Menu

Premium

Herder

Geloofstaal & cultuurtaal

Het beeld van de herder behoort tot de vertrouwde voorstellingen in de geloofstaal. Te denken is aan liederen als ‘De Heer is mijn herder’, illustraties in de kinderbijbel bij de gelijkenis van het verloren schaap, beelden uit de kerkelijke kunst. In het kerkenwerk spreken we over pastoraat als herderlijke zorg.

Voorgangers in de gemeente worden soms aangeduid als ‘herder en leraar’. De herders in Lucas 2 zijn ook bekende figuren voor hen die de geloofstaal vreemd is. Toch roepen de beelden van de herder en de schapen ook veel misverstanden en irritatie op. Misverstanden, omdat men het bijbelse beeld inkleurt met de romantische voorstelling van de herder, inonze samenleving een figuur uit de folklore. De ‘pastorale’ in literatuur en muziek doet velen denken aan een liefelijk landschap. Irritatie, omdat velen het gevoel hebben dat het een vertekend beeld geeft van de realiteit van het leven en mensen verlaagt tot onmondige kuddedieren.

Woorden

Het Hebreeuwse woord dat we vertalen met ‘herder’ is ro’è, in het Grieks poimèn. Op één plaats in het Oude Testament is sprake van een herderin (Gen. 29:9). De werkwoorden die met deze woorden corresponderen worden vertaald met ‘als een herder leiden, hoeden, weiden’. Tot de taak van de herder behoorde onder ander het wacht houden over de kudde (Gen. 30:31; Luc. 2:8). Het beeld van de herder heeft daarom verwantschap met het beeld van de sj omeer, de waker of wachter (Ps. 121).

Betekenis in context

Oude Testament

Herders in Israël

In de Bijbel is vaak sprake van herders. Abel (Gen. 4:2), de aartsvaders (Gen.13: 7, 8; 26:20; 46:32, 34) en David (1 Sam. 17:34) oefenden dit beroep uit. Het was een zware en verantwoordelijke taak. Niet zelden moest een herder met gevaar voor eigen leven de kudde beschermen tegen rovers en roofdieren. In profetische oordeelsaankondigingen zijn de gevaren waaraan een herder blootstond een beeld voor de dreiging van verderf en ondergang (Jer. 50:44; 51:23; Am.1: 2; 3:12).

Koningen als herders

In de oud-Oosterse wereld werd de titel ‘herder’ op regerende koningen toegepast. Het Oude Testament is er terughoudend in. InNahum 3:18 worden de leiders van Assyrië herders genoemd. De Perzische koning Cyrus wordt door de Here ‘mijn herder’ genoemd als de man die verlof geeft tot de terugkeer uit Babel en de herbouw van Jeruzalem en die daarin Gods heilswil volvoert. In 2 Samuël 7:7 wordt over de stamhoofden of richters gesproken die Israël weiden. Maar geen van de koningen in Israël draagt deze titel, zelfs koning David niet. Die terughoudendheid is te verklaren uit de spanning die er bestaat tussen Gods koning-zijn en het menselijk koningschap dat altijd weer getoetst wordt aan Gods wetten. Menigmaal blijken zij die daaraan gemeten worden te kort te schieten, zodat het volk vergeleken kan worden met ‘schapen die geen herder hebben’ (1 Kon. 22:17). Wel kan de taak van de vorst in Israël vergeleken worden met het werk van een herder. Zo wordt van David – door God uit de weide van achter de schapen weggehaald om vorst te zijn over Israel (2 Sam. 7:8; Ps. 78:72) – gezegd dat hij het volk Israël zal weiden (2 Sam. 5:2).

God als de Herder

Gods handelen in de geschiedenis van Israël, zijn zorg en zijn leiding worden op verschillende plaatsen vergeleken met het werk van de herder. In de psalmen wordt het beeld in verband gebracht met het gebeuren van de uittocht uit Egypte, de doortocht door de Schelfzee en de woestijnreis (Ps. 68:8, 9; 77:21; 78:52; 80:2). Met name in Psalm 23 wordt de zorg van God voor zijn kinderen met dit beeld verwoord: ‘De Here is mijn herder; mij ontbreekt niets’. De dichter belijdt dat hij niets tekortkomt en omvangen is door de liefde van God. Het midden, tevens de kern van dit lied, is vers 4b: ‘Gij zijt bij mij’. In de verzen 5 en 6 verschuift het beeld: de herder is ook de gastheer. En de grazige weiden maken plaats voor een gedekte tafel en een overvloedige maaltijd. Overigens is het allerminst een vriendelijke idylle. De herder gaat zijn schapen vóór door het donkere ravijn van de dood. Maar juist daar bewijzen de knots en de staf van de herder wat zijn zorg betekent: een bron van troost voor de dichter. In dit lied is de enkele gelovige aan het woord, maar tegelijk is het de gemeente die hier haar vertrouwen uitspreekt. Israël is het volk dat door de Here geweid en geleid wordt (Ps. 79:13; 100:3; Mi. 7:14). In Jesaja 40:11 en 49:9-10 tekent de profeet met het beeld van God als herder de zorg en de bewaring van zijn volk op de terugweg uit Babel naar Jeruzalem.

De goede Herder en de ontrouwe herders

Ezechiël 34 bevat een felle aanklacht tegen de herders van Israël, de leiders van het volk. Ze hebben niet de minste aandacht voor wie aan hun zorgen zijn toevertrouwd. Ze misbruiken hun macht door zelfzucht, hebzucht en uitbuiting. Vooral de zwakken en de kwetsbaren zijn van hun wangedrag de dupe. Het gevolg is dat de schapen, de Israëlieten, onbeschermd achterblijven en ten dode opgeschreven zijn. In vers 11 laat God horen dat Hij zelf zal ingrijpen om zijn volk te redden uit de macht van deze slechte en ontrouwe herders. Wat zij hebben nagelaten, zal Hij wel doen: omzien naar zijn schapen en hen weer bijeenbrengen als zijn kudde. Tegelijk betekent dit reddend ingrijpen van de ware Herder het oordeel over Israëls leiders, alsmede over mensen die hun kracht misbruiken om de zwakke schapen te kwellen. In vers 24 wordt onze blik gericht op de toekomst door de verschijning van een nieuwe David, een Messiaanse gestalte onder wiens regering het leven zal opbloeien.

Nieuwe Testament

In aansluiting op Ezechiël 34 wordt in de joodse toekomstverwachting het werk van deMessias getekend als het werk van de herder: Israël is Gods kudde.

In de komst en het werk van Jezus ziet het Nieuwe Testament deze verwachting vervuld. In Hem komen de lijnen samen die in het Oude Testament getrokken zijn.

Jezus, de Herder

In de eerste plaats moet hier Johannes 10 genoemd worden, waar Jezus van zichzelf getuigt: ‘Ik ben de goede Herder’. Evenals in Ezechiël 34 staat deze zelfopenbaring tegen de achtergrond van de kritiek van Christus op de leiders van het volk die er in hun handelwijze tegenover de blindgeborene blijk van geven het hart van een herder te missen (Joh. 9). In de verzen 1-5 tekent Jezus de zorg van de goede herder contra de handelwijze van de bandiet en de dief. Waar de valse herders zich gedragen als huurlingen, loonslaven die hun werk verrichten voor geld zonder persoonlijke betrokkenheid, openbaart God Zich in Jezus als de ware Herder die zijn schapen kent en een vertrouwensband met hen heeft. Zo ver gaat zijn zorg, dat Hij zijn leven in de waagschaal stelt ten behoeve van zijn schapen (v. 11). De woorden wijzen op het plaats-bekledend offer van Jezus voor de zijnen. Dat Jezus de goede Herder is vindt zijn grond in zijn relatie tot de Vader (vs. 14-15). Als de door de Vader gezondene is Hij niet alleen gekomen voor Israël, maar voor heel de wereld (Joh. 3:16-18). Rond Jezus als de ware Herder wordt de ene kudde verzameld uit Israël en de volken (10:16; 11:51-52). Schapen van deze Herder zijn daaraan te herkennen, dat ze de stem van de Herder kennen en Hem volgen. Zo zijn ze verzekerd van het echte leven, dat eeuwigheidswaarde heeft. Geen macht ter wereld is in staat de band tussen deze Herder en de zijnen te verbreken (10:27-28).

In de apostolische prediking wordt de gekruisigde en opgestane Heer de Herder en de Hoeder van de kudde genoemd (1 Petr. 2:25) en ‘de grote Herder van de schapen’ (Hebr. 13:20). Beide teksten staan in het verband van het heilswerk van Christus in zijn dood en opstanding. Mensen die door hun overtredingen te vergelijken zijn met dwalende schapen (vgl. Jes. 53:6) vinden in de weg van geloof en omkeer in Hem redding. In Openbaring 7:14 is Jezus als het Lam (Op. 5) tegelijk de Herder die zijn kudde verzorgt en hen brengt bij de bronnen van het leven.

Aspecten vanJezus herderlijke zorg

Naast Johannes 10, waar Jezus met zoveel woorden ‘herder’ genoemd wordt, zijn er ook tal van gegevens in de andere evangeliën die Jezus’ werk karakteriseren als de zorg van een herder. Allereerst is er sprake van de ontferming van Jezus over de schare, schapen zonder herder (Mar. 6:34; zie ook Luc. 15:7-10). Zo ziet Hij hen. Dat is geen loos gebaar, maar barmhartigheid metterdaad, tot uiting komend in zijn onderwijs, maar ook in het stillen van de honger. Daarnaast zijn er teksten die wijzen op het verzamelen en bij eenbren-gen van de kudde. Terwijl demonische machten bezig zijn de schapen te verstrooien zodat zij omkomen, is Jezus degene die mensen rondom zich verzamelt (Mat. 12:30; zie ook Mat. 15:24). Jezus’ dood betekent dat Hij als de herder geslagen wordt en de kudde, de leerlingen, uiteengejaagd wordt (Mat. 26:31) Verstrooiing betekent oordeel (Zach. 13:7). God is het die het gericht op Hem doet neerkomen. Maar daarbij blijft het niet. Na zijn opstanding gaat Jezus zijn leerlingen voor als een herder en verzamelt Hij hen opnieuw (Mat. 26:32; Mar. 16:7). Een derde aspect in Jezus’ herderlijk optreden vinden we in Mat-teüs 25: 31-46, waar Jezus, de Mensenzoon, getekend wordt als Rechter over de volken die het oordeel uitspreekt. Dit oordeel betekent de scheiding tussen schapen en bokken.

Ook Openbaring 19:15 spreekt met een aanhaling uit Psalm 2:9 over de Herder-koning als Rechter, die de straf voltrekt over zijn vijanden (zie ook Op. 2:26-27; 12:5).

Mensen als herders

Jezus’ herderlijke zorg betekent niet alleen dat Hij naar mensen omziet in liefde, maar hen ook roept tot een taak. Zo loopt de ontmoeting van de opgestane Jezus met Petrus, waarin de man die Jezus verloochend heeft, bevraagd wordt op zijn liefde voor zijn Heer, uit op een drievoudige opdracht. Petrus, die zelf voorwerp is van Christus’ herderlijke liefde, wordt geroepen om herder te zijn over de kudde van Christus – een opdracht die hij zal hebben te vervullen uit liefde voor zijn Heer, in gehoorzaamheid aan Hem en in verbondenheid met Hem (Joh. 21:15-19).

De taak van hen die in de gemeente leidinggeven wordt op een aantal plaatsen omschreven met het woord ‘weiden’. In Handelingen 20:28 en 1 Petrus 5:1-5 wordt die taak opgedragen aan de oudsten. De taakomschrijving is afgeleid van Christus, de Herder en de Hoeder (1 Petr. 2:25). Hun zorg gaat over zijn kudde die Hij door zijn offer verworven heeft. ‘Weiden’ wil zeggen dat zij geroepen zijn om de gemeente te helpen meer en meer te leven vanuit het heilswerk van God en haar te beschermen tegen de verleidingen van dwaalleraars, die als wolven de kudde teisteren (Hand. 20:29). Wie tot dit herderlijk werk geroepen is, mag niet heerszuchtig te werk gaan en zo de gemeente onmondig houden, maar moet juist de ruimte openhouden voor Christus en zijn koningschap en zo meewerken aan de opbouw van de gemeente tot een mondige gemeente (Ef. 4:11-16).

Kern

In het beeld van de herder komt de unieke macht van Gods liefde, die zijn hoogtepuntbereikt in het offer van Christus, helder naar voren. Macht, zeggenschap, leiderschap en zorg in deze wereld behoren altijd weer geijkt te worden aan de zorg van de goede Herder. Het is in de context van de Bijbel een sterk beeld, want Gods herderlijke liefde betekent dat mensen in de ware zin van het woord ruimte krijgen en terechtkomen.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: bouwen, Koninkrijk van God, maaltijd, offer, oordeel.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken