Menu

Premium

Hitte

oostenwind

Het woord hitte beschrijven we hier als natuurverschijnsel, als meteorologisch gegeven. Daarnaast komt hitte ook voor in de context van de erotiek of als temperatuur van mensen of dingen.

In het klimaat waarin de bijbelse verhalen zijn gesitueerd, gold hitte als een ‘kracht’ die men vreesde. Behalve dat hitte mens en dier afmatte, was zij bij langdurig aanhouden zonder dauw en zonder voldoende neerslag in de winter een grote bedreiging voor de gewassen. Buitensporige hitte veroorzaakte droogte, droogte bracht misoogst teweeg en de misoogst kon tot hongersnood leiden. De gevolgen daarvan en de angst daarvoor laten zich raden.

Grondtekst

Het Hebreeuws kent een paar woorden voor hitte. Allereerst zijn er de woorden die met de wortel chmm, ‘warm hebben/zijn/worden’ samenhangen: chom (8x) geeft vooral de ‘hitte’ van de zon aan (Gen. 18:1; 1 Sam. 11:11); cham-mah, ‘gloed’ (Ps. 19:7) of ‘zonnehitte’ (Jes. 24:23; 30:26; Hoogl. 6:10; Job 30:28). De samenstelling kechom hajjom, ‘als de hitte van de dag’, wat het heetst van de dag duidt, vinden we in onder andere Genesis 18:1 en 2 Samuël 4:5. Dat is het moment waarop de zon het hoogst aan het firmament staat; vandaar dat de Septuaginta in de eerstgenoemde tekst ‘op de middag’ heeft. Daarnaast is er qadiem en roeach qadiem, in de betekenis ‘oostenwind’ (ca. 20x). Dat we de oostenwind hier vermelden, komt vanwege zijn aard. Deze wind komt vanuit de woestijn en is door zijn grote hitte terecht huiveringwekkend. Verder valt nog te noemen chorèv, letterlijk ‘droogte, dorheid’. Het aspect van de hitte komt naar voren in Genesis 31:40; Jesaja 4:6; 25:4-5; Sirach 14:27. Ten slotte vermelden we sjarav, ‘zonnehitte, droogte’ (Jes. 35:7; 49:10). Met de uitdrukking charon ‘af, letterlijk ‘gloed/hitte van de neus’, duidt hetHebreeuws de toorn aan. Hoewel de ‘hitte van de neus’ van God samen kan vallen met hitte als natuurverschijnsel, is het beter op dit begrip in de gaan bij het complex ‘taal van het lichaam’. Als weersverschijnsel komen we hitte slechts enkele keren in het Nieuwe Testament tegen: kausoon in Matteüs 20:12, Lucas 12:55 en Jakobus 1:1; kauma in Openbaring 7:16 (afwezigheid van hitte als teken van verlossing) en 16:9 (aanwezigheid van hitte als teken van gericht).

Letterlijk en concreet

a.Hitte (met de zon als haar veroorzaker) maakt deel uit van de geschapen werkelijkheid. Als tegenhanger van koude en regen is zij nodig voor het bestaan op aarde, mits zij in harmonie met koude, regen en dauw voorkomt. Hitte geeft in combinatie met koude de orde van de schepping aan, zoals dag en nacht, zomer en winter dat ook doen (Gen. 8:22). Als zij echter dusdanig nadrukkelijk aanwezig is, dat de andere genoemde natuurverschijnselen niet langer kunnen functioneren, raakt de natuur ontregeld en vormt zij een bedreiging voor mens, dier en plant.

b.Hitte speelt een rol in het verloop van de dag. Zij heerst op de dag. Zij is het sterkst op de middag. Wie in de zomermaanden in Israël heeft vertoefd, weet dat de zon tussen ongeveer half twaalf ‘s ochtends en drie uur in de middag zeer warm is. Op dat moment is het buiten voor mens en dier bijna niet om uit de houden (Sir. 43:3). Deze hitte sloopt de mens (Gen. 31:40). De mededeling dat de arbeiders in de wijngaard de hitte hebben doorstaan, geeft dan ook blijk van hun enorme inzet (Mat. 20:12). De bijbelse mens houdt op die uren een rustpauze. Zo zit Abraham op het heetst van de dag voor zijn tent, wanneer de drie vreemdelingen langs komen (Gen. 18:1). Begrijpelijk dat Saul bewust vóór de heetste fase van de dag de Ammonieten aanvalt (1 Sam. 11:9,11). Terwijl de Beërotieten juist in die hitte het huis van Isboset binnengaan om hem te vermoorden, aangezien dat moment de rusttijd is en zij hem gemakkelijk kunnen aanvallen (2 Sam. 4:5). Om de herrijzende stad Jeruzalem te bewaken verordert Nehemia dat de poorten niet opengaan voordat de zon heet wordt (Neh. 7:3). Zo voorkomt hij dat in de vroege ochtend de vijanden de stad verrassen. Bovendien, als de hitte op haar hevigst is, zal men de aanval wel nalaten.

c.De hitte heeft invloed op het sociale en economische leven. Sneeuw laat zij smelten (Job 24:9) en het manna – brood uit de hemel voor het volk in de woestijn – smelt weg als de zon het heetst is (Ex. 16:21).

Beeldspraak en symboliek

a.Weersverschijnselen behoren tot de schepping. Dat geldt eveneens voor hitte. Zij is product van de Schepper en als zodanig toont zij Gods macht en kan Hij vrijelijk over haar beschikken. In zijn toespraak tot Job laat Elihu aan de hand van het verschijnsel hitte zien, hoe kwetsbaar de mens en hoe machtig God de Schepper is: de verschroeiende hitte uit het zuiden mat de mens af, zij is een macht die de mens in haar greep heeft (Job 37:17; vgl. Luc. 12:55). Welnu, als deze ‘macht’ uit Gods hand is voortgekomen, hoe machtig moet Hij dan niet zijn. Jakobus vermeldt hitte die het gras verdort, om de kwetsbaarheid en geringheid van de rijke mens de beschrijven; voor hij het weet, kan hij alles kwijt zijn (1:11).

b.Als God de Schepper is van en de macht heeft over natuurverschijnselen, is het vanzelfsprekend dat deze verschijnselen een plaats hebben binnen het kader van de goddelijke werking. De dichter van Sirach 43 bezingt Gods grootheid en openbaring in meteorologische verschijnselen als hitte. God wendt hitte aan om zijn plan met zijn mensenkinderen uit te voeren. Herhaaldelijk vertellen de bijbelschrijvers dat dreigende uitingen van de natuur wijzen van Gods spreken en handelen zijn.

c.Zo is de hitte die letterlijk en figuurlijk het leefklimaat verstoort, Gods antwoord op de rebellie van Israël. Zij is metafoor voor straf. Geen straf op zich, maar met het doel de mens tot bezinning en ommekeer te brengen (Deut. 28:22; vgl. Jona 4:5-7). Zeker, extreme hitte boezemt bovenal angst in voor de levensbedreiging die van haar uitgaat. Immers, zij roept droogte op en droogte heeft weinig of geen oogst tot gevolg en daar vloeit weer hongersnood uit voort. Aangezien de bijbelse mens achter dit verschijnsel het handelen Gods ziet, neemt zijn vrees toe. Hij wordt door de hitte geconfronteerd met zijn wandaden. Johannes ziet in een visioen dat de zon wordt geactiveerd om de verharde mensen met vuur en grote hitte te bestoken; maar in plaats van om te keren, lasteren zij de naam van God (Op. 16:9; vgl. Mal. 3:19[4:1]). In de latere geschriften maakt hitte deel uit van de apocalyptisch-eschatologische woordenschat.

Ook de verschroeiende oostenwind, de zogenaamde sirocco, geldt soms als metafoor voor een gerichtsdaad van God om zijn volk tot ommekeer te brengen. In Hosea 13:15 staat deze wind voor een aankomende aanval, gestuurd door de Heer; hij zal Efraïms bron doen opdrogen, dat is, hij zal het leven verwoesten. Eenzelfde beeldspraak geeft Habakuk 1:9. De oostenwind is in een aantal teksten synoniem voor hitte; hij brengt vernieling en vertegenwoordigt de hitte van Gods toorn. De oostenwind doet de vrucht van de wijnstok, metafoor voor Israël, verdorren (Ez. 19:12). Hierbij sluit de hitte als beeld van tirannie en gewelddadigheid aan. In de heilsbeloften wordt de beeldspraak uitgebreid: de Heer zal een schaduw in de hitte zijn (Jes. 4:5-6; 25:4). Dit houdt in dat Gods bescherming sterker zal zijn dan het geweld van de tiran. Schaduw (God) bewaart het leven tegen hitte (geweldenaars).

d.Om de verwachting van een nieuw bestaan onder woorden te brengen, spreekt de bijbel wel van leven zonder honger en dorst, zonder hitte en zonnesteek. Zulk leven is symbool voor totale vrede en gerechtigheid. In Jesaja 49:7-12 komt die symboliek helder naar voren. Met de ‘taal van uittocht en woestijntocht’ spreekt de auteur over het tegenovergestelde van hitte en dorst: de waterbronnen waarheen God zijn volk zal leiden. Op de achtergrond van deze symboliek speelt het thema leven en dood. Dat thema verschijnt in de symboliek hitte/droogte en water in Jesaja 34-35, waarvan 34 en 35 elkaars tegenpolen zijn. Het eerste (34) tekent hoe het beloofde land in een woestijn is veranderd en het tweede (35) laat zien hoe deze woestenij door Gods barmhartigheid in beloofd land verandert.

e.In het gebed van Azarja (3:66) worden vuur en hitte opgeroepen God te loven en te prijzen. Alsof zij personen zijn. Door hun aanwezigheid in hun ‘functie’ eren zij Hem.

f.Hitte is bij de bijbelse auteurs geliefd als voorwerp in vergelijkingen. De mens die op de Heer vertrouwt zal zegen ervaren, zegt Jeremia (17:78). Deze zegen uit zich in welzijn en vruchtdra-gen. De profeet past op de gezegende mens het beeld van de boom aan de waterkant toe; door zijn plaats trotseert de boom hitte en droogte. Hitte en droogte zijn metaforen voor tegenslag en bedreiging: de mens die op God vertrouwt, zal niet te gronde gaan, wat er ook gebeurt. Anders vergaat het degenen die enkel op mensen vertrouwen: zij verworden tot een kale struik in de woestijn (vs. 6).

In Sirach bezingt de dichter de wijsheid. De wijsheid beschut de mens die naar haar luistert tegen de hitte, dat wil zeggen, tegen de afmatting en bedreiging. Iets dergelijks lezen we in de in Qumran gevonden Rol der Lofprijzingen (8:23-26). De auteur vergelijkt het door de Geest geleide onderricht met regen- en bronwater. Blijft de geestelijke bewerking van de gemeenschap achterwege, dan wordt de gemeenschap als een struik waarvan het loof door hitte verwelkt. Hitte staat hier voor gebrek aan geestelijke inspiratie. Om een gebeurtenis kracht bij te zetten, bezigt de bijbel het gezegde ‘in de hitte overdag en in de koude ‘s nachts’. In Jeremia 36:30 benadrukt het de totale ondergang en vernedering van koning Jojakim van Juda. Wanneer de psalmist zijn knagende schuld wegens zijn overtreding beschrijft, hanteert hij het beeld van de zomerse hitte (Ps. 32:4). Van

binnen voelt hij zich leeg, uitgedroogd en verdord. Zijn merg, levensadem of tong zoals sommigen willen lezen, is als de hitte van de zomer. Het beeld geeft aan hoe door schuld de energie en levenslust van de mens kunnen wegvloeien (vgl. Ps. 102:4-12).

Zoals droogte en hitte het sneeuwwater opslorpen, zegt het boek Job, zo doet het dodenrijk met hen die zondigen (24:19).

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 11; 42; 63; 78; 97; 102; 147; Gezang 31; 277; 470; Zingend IV: 73; V: 74; VI: 68.

b.Poëzie:

Remco Campert, Dichter, Amsterdam 1995, blz. 199: ‘Tegen de zomer’. Ida Gerhardt, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1980, blz. 474: ‘Rouwtijd’. Guillaume van der Graft, Verzamelde liederen, Baarn 1986, blz. 156: ‘Ten dage des heils’.

c.Verwerking:

Hitte als ondraaglijk verschijnsel kennen wij in West-Europa niet; een enkele keer, bij een warme zomer waarin de regen wekenlang uitblijft, leren we hitte aan de oppervlakte kennen. Daarom is het moeilijk de beeldspraak en symboliek van dit verschijnsel echt te verstaan. Thema’s zijn bijvoorbeeld: kwetsbaarheid en vergankelijkheid, moedeloosheid en afmattendheid, leven en dood, water en dorst, schepping en geschiedenis.

Verwijzing

Hitte komt dikwijls voor in samenhang met ‘droogte‘ en ‘hongersnood‘. Zie voorts ‘bron‘, koude (‘ijs‘; als tegenhanger), ‘schaduw‘, ‘dauw‘ en ‘regen‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken