Menu

Premium

Mens

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

vlees, Geest, aarde of bodem

In een gedicht van Huub Oosterhuis wordt het mens-zijn op een treffende wijze gekarakteriseerd:

Een mens te zijn op aarde,
is eens voorgoed geboren zijn,
is levenslang geboortepijn.
Een mens te zijn op aarde
is leven van de wind.
De bomen hebben wortels
de bomen mogen stevig staan
maar mensen moeten verder gaan.
De bomen hebben wortels
maar mensen gaan voorbij.

… De mensen hebben zorgen
het brood is duur
het lichaam zwaar
en wij verslijten aan elkaar.
Wie kent de dag van morgen
De dood komt lang verwacht.
Een mens te zijn op aarde
is pijnlijk begenadigd zijn
en zoeken, nooit verzadigd zijn,
is rusten in de aarde
als alles is volbracht’.

In combinatie met de gevoelvolle muziek van Tera de Marez Oyens heeft het gedicht een plaats gekregen in het Liedboek voor de kerken (Gezang 489).

Grondtekst

In het Hebreeuws komt voor ‘mens’ zowel het woord ‘adam (550x) als ‘ènosj (42x) voor. Het is typerend voor het collectieve denken van de oud-oosterse mens dat de collectieve betekenis van beide woorden op de voorgrond staat –‘adam (o.a. Gen. 5:2; Job 36:25; Jer. 47:2; Hos. 13:2; Pred. 7:20); ‘ènosj (vooral in poëtische teksten: o.a. Deut. 32:26; 2 Kron. 14:10; Job 4:17; 5:17; 9:2; 32:8; 36:25; Ps. 90:3; 103:15; Jes. 13:12; 33:8; 51:7). De individuele mens wordt bij voorkeur aangeduid met ben ‘adam (mensenkind: o.a. 93x in Ezechiël).

In het Grieks van het Nieuwe Testament wordt ‘mens’ weergegeven met anthroopos dat op een groot aantal plaatsen voorkomt (o.a. Mat. 4:19; 5:13,16,19; Mar. 3:1,3,5; 8:24,27; Luc. 1:25; 10:30).

Letterlijk en concreet

a.Bepalend voor het mensbeeld in de bijbel is het geloof dat God de schepper is van hemel en aarde; van zon, maan en sterren; van de gehele flora en fauna. Tenslotte schiep God de mens, als kroon op zijn werk (Gen. 1). In een oudtestamentische psalm, een loflied op de schepping, wordt de mens aldus bezongen: ‘Wat is de mens, dat U aan hem denkt, en het mensenkind, dat U voor hem zorgt? U hebt van de mens bijna een god gemaakt, omkranst met glorie en pracht’ (Ps. 8:5-6). Het eerste scheppingsverhaal in de bijbel (Gen. 1:1-2:4) stelt de mens eveneens op een bijzonder hoog voetstuk: ‘en God schiep de mens als zijn beeld; als het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen’ (Gen. 1:27). Het tweede scheppingsverhaal in de bijbel (Gen. 2:5-25) spreekt aanzienlijk minderhooggestemd over de mens: ‘Toen boetseerde de Heer God de mens uit stof dat Hij van de aarde nam, en Hij blies hem de levensadem in de neus: zo werd de mens een levend wezen’ (Gen. 2:7). Dat is adam. Hij leeft weliswaar in het paradijs, maar hij is aanvankelijk nog alleen. God heeft oog voor de eenzaamheid van de mens: ‘De Heer God sprak: “Het is niet goed dat de mens alleen blijft…’ (Gen. 2:18). ‘Toen liet de Heer God de mens in een diepe slaap vallen; en terwijl hij sliep, nam Hij één van zijn ribben weg en zette er vlees voor in de plaats. En de Heer God vormde de rib die Hij uit de mens had weggenomen tot een vrouw, en bracht haar naar de mens’ (Gen. 2:20-22).

b.In beide scheppingsverhalen in Genesis worden verschillende kanten van het mens-zijn op verrassende wijze belicht: enerzijds is hij/zij naar Gods beeld geschapen, maar anderzijds is hij/zij volstrekt aards, symbolisch gecreëerd uit het stof van de aarde. In de eerste hoofdstukken van de bijbel wordt, in de vorm van het verhaal over Adam en Eva, het drama van het menselijk bestaan getekend. Verleid door de slang komt de mens in opstand tegen zijn/haar schepper (Gen. 3). In de kerkelijke leer wordt dit gebeuren omschreven als ‘de zondeval van de mens’. Sindsdien zouden alle nakomelingen van Adam en Eva ‘in zonde zijn ontvangen en geboren’, dat wil zeggen, vanaf het allereerste moment van hun bestaan zijn zij als gevolg van de ‘erfzonde’ geen onbeschreven blad, maar een zondig wezen. De vertalers van het NBG schreven boven het derde hoofdstuk van het boek Genesis: ‘de eerste zonde’ (Willibrord daarentegen: verdrijving uit de tuin). Zo is het begonnen, zo is het kwaad, de zonde in de wereld gekomen. Merkwaardigerwijs spreekt de bijbeltekst zelf niet over zonde. De mens dient het paradijs te verlaten. Zijn/haar sterfelijkheid is een onomstotelijk feit geworden: ‘tot je terugkeert naar de grond waaruit je bent genomen: je bent stof, en tot stof keer je terug’ (Gen. 3:19). Het menselijk bestaan is vol moeiten en zorgen. Tot de vrouw wordt gezegd: ‘met pijn zul je kinderen baren’ (Gen. 3:16) en tot de man: ‘in het zweet zul je werken voor je brood’ (Gen. 3:19).

c.Het verloren paradijs is niet louter een negatieve ervaring. Het opent nieuwe perspectieven: ‘Daarom verwees de Heer God hem (de mens: Adam en Eva) uit de tuin van Eden, en moest hij de grond gaan bebouwen waaruit hij was genomen’ (Gen. 3:23). Hier begint het werkelijke -concreet en realistisch – verhaal van de mens op aarde. Op een verrassende wijze schakelt God zijn schepsel in bij het proces dat zal uitlopen op de voltooiing van de schepping. In dat perspectief dient de bijbel te worden gelezen: de belofte aan Abraham (Gen. 12:1-3), de exodus uit Egypte, Gods verbond met het volk Israël, de Tora als een weg om te gaan.

Beeldspraak en symboliek

a.De exacte grens tussen dit onderdeel en het vorige is moeilijk precies te trekken. Wanneer eindigt het letterlijk spreken en begint de beeldspraak? Legio is het aantal beelden waarmee de mens kan worden getypeerd. Hij/zij is uit het stof der aarde genomen en zal daarheen terugkeren (Gen. 3:19). Vergelijkingen met gras bieden de mogelijkheid de kortstondigheid en sterfelijkheid van het mensenleven te verbeelden (Ps. 37:2); in de felle zonneschijn van het Midden-Oosten verdort het gras snel (Ps. 102:5; Jes. 40:6; 1 Petr. 1:24) en is het spoedig waardeloos en rijp om weggegooid te worden (Jes. 51:12); zo kan het mens-zijn even nutteloos en doelloos schijnen als gras op de daken (2 Kon. 19:26; Jes. 37:27).

b.Met het bovenstaande is overigens niet alles gezegd over het mens-zijn. In een dergelijke mineurstemming verkeert de bijbel niet voortdurend. Het boek der Psalmen opent met totaal andere klanken: ‘Gelukkig (Welzalig: NBG) de mens die niet ingaat op de raad van bozen, niet op het pad van zondaars staat … Hij is als een boom, geworteld aan stromend water, die elk seizoen opnieuw vrucht draagt; nooit zullen zijn bladeren verdorren, alles wat hij doet brengt hij tot een goed einde’ (Ps. 1:1-3). De conclusie ligtvoor de hand: wie zich op de weg van de Tora begeeft, heeft geen kwaad te vrezen. De bijbel is een veelkleurig boek. Voortdurend klinken stem en tegenstem. Ook op die geloofszekerheid komt weer commentaar. Zelfs al in het boek der psalmen. De klacht van de rechtvaardige kan niet worden genegeerd: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij in de steek gelaten?’ (Ps. 22:2).

c.De sterfelijkheid van de mens wordt in zowel Oude als Nieuwe Testament nog op aan andere wijze getypeerd: ‘Maar de Heer zei: Mijn levensgeest zal niet altijd bij de mens blijven; want hij is maar een nietig wezen; de duur van zijn leven zal honderdtwintig jaar bedragen’ (Gen. 6:3). In een van de psalmen is de volgende passage te vinden: ‘Zij waren maar mensen, daaraan bleef Hij (God) denken: een ademtocht die gaat en niet terugkomt’ (Ps. 78:39).

d.In het bijzonder de apostel Paulus laat zijn visie op het mens-zijn beheersen door de tegenstelling vlees-Geest. Vlees karakteriseert de mens in zijn zondigheid en zijn verzet tegen God (Rom. 8:1-17). De werken van het vlees zijn dan ook negatief en in flagrante tegenstelling met de Tora: ontucht, onreinheid, losbandigheid, afgodendienst, toverij (Gal. 5:19). Daarentegen is de opsomming van de vrucht van de Geest in feite een samenvatting van de Tora: liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, vertrouwen, zachtmoedigheid en zelfbeheersing (Gal. 5:22).

e.Op de vraag of ‘adam (mens) en ‘adamah (aarde, bodem) taalkundig met elkaar samenhangen, valt vooralsnog geen definitief antwoord te geven. Theologisch lijkt er zeker een relatie te zijn. We hebben stellig de indruk dat de schrijver van Genesis de mens als aard-mens beschouwt (Gen. 2:7; 3:19). De adam hoort thuis op en is geworteld in de adamah, de adamah komt tot ontwikkeling door de aanwezigheid van adam. Theologisch heeft dit consequenties voor het mensbeeld.

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 8; 24; 36; 39; 49; 56; 94; 115; 144; 146; 138; Gezang 21; 22; 29; 40; 64; 76; 86; 117; 137; 151; 160; 162; 163; 172; 176; 233; 271; 279; 369; 402; 478; 461; 480; 488; 490; Droom: 2; Eerste: 24; 29; 31; 32; Eva I: 16; 20; II: 46; Gezangen: 501 (= Liturgie: 605); 530; Laat ons: 14; Liederen: 5; 8; Liefde: 18; Leven: 1; Zingend V: 9; 43; VI: 31.

b.Poëzie:

Hans Bouma, Mens in weer en wind, Kampen 1998, blz. 16: ‘Mens’; 33: ‘Je weet’; 53: ‘Zo aards’; 74: ‘Mens geworden’. Gerrit Kouwenaar, Gedichten 1948-1978, Amsterdam 1982, blz. 143: ‘Laat ons mensen maken naar ons beeld’. Huub Oosterhuis, Levende die mij ziet, Kampen/Tielt 1990, blz. 126: ‘Aan de mens’. Jan Willem Schulte Nordholt, Verzamelde gedichten , Baarn 19962, blz. 185: ‘Wij zijn maar mensen’. J. Slauerhoff, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1998, blz. 865-866: ‘De mensch’. Leo Vroman, 262 gedichten, Amsterdam 1974, blz. 169-170: ‘Mens’.

c.Verwerking:

Het begrip mensen heeft legio facetten, te veel om in een keer te verwerken. De belangrijkste vragen die opkomen bij het nadenken over de mens zijn: Waar komt de mens vandaan? Waarheen leidt de weg van de mens? Wat is de zin van de mens op aarde? Ja, wie of wat is de mens eigenlijk? Met deze vragen op de lippen lezen we de bijbelse teksten en verhalen waarinde mens een rol speelt. Ook kunnen we reageren op een uitspraak van de schilder Vincent van Gogh (in zijn Verzamelde brieven). Hij zei dat hij liever de ogen van mensen schildert dan kathedralen, want er zit iets in de ogen van een mens wat niet in een kathedraal zit. Wat maakt ten diepste een mens totaal anders dan een kathedraal? Een ander aanknopingspunt is de menswording van Jezus. Wat doet deze belijdenis ons? Waartoe leidt de gedachte van Jezus’ menswording in onze dagelijkse werkelijkheid? De thema’s die het bijbelse begrip mens aanreiken, zijn onder andere: mens als beeld van God, verantwoordelijkheid, vergankelijkheid en sterfelijkheid, gemeenschap, communicatie en relaties.

Verwijzing

De mens heeft verbindingen naar tal van andere woorden, omdat hij of zij nu eenmaal veelal subject of object van de meeste woorden is. Expliciet zijn er raakvlakken met ‘man‘, ‘vrouw‘, ‘zoon‘, ‘dochter‘, ‘broer en zuster’, ‘vader‘, ‘moeder‘ – allemaal familiale begrippen. Daarnaast noemen we ‘vlees‘ en ‘paradijs‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken