Menu

Premium

Zou Hij naar Jeruzalem komen?

Palmzondag

Bijbelwetenschappen

Alternatief bij 6e zondag van de Veertigdagentijd (Genesis 22:1-18 en Johannes 12:12-19)

‘Zou die komen?’ Dat is de grote vraag van veel mensen uit de omgeving van Jeruzalem, die kort voor Pesach alvast naar de stad gingen om zich te reinigen (Johannes 11:55-57). We hoorden hen die vraag stellen op zondag Invocabit, de eerste zondag van de Veertigdagentijd. Ze zeiden tegen elkaar: ‘Wat denk je? Zou Hij niet meer naar het feest komen?’ Hun vraag wordt vandaag beantwoord. Zonder dat iemand in de verleiding gebracht wordt Hem aan te geven. Die rol wordt bewaard voor Judas Iskariot, ‘degene die Hem zou uitleveren’ (12:4).

Het is bekend: de evangelist Johannes positioneert de laatste dagen van Jezus’ leven binnen zijn grote verhaal anders dan de synoptici. Geen intocht in de tempel, geen tempelreiniging – die is al bij de eerste pesachvoorbereiding gebeurd (2:14-16) – geen leerlingen die uitgezonden worden om een ezelin en een veulen te vinden. Bij Johannes vindt Jezus zelf een (jonge) ezel (12:14). Waar de vierde evangelist in een aantal ontmoetingen van Jezus met anderen heel breed uitpakt in zijn verhaaltrant, is hij hier compact. Niet de gebeurtenis is van belang, maar de gedachtegang daaromtrent, de achterliggende bedoeling en het begrip, het inzicht ervan.

Jezus’ komst naar Jeruzalem

De ‘intocht’ – eigenlijk moeten we zeggen: ‘het komen naar Jeruzalem’ – is kort en krachtig in vier verzen beschreven, en dat inclusief de uitroep van de menigte: ‘Hosanna (…)’ en de quote uit de profeet Zacharia (9:9): ‘Vrees niet, Sion (…)’ (Johannes 12:13.15). En dan volgt meteen, ook in vier verzen, het duiden van wat hier gebeurt. Ten eerste door de leerlingen die dat eerst niet (‘ze begrepen het aanvankelijk niet’), maar later (‘toen Jezus tot majesteit verheven was’) wel konden (12:16). Ten tweede door de menigte die alles relateert aan het teken dat Jezus aan Lazarus had gedaan (12:17-18). En ten derde door de farizeeën, die aanvoelen dat hun positie wordt ondergraven (‘je ziet dat we niets bereikt hebben’) en tegelijk begrijpen dat deze Jezus er is voor de hele wereld en door de hele wereld wordt erkend (‘de hele wereld loopt achter Hem aan’, 12:19).

Palmtakken

Wat valt nog meer op? Er worden geen kleren op de ezel en op de weg gelegd, er is geen menigte die met Hem optrok de stad, de tempel of de voorhof in, integendeel: er is een grote menigte die Hem tegemoetkomt vanuit de stad. Zij stonden wel al in de tempel (11:56), zij waren binnen. Hij is buiten de stad. Nog niet geworpen, maar dat zal niet lang meer duren. Het was in de stad dat de grote menigte hoorde dat ‘Hij ook zou komen’ (12:1). En ze haalde palmtakken. Waarvandaan? Plukten ze die van de bomen voordat ze de stad uitgingen, dus in de stad? Of zijn ze nog over van het eerdergenoemde Loofhuttenfeest (heel hoofdstuk 7)? Het Paasfeest is op handen, maar de menigte doet of het nog in de loofhut verkeert, onderweg tijdens de woestijnreis, ooit.

De menigte

Wat ze roept, de grote menigte, verdient ook aandacht. De NBG’51 geeft twee uitspraken (12:13). Bij de eerste (‘Hosanna! Gezegend Hij die komt (…)’) staat een schriftverwijzing (Ps. 118:25-26), bij de tweede (‘en: De koning van Israël’) niet. De NB14 noteert hier ook Psalm 89:19. De NBV04 laat beide uitroepen in elkaar overlopen. De tweede uitroep (‘de koning van Israël’) zal Jezus opnieuw tegenstrijdige gevoelens opgeleverd hebben. Al eerder ontvluchtte Hij de menigte en ging de berg op, alleen. Dat was na de broodvermenigvuldiging, toen Hij in de gaten kreeg dat ze Hem met geweld koning wilden maken (6:15). Nu roepen ze het openlijk.

Lazarus

En de naam Lazarus valt weer. Je zou kunnen zeggen dat Lazarus de opgang naar Jeruzalem domineert. Afgezien van heel hoofdstuk 11 en de daarin uitgesproken angst van de hogepriesters en de farizeeën dat door de opwekking van Lazarus ‘iedereen in Hem, Jezus, gaat geloven’ (11:48), was Jezus ‘gisteren’ (zes dagen voor Pesach, en vandaag is ‘De volgende dag’, 12:12) nog bij Lazarus thuis. De naam Lazarus blijft maar klinken, in 12:1.2.9.10.17. Het ezelsgebeuren is een kleine onderbreking van het grote Lazarusverhaal. De mensen komen vanwege Lazarus en vervolgens om Jezus te zien. Daarbij blijft de evangelist benadrukken, en dat is het telkens terugkerende refrein van dit hele Evangelie: ‘Ondanks de tekenen die Jezus voor hun ogen had gedaan, geloofden ze niet in Hem’ (12:37).

Het vervolg op deze korte ontmoeting van de menigte en Jezus buiten de poort van Jeruzalem hebben we al eerder overwogen, namelijk op de tweede en derde zondag van de Veertigdagentijd (tweede zondag: Johannes 12:20-36 en derde zondag: Johannes 12:37-50), waarna op de vierde (Laetare) een uitstap gemaakt werd naar de wijnstok en op de vijfde (Judica) naar de toenemende haat van de wereld die nu Jezus bedreigt en ook, later, zijn leerlingen zal bedreigen (15:18-27). ‘Wees niet verbaasd als u de wereld haat, gij moet integendeel uw liefde geven’ (LbK 108).

Binding van de zoon

Het zoeken naar mogelijkheden van de leidinggevenden om Jezus en zelfs Lazarus om te brengen (12:10), is tot op dit ogenblik nog op niets uitgelopen. Hij is nog niet gebonden in boeien van de dood. Hij is, zo weten wij door dit Evangelie, ook niet te binden. ‘De windsels lagen in de hoek.’ De keuze van de eerste lezing, de binding van Isaak, is ter zake. Een engel, de voorzienigheid van de Eeuwige, redt de zoon van de gehoorzaamheid van de vader. Vader en zoon hadden zich overgegeven aan de genade van de voorzienigheid. Ze hebben hun roeping niet verzaakt; hun roeping om vader te zijn, om zoon te zijn. En zich daarin te laten leiden door de Heer, hun God.

Deze exegese is opgesteld door Nico Vlaming.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken