66:24, de verzen 44 en 46 zijn latere toevoegingen, zij ontbreken in Willibrord en Groot Nieuws; Jona 4:7) als metaforisch (Jes. 41:14; Ps. 22:7; Job 25:6) gebruikt, hoewel een scherp onderscheid onmogelijk is. Nog een ander woord kent het Oude Testament: rimmah, ‘made, worm’. In Jesaja 14:11 en Job 25:6 komen beide woorden in een aanvullend parallellisme samen voor. We treffen rimmah opmerkelijk vaak aan in Job (7:5; 17:14; 21:26; 24:20; 25:6); voorts verschijnt het in Exodus 16:24 (Ez. 32:5 is onzeker; zie ook Sir. 7:17; 10:17). Ook chomèt lijkt op een wormpje, maar vermoedelijk is het een soort slakachtig reptieltje (Lev. 11:30); hetzelfde geldt voor sjabbeloet, ‘slak’ (Ps. 58:9). Het oudtestamentische werkwoord raqav geeft het ‘verrotten, vergaan’ aan, wat veroorzaakt kan worden door een mot of worm (Jes. 40:20; Spr. 10:7; Sir. 14:19; Ps. 49:15 en Job 5:3 zijn onzeker); het gelijkluidende zelfstandige naamwoord, raqav, ‘verrotting, vermolming’, verschijnt bij de profeten Hosea (5:12) en Habakuk (3:16). Dat het moeilijk is om exact aan te geven wat dit woord betekent, blijkt uit de verschillende vertalingen van de Hosea-tekst: Buber: ‘Wurmfrass’; NBG-1951: ‘beeneter’; Statenvertaling: ‘verrotting’. Het Nieuwe Testament heeft twee woorden voor worm: skoolèkobrootos, ‘door wormen gevreten’ (Hand. 12:23; vgl. 2 Makk. 9:9 en Josefus’ Joodse Geschiedenis 7:169); skoolèks, enkel in Marcus 9:44-48 (vgl. Judit 16:17 en Sir. 7:17; de nabijbelse geschriften 1 Clemens 16:15, een citaat uit Ps. 22:7, en 2 Clemens 7:6 en 17:5, citaten uit Jes. 66:24).
Letterlijk en concreet
a.De worm komt in de bijbel naar voren als een diertje dat het leven aantast. Wormen kunnen de wortels van geboomte vernietigen waardoor de boom sterft (Jona 4:7). Ook zijn wormen in staat verwoestende sporen achter te laten in de wijngaard (Deut. 29:39). Maden in voedsel maakt het voedsel smerig en oneetbaar (Ex. 16:20).
b.De slak, chomèt, behoort tot het onreine wemelende gedierte. Als het dode diertje in aanraking komt met iemand (of iets), is die persoon (of dat ding) onrein (Lev. 11:30-34).
Beeldspraak en symboliek
a.Op een paar plaatsen dient de worm als metafoor voor de nietige mens en voor de mens die alle luister en waardigheid heeft verloren. Bekend is de schreeuw van de psalmist: ‘Ik ben een worm en geen man’ (Ps. 22:7; vgl. 1 Clemens 16:15). Hier spreekt een mens die zich verloren voelt, veracht en gehoond wordt. Ik ben een worm en geen man, geen mens. Hij is niemand, niets, ongeteld. Zo spreekt hij de Eeuwige aan en vraagt om redding. De joodse traditie wijst er wel op dat de dichter niet over zijn persoonlijke omstandigheden schrijft, maar over het volk Israël dat in ballingschap is gevoerd. De volkeren kijken op Israël neer zoals mensen vanuit de hoogte naar een worm kijken. Ontroerend zijn de bemoedigende woorden van de Heer tot Israël op het moment dat het volk in ballingschap verkeert. In de situatie waarin Israël niets meer voorstelt, klinkt: ‘Vrees niet, jij wormpje Jakob, jij volkje (misschien beter: ‘made’) Israël! Ik ben het die jou help…’ (Jes. 41:14). Het is duidelijk, de worm symboliseert Israëls zwakheid en kleinheid. Het feit dat de Heer zijn volk zo aanspreekt, duidt erop dat Hij het in zijn uiterste kleinheid heeft gezien en gehoord. Zijn antwoord is de belofte van de toekomstige redding.
b.Opmerkelijk is het gebruik van de worm in het boek Job. Job schetst zijn miserabele toestand -en we mogen dat in het kader van de vertelling letterlijk èn figuurlijk verstaan – met de woorden: mijn lichaam is met maden en stof overdekt. Hij leeft op de rand van de afgrond, hij loopt met de dood in de schoenen. Even later richt hij zich tot het graf dat hij aanspreekt met vader en tot de wormen die hij zijn moeder en zuster noemt (17:13-14). Zijn situatie is hopeloos, er is voor hem geen uitzicht. De dood is nabij, onafwendbaar. Het lot van de kwaaddoeners is dat zij bedekt zullen worden door wormen of maden (21:26; vgl. Sir. 7:17), dat wil zeggen, zij eindigen in het niets, de dood. Wie zich verheft boven de menselijke maat en de ander kleineert, wacht een situatie waarin de wormen zich van hem meester maken (24:20). Bildad probeert Job te overtuigen van Gods grootheid en van de kleinheid van de mens. Ten opzichte van God stelt de mens niets voor, hij is als een made, een worm (25:6).
c.Meer dan eens verschijnt de worm in de context van het goddelijk oordeel. Zo klinkt over Babel de profetie dat wormen en maden zich over zijn lichaam zullen verspreiden (Jes. 14:11); met andere woorden, aan Babel komt een einde. De zinsnede ‘hun worm zal niet sterven en hun vuur niet uitdoven’, een fragment uit het slotvers van het boek Jesaja (66:24; vgl. Judit 16:17), heeft grote bekendheid gekregen. In een indrukwekkend visioen over dé toekomst, de dag der dagen, verhaalt de profeet van een berg en een dal. Op de berg zijn allen die voor de Heer buigen en zich hebben overgegeven aan zijn wil. Allen die daar vertoeven worden uitgenodigd omlaag te kijken, naar het dal Ben-Hinnon (waar later de naam Gehenna uit ontstaan is waar weer in de vertalingen van het Nieuwe Testament het woord hel uit voortgekomen is). Wat zien zij daar? De lijken van hen die de Heer zijn afgevallen. Van hen wordt gezegd dat hun worm niet zal sterven en hun vuur niet zal doven. In dat dal bij Jeruzalem werden vermoedelijk de dode lichamen van de misdadigers gebracht en verbrand; mogelijk werden er ook kinderoffers gebracht. De auteur schept shockerende contrasten: allereerst berg en dal, maar daarmee verbonden leven en dood, duurzaamheid en vergankelijkheid, vreugde en pijn. Dit dal met zijn kenmerken verbeeldt een verschrikkelijk einde. Jezus neemt dit woord en beeld van de profeet over en past het in in een oproep, vervat in spreuken, Hem te volgen. Navolging leidt tot leven, ontrouw leidt tot dood. Wie zich laat verleiden en een afvallige wordt, wordt verzameld in het dal waar de worm niet sterft. Het contrast van Koninkrijk en Gehenna (de hel) correspondeert met dat van berg en dal in Jesaja. De christelijke traditie heeft in haar prediking het beeld van de worm, samen met het vuur, letterlijk opgevat: wie Jezus niet volgt, komt in de hel, een plaats van eeuwige foltering. Eerder zullen we deze teksten moeten zien als een spreekwijze die wil shockeren om mensen na te laten denken over de gevolgen van hun levensstijl en levenskeuzes.
d.De dichter van Psalm 58 lijdt onder het venijn en de druk van de slechteriken. Hij houdt het niet meer uit en vraagt God in te grijpen. Dit verzoek vervat hij in vergelijkingen: laat hen als.. en dan volgt een voorbeeld met een slechte afloop. Een van de beelden luidt: ‘Laten zij vergaan als een slak die voortkruipend wegsmelt’ (vs. 9). Sommige verklaarders denken dat het hier om een mismaakte foetus gaat die vroegtijdig verstikt in de moederschoot. Hoe het ook zij, de slak of de foetus is beeld van vernietiging.
Praxis
a.Liederen:
Liedboek: Psalm 22; 35; 39; 58; 70; Gezang 35; 40; 80; 111; 278; Eva II: 30; Evangelie III: 31; Gezangen: 213; Gezegend: 25; 26; Liturgie: 22; Psalmschrift: 22; Zleven: 24.
b.Poëzie:
Gerrit Achterberg, Verzamelde gedichten, Amsterdam 19848, blz. 966: ‘Zuur’. Hans Andreus, Verzamelde gedichten, Amsterdam 19934, blz. 455: ‘De wormen’. William Blake, ‘Een droom’, in: Willem Wilmink, Ernstig genoeg, Amsterdam 1995, blz. 39; Muus Jacobse, Het oneindige verlangen, Nijkerk 1982, blz. 100-102: ‘En daarna het oordeel.’.
Verwerking:
We zouden bij een oude tekst kunnen aanknopen. In een brief aan de Korintiërs, ontstaan na het Nieuwe Testament in ongeveer 100 na Chr. onder de naam 1 Clemens, wordt een oude Griekse mythe aangehaald (25:1-5-26:1). We lezen (de vertaling is van A.F.J. Klijn): ‘Laten we kijken naar het wonderbare teken dat in het oosten plaats vindt, en wel in Arabië. Daar is namelijk een vogel die Phoenix heet. Het is de enige in zijn soort en leeft vijfhonderd jaar. Wanneer de tijd komt dat hij door de dood ontbonden zal worden, maakt hij voor zichzelf een nest van wierook, mirre en andere welriekende specerijen. Als de tijd is aangebroken gaat hij in zijn nest om te sterven. Wanneer het vlees vergaat ontstaat een worm, die zich voedt met het vocht van het gestorven dier. Dan krijgt deze vleugels. Als hij vervolgens sterk is geworden ruimt hij het nest op, waarin de beenderen van de vorige vogel liggen. Met deze beenderen vliegt hij van Arabië naar de stad Heliopolis in Egypte en overdag, terwijl allen het zien, vliegt hij naar het altaar van Helios, legt ze daar neer en keert daarna terug. De priesters gaan dan de annalen na en vinden dat hij na verloop van vijfhonderd jaar is verschenen.’ De auteur vervolgt: ‘Vinden we het dan groot en verwonderlijk dat de Schepper van het al een opstanding bewerkt van hen die in het vertrouwen van een goed geloof Hem heilig hebben gediend nu Hij ons door een vogel de grootheid van zijn belofte toont?’ De volgende thema’s komen bij het woord worm op: vernietiging, minderwaardigheid, hulpeloosheid, hulp om redding, vergankelijkheid, ommekeer en oordeel.
Verwijzing
Het bijbelse woord worm (slak, made) toont sterke overeenkomst met het woord ‘mot‘. Een aantal bijbelteksten noemt ‘vuur‘ en worm als oordeelsobjecten gezamenlijk. Ook loopt er een verbinding naar ‘voet‘, namelijk naar het aspect van vernedering. Zie verder ‘mest‘, ‘vlieg‘ en ‘sprinkhaan‘.