Ziekte, genezing
Geloofstaal & cultuurtaal
Ziekte en genezing worden in de Bijbel in relatie tot God gezien. In onze cultuur zijn deze twee aspecten van het mensenleven als gevolg van de secularisatie losgemaakt van God en zijn ingrijpen. Zijn daarmee ook de vragen weggenomen? Dat is bepaald niet het geval. We blijken ondanks alle medische macht kwetsbaar te zijn en als het over die macht gaat, rijst de vraag: mag alles wat kan?
Met name de reclame speelt in op het verlangen naar een gezond bestaan, gekenmerkt door kracht en vitaliteit. Een gezegde als ‘gezondheid is de grootste schat’ vindt nog altijd veel aanhang. Deze culturele ontwikkelingen gaan aan christenen niet voorbij. Pastores komen in aanraking met vragen als: ‘Wat heeft God met mijn ziekbed te maken? Is er genezing op het gebed?’
Daarnaast worden de woorden ook in overdrachtelijke zin gebruikt, zoals in uitdrukkingen als ‘een zieke samenleving’, ‘ziekelijk gedoe’, ‘een gezond geloof’, ‘innerlijke genezing’.
Woorden
Naast tal van woorden die een concrete ziekte aanduiden, zijn de belangrijkste aanduiding voor ‘ziekte’ en ‘ziek zijn’ in het Hebreeuws de woorden chala en choli. Bijna altijd is met deze woorden een situatie van zwakte en gebroken levenskracht bedoeld. Waar in onze vertalingen het woord ‘genezen’ gebruikt wordt, is dat doorgaans de vertaling van het werkwoord rafa.
De Griekse woorden voor ‘ziekte’ in het Nieuwe Testament zijn astheneia, malakia, nosos. ‘Genezen’ en ‘helen’ zijn de vertaling van de woorden iasthai, therapeuein. Verder is er sprake van hugiès, ‘gezond’ en hugiainein, ‘gezond zijn’. In een beperkt aantal gevallen is ‘genezen worden’ of ‘gezond worden’ de vertaling van het Griekse woord sooidzesthai.
Betekenis in context
Oude Testament
Ziekte als lijden
Ziek-zijn raakt het totale bestaan van de mens voor Gods aangezicht. Als gevolg van de breuk met God leeft hij in een bedreigd bestaan, onderhevig aan ziekte, lijden, menselijke ellende en dood (Gen. 3:16-19). De meest voorkomende ziekten waren huidziekten (Lev. 13; Deut. 28:21, 27) en oogziekten (bijv. Gen. 27:1; 48:10; Lev. 26:16). Naast ziekten die het lichaam betreffen, is er ook sprake van psychische kwalen (Deut. 28:28; 1 Sam. 16:14). Het meisje in Hooglied 2:5 zegt dat ze ziek is van verlangen (zie ook 5:8), Jeremia 4:19-20 bevat de tekening van een hartaanval. Ziekte wordt gezien als een voorportaal van de dood (bijv. Jes. 38:10). Dat een concrete ziekte diep ingrijpt in het menselijk bestaan, maken klaagliederen als Psalm 38 en 88 duidelijk. Uitputting, verslapping, depressiviteit en eenzaamheid maken het leven van de zieke tot een kwelling (zie ook Job 19:13-20).
Ziekte als straf
In Deuteronomium 28 wordt een uitvoerige opsomming gegeven van wat het volk Israël te wachten staat, wanneer het niet luistert naar de Here en het verbond door ongehoorzaamheid verbreekt. De vloek zal het volk treffen, onder meer in de vorm van allerlei ziekten, zoals pest, koortsen, huidziekten en verstandsverbijstering (Deut. 28:21-22; 27-29). Als het volk in de woestijn in opstand komt, zendt de Here slangen onder het volk, die dood en verderf zaaien (Num. 21:4-9). Mirjam (Num. 12:9-10), Gehazi (2 Kon. 5^27) en Uzzia (2 Kron. 26:30) worden gestraft met melaatsheid. In de aankondiging van het oordeel over Jeruzalem wordt door de profeten naast honger en oorlogsgeweld ook de pest genoemd (Jer. 29:17; 38:2; 42:17; Ez. 6:17; 7:14-15; 14:21; zie voor het NT: Op. 6:1-8).
We moeten er voor waken het verband tussen ziekte en straf te beschouwen als een star systeem. De gelovige Israëliet heeft ziekte ook ervaren als een beproeving (2 Kon. 20:1-4; Jes. 38:17) of als een donker raadsel (Ps. 88; het boek Job).
Ziekte als beeldspraak
Ziekte en pijn worden ook overdrachtelijk gebruikt als beelden voor de geestelijke nood van het volk, zijn maatschappelijke en politieke ellende (Jer. 14:17-22; zie ook Hos. 5:13). In de aankondiging van het oordeel over Israels ongehoorzaamheid lijdt Jeremia met zijn volk mee. Hij voelt zich als een ongeneeslijk zieke (8:18; 14:18-22; 15:18). Soms betreft zijn diagnose andere volken, zoals Egypte (Jer.46:11; Ez. 30:21; Nah. 3:19). Jesaja vergelijkt het volk met een patiënt die bloedt uit talrijke wonden. De profeet doelt op de platgebrande steden en verwoeste akkers (Jes. 1:6). Beeldspraak komen we ook tegen in de wijsheidsliteratuur. Terwijl de woorden van de wijze een medicijn zijn, hanteren de dwazen woorden als dolksteken (Spr. 12:18; 15:4; 16:26). Job verwijt zijn vrienden dat zij met vrome verklaringen zich gedragen als kwakzalvers, letterlijk: ‘artsen van niets’ (13:4).
Genezing als daad van God
De gelovige Israëliet zag zijn genezing als een daad van God, die daarin het heil van de hele mens beoogt. In de dankpsalmen, het antwoord van Israël op de daden van God, wordt de Here gedankt voor genezing en herstel (Ps. 103:1-5; 146:7-9; Jes. 38:10-20). Brengt een leven tegen Gods geboden vaak ziekte met zich mee, in Exodus 15:25 belooft God dat Hij de Israëlieten zal bewaren voor de ziekten waarmee Hij de Egyptenaren gestraft heeft, wanneer het volk zal luisteren naar zijn stem. Deze belofte wordt gemotiveerd door de uitspraak: ‘Want Ik, de Here, ben uw Heelmeester’ (Ex. 15:26). Er is dus geen sprake is van enig automatisme of van magische beïnvloeding. God geeft, zoals het verhaal van de koperen slang laat zien, genezing in de weg van verootmoediging en vertrouwen (Num. 21:79). De heidense militair Naäman moet zijn eigen gedachten over de medische behandeling van Elisa loslaten, om te ervaren dat alleen gehoorzaamheid aan het woord van God genezing brengt (2 Kon. 5:10-15).
De weg van de middelen
Dat God geneest, sluit de weg van de middelen niet uit. In de Bijbel is sprake van geneeskrachtige zalf of balsem (Gen. 37:25; 50:2; Jer. 8:22) en van een vijgenkoek, die op een zweer gelegd wordt (2 Kon. 20:7). Een vorm van medische zorg vinden we ook in Leviticus 1314: in het geval van de daar genoemde huidziekte stellen de priesters in de tempel de diagnose met het oog op het naleven van de reinigingswetten. Zij zijn het ook die de genezing vaststellen en de rituele maatregelen nemen die de terugkeer tot de gemeente, tot het eigen gezin en de toegang tot de dienst van de Here weer mogelijk maken.
Uit 2 Kronieken 16 is af te leiden dat men in Israël artsen, letterlijk ‘heelmakers’, kon raadplegen. Artsen zijn in Israël – anders dan bij de heidense volken rondom – geen bezweerders of medicijnmannen, maar dienaren van de Here. Waar vergeten wordt dat de weg van de middelen, zoals het raadplegen van een arts, een zieke tot God moet voeren, wordt dat gezien als een schrijnend tekort aan godsvertrouwen (2 Kron. 16:12).
Genezing en vergeving
Met het verband tussen ziekte en zonde hangt samen dat er in het Oude Testament een nauwe samenhang is tussen genezing en vergeving (Ps. 32:1-7; 103:1-5; 147:3; Hos. 6:1; Jes. 38:17). De profeten tekenen de komende heilstijd als een tijd van genezing en herstel (Jes. 29:18; 35:5-6; 61:1-3). In het Jeruzalem van de toekomst zal geen inwoner klagen dat hij ziek is. Want het volk dat de stad Gods bewoont, deelt in de vergeving van de ongerechtigheid. Het diepst komt de samenhang tussen vergeving en genezing uit in het lied van de Knecht des Heren, de lijdende Man van smarten, die ‘onze ziekten op zich genomen en onze smarten gedragen heeft’ (Jes. 53). Deze door God geslagen Lijder werd om onze overtredingen doorboord. Door zijn striemen, belijdt de gemeente, ontvangen wij genezing. In Jezus’ heilswerk wordt deze profetie vervuld (Mat. 8:16-17).
Nieuwe Testament
Ziekte en zonde
Dat ziekte een gevolg is van de breuk in de geschapen werkelijkheid is de doorgaande lijn in het bijbels getuigenis. Uit de woorden van Jezus tot de man die 38 jaar ziek geweest is, ‘zondig niet meer, opdat u niet iets ergers overkome’ (Joh. 5:14), is wellicht af te leiden dat de Here hier in deze concrete situatie een verband legt tussen de ziekte van deze man en een bepaalde zonde. Maar we mogen dit niet veralgemeniseren. Het blijft het geheim tussen Jezus en deze mens. Bovendien wijst Jezus in Johannes 9:3 de in zijn dagen heersende gedachte dat iemands handicap of leed te wijten is aan een bepaalde zonde, radicaal af. Niet een verborgen zonde uit het leven van de blindgeborene of zijn ouders moet aan het licht gebracht worden, maar het heilswerk van God zal in zijn leven openbaar komen (vgl. ook Joh. 11:4).
In 1 Korintiërs 11:30 legt de apostel Paulus een verband tussen de vele zieken en de vele sterfgevallen in de gemeente van Korinte en het oordeel van Godswege over de onwaardige wijze waarop de gemeente de maaltijd van de Here viert (11:28-29). Maar ook hier gaat het om een specifieke situatie waarbij de woorden van de apostel bedoeld zijn om kracht bij te zetten aan zijn waarschuwing. Dat mensen ziek worden en sterven wordt door de apostel doorgaans niet gezien als een straf (vgl. Gal. 4:13-15; Filp. 2:27; 2 Tim. 4:20).
Ziekte en demonie
Lichamelijk en psychisch lijden wordt in het Nieuwe Testament ook in verband gebracht met een demon of boze geest. De kwelling van de ‘maanzieke jongen’ (Mat. 17:15) gaat gepaard met verschijnselen die in menig opzicht doen denken aan epilepsie. Bovendien kan de jongen niet praten en is hij ook doof (Mar. 9:17, 25). De communicatie met zijn medemensen is daardoor uitgesloten. Daarin openbaart zich de verwoestende macht van de kwade geest die er op uit is hem te doden (Mar. 9:22). In Lucas 13 is sprake van een vrouw ‘die reeds achttien jaar een geest van zwakheid had en verkromd was en zich niet kon oprichten’. Jezus maakt in zijn antwoord aan de overste van de synagoge duidelijk dat de kwaal van deze vrouw het werk is van de satan, die haar al die jaren door gebonden heeft (13:16).
Genezingen als tekenen van het Rijk van God
In de joodse en heidense omgeving van Jezus en de apostelen komen we vaak berichten tegen over genezingen en uitdrijving van boze geesten (zie Mat. 12:27; Hand. 19:13). Rond de tempels van de Griekse god Ascle-pius deden verhalen over wonderbaarlijke genezingen de ronde. Juist de vergelijking met antieke genezingsverhalen laat het bijzondere zien van de genezingen die Jezus verrichtte. In zijn helend werk openbaart Hij Zich als de Christus, in wiens komst Gods heerschappij oplicht (Mar. 1:14-45; Joh. 5:118; Hand. 10:38). Heil en heling vormen ook hier een eenheid (zie bijv. Mar. 2:1-12). De genezingen staan dan ook niet op zichzelf, maar zijn verbonden met de prediking van het evangelie van het Koninkrijk (Mat. 4:2324; 9:35; Mar. 1:39). Al gebruikte Jezus soms middelen die in die tijd bekend waren (bijv. speeksel, Mar. 7:33; speeksel en aarde, Joh. 9:5), beslissend is het woord, dat Hij met de Hem verleende volmacht als Messias spreekt. Als voorbeeld noemen we de genezing van een melaatse (Mar. 1:40-45). Melaatsheid (NBV: huidvraat), ‘de eerstgeboren zoon van de dood’ (Job 18:13), maakte iemand onrein en sloot hem buiten de gemeenschap van God en zijn volk. Met barmhartigheid bewogen raakt Jezus de melaatse aan. Het gevolg is datHij nu Zelf een onreine wordt die Zich ophoudt op de eenzame plaatsen waar de melaatsen huizen (1:45). Op zijn koninklijk woord ‘Ik wil het, word rein’ wordt de man genezen. Tegelijk handhaaft Jezus de wet (Lev. 14:18-20) door de genezen man terug te sturen naar de priesters.
Hoe wezenlijk de genezingen zijn voor het verstaan van de persoon en het werk van Jezus blijkt uit het antwoord aan Johannes de Doper op diens vraag: ‘Bent U de Messias of hebben we een ander te verwachten?’ In de genezingen die Hij verricht gaan de profetische beloften aangaande de messiaanse heilstijd (Jes. 35:5-6!) in vervulling (Mat. 11:2-6; zie ook Luc. 4:18-19). Ook na zijn opstanding zet de verhoogde Heer zijn reddend en helend werk voort door de dienst van zijn volgelingen (Mar. 16:15-20; Hand. 3:1-10; 19:11-12). Tot de gaven die de Geest schenkt aan de gemeente behoort ook de gave van genezing (1 Kor.12:9).
Dat het om heling en herschepping van de totale mens gaat, komt duidelijk naar voren bij de genezing van de blindgeborene (Joh. 9). Stap voor stap gaat deze man de weg naar het licht. Het begint met het herstel van zijn gezichtsvermogen. Aan het slot belijdt deze man zijn geloof in Jezus als Mensenzoon en Heer, ondanks de tegenkanting van de leiders van het volk. Hun verzet openbaart hun blindheid ondanks hun pretenties als leerlingen van Mozes, terwijl een blinde ziet en belijdt wie Jezus is (zie ook Luc. 18:31-43). De genezingen zijn in een wereld die getekend is door lijden en verderf signalen van het aanbrekend Koninkrijk van God en wijzen vooruit naar de definitieve openbaring van dit Rijk (Op. 21:4-5).
Geloof, gebed en genezing
Doorslaggevend voor de genezing is hetmachtswoord van Jezus of zijn naam (Hand.3:6). Maar wat Jezus doet en geeft, wordt ontvangen in de weg van het geloof (Mar. 5:34, 36; Hand. 3:16). Wanneer in Nazaret dat geloof in Hem ontbreekt, kan Hij geen krachten doen (Mar. 6:5-6). Wat geloven betekent, komt duidelijk naar voren in het verhaal van de genezing van de bezeten jongen (Mar. 9:1429). De omstanders en de leerlingen van Jezus staan machteloos en blijken ongelovig (9:18). Jezus zegt tot de vader van de zieke: ‘Alle dingen zijn mogelijk voor wie gelooft’ (9:23). In die spanning tussen macht en onmacht belijdt deze man zijn geloof: ‘Ik geloof, Here, kom mijn ongeloof te hulp’ (9:24).
Jakobus noemt de voorbede voor zieken de taak van de oudsten van de gemeente. De voorbede is verbonden met het zalven met olie (Jak. 5:13-18). Van olie in verband met genezing van zieken is ook sprake in Jesaja 1:6, Marcus. 6:13 en Lucas 10:34. Olie gold als medicijn. Het feit dat de zalving gedaan moet worden in de naam van de Here, dat wil zeggen op zijn gezag en in zijn kracht, wekt het vermoeden dat het hier een symbolische handeling betreft, waarbij de olie een teken is van de Heilige Geest die herschept en vernieuwt. Toch is niet de zalving op zich, maar het gelovig gebed, de voorbede, de weg tot genezing. In de Vroege Kerk is dit gedeelte opgevat als een opdracht tot ziekenzalving.
Gezondheid
Terwijl in enkele teksten de woorden ‘gezond, gezond worden’ in letterlijke zin worden gebruikt als aanduiding voor lichamelijke genezing (bijv. Luc. 7:10; Joh. 5:6, 9, 11, 14; Hand. 4:10) wordt de woordgroep in de brieven aan Timoteüs en Titus in overdrachtelijke zin gebruikt en betrokken op het onderwijs en de prediking (o.a. 1 Tim. 1:10; 2 Tim. 1:13; Tit. 2:8) en het geloof (Tit. 1:13; 2:2). Onder een gezonde prediking verstaat Paulus het evangelie van Jezus Christus, de boodschapvan de vrijspraak van de goddeloze (1 Tim. 1:15) en de mensenliefde van God (Tit. 3:4). Gezond geloof betekent dat een mens zich niet laat leiden door allerlei geboden van mensen, maar leeft uit de door Christus geschonken vrijheid (1 Tim. 4:1-5; Tit. 1:14).
Kern
De bijbelse boodschap aangaande ziekte en genezing impliceert dat we medische zorg en medische wetenschap als gaven van God mogen zien, als arbeid in de ruimte van Gods Koninkrijk. Geloof in Gods handelen en voorbede voor en met zieken staan niet in concurrentie tot het gebruik van de middelen die ons in die medische zorg worden aangereikt. De aandacht voor de dienst der genezing is in een geseculariseerde cultuur van betekenis om zicht te krijgen op de eenheid van het leven voor Gods aangezicht en genezing te leren zien als teken dat naar de toekomst van Gods Rijk verwijst.
Verwijzing
Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: dood, gave, gebed, geloof, handoplegging, Koninkrijk van God, oordeel, vergeving, verlossing.