Vader
grootvader
Er bestaan diepgaande verschillen tussen de wereld van de bijbel en onze moderne maatschappij. Mensen blijven mensen, maar de wereld waarin zij leven verandert voortdurend en met name de laatste decennia zelfs in snel tempo. Met die veranderingen worden we geconfronteerd wanneer we op zoek gaan naar de betekenis van woorden en begrippen die nauw verweven zijn met mensen in hun persoonlijke leefwereld. Zolang er mensen op aarde leven, groeien zonen en dochters op tot vaders en moeders. Zo is het altijd geweest en zo zal het ook altijd blijven. In die zin verandert de wereld niet. Toch was een vader in het oude Oosten in tal van opzichten een ander mens dan een vader in onze moderne westerse samenleving. In de patriarchale wereld van de bijbel werd de autoriteit van de vader in zowel gezin als maatschappij als vanzelfsprekend aanvaard. De bijbel onderscheidt zich op dat punt niet principieel van oude culturen in Egypte en het Tweestromenland. Op alle terreinen van het leven hadden vaders het voor het zeggen. Zij bepaalden de gang van zaken in hun gezin en zij waren het ook die in de maatschappij het heft in handen hadden.
In onze tijd wordt die eeuwenoude, spreekwoordelijke mannelijke dominantie door velen -vooral vrouwen, maar ook mannen – als ergerniswekkend ervaren. In een maatschappij die beheerst wordt door begrippen als democratie en emancipatie kan niet meer van een ‘natuurlijk’ gezag van de vader worden gesproken. De gevolgen zijn groot. De bijbel is een kwetsbaar boek geworden. Wie de verhalen leest komt in een vreemde wereld terecht.
Grondtekst
In het Oude Testament komt het woord ‘av (vader) zeer vaak voor: meer dan 1200 keer. Het is ondoenlijk een opsomming te geven die aanspraak zou kunnen maken op volledigheid. Het ligt voor de hand dat het woord vaak optreedt in verbindingen: mijn/zijn vader, uw/jullie vader, vader en zoon/dochter; en natuurlijk vooral ‘vader en moeder’ (Ps. 109:14; Job 7:14; 31:18; Spr. 1:8; 4:3; 30:11,17); in het laatste geval is de volgorde even stereotiep als veelzeggend: in een patriarchale wereld staat de vader aan het hoofd. In enkele teksten zou de combinatie ‘vader en moeder’ ook vertaald kunnen worden door het woord ‘ouders’ (Gen. 2:24; 28:7; Deut. 21:13; etc.). Veelzeggend is dat in de Hebreeuwse taal geen woord voor ‘grootvader’ bestaat. In de oud-oosterse samenleving functioneerde het gezin binnen het kader van een uitgebreide, grote familie. In die samenhang is de ‘pater familias’ de almachtige vader, niet alleen voor zijn eigen zonen en dochters, maar ook voor zijn kleinkinderen en achterkleinkinderen. In de Septuaginta wordt het Hebreeuwse ‘av consequent weergegeven door het Griekse patèr. Het komt in een groot aantal teksten in het Nieuwe Testament voor. Op een drietal plaatsen is het Aramese ‘abba te vinden (Mar. 14:36; Rom. 8:15; Gal. 4:6).
Letterlijk en concreet
a.De rol van de vader in de oud-oosterse samenleving mag alomvattend worden genoemd. In de genealogieën – geslachtsregisters – in zowel het Oude als het Nieuwe Testament (Gen. 5:1-32; 10:1-32; 1 Kron. 1-9; Mat. 1:1-18; Luc. 3:23-38) lopen de lijnen der geslachten uitsluitend via de vaders en hun zonen. In dergelijke namenlijsten komen slechts sporadisch vrouwen voor. Vaders verwekken hun nageslacht. Zij voeden hun kinderen op. Vooral in de wijsheidsliteratuur treedt de vader op als de levenswijze raadgever van zijn zonen (zie het gehele boek Spreuken). Hij staat aan het hoofd van zijn gezin. Hij is de eigenaar (Luc. 15:12). Hij draagt de zorg voor het welzijn van al degenen die tot zijn bezit behoren: vrouw(en), kinderen, slaven, dieren en goederen (Luc. 15:17). Hij biedt bescherming en kan als tegenprestatie van zijn ‘onderdanige’ familieleden – vrouw(en), kinderen en kleinkinderen – onvoorwaardelijke gehoorzaamheid vragen en zelfs eisen.
b.In de bijbel heeft het meervoud ‘vaderen’ een speciale klank gekregen. In de allereerste plaats worden daarmee de patriarchen Abraham, Isaak en Jakob bedoeld. Zo kan Jakob al spreken over ‘mijn vaderen Abraham en Isaak’ (Gen. 48:1516). Na zijn dood gaat Jakob deel uitmaken van de rij van de drie ‘(voor)vaderen’ (Gen. 50:24).
Later in de woestijn heeft Mozes een verrassende ontmoeting met God die zich in eerste instantie als volgt bekend maakt: ‘Ik ben de God van uw vaderen, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob’ (Ex. 3:6; vgl. Mar. 12:26).
Beeldspraak en symboliek
a.In het Oude Testament komen ongeveer 40 namen voor waarin het woordjeab (‘av) is verwerkt. Bijvoorbeeld: Abigaïl (mijn vader juicht); Abimelek (mijn vader is koning); Abner (de vader is licht); Abiram/Abraham (de vader is verheven). Uit de betekenissen van deze namen valt af te leiden dat de grens tussen een concrete en een symbolische betekenis niet steeds precies en scherp getrokken kan worden. Ook in het oude Oosten zullen vaders van vlees en bloed bij tijd en gelegenheid in gejuich zijn uitgebarsten. Alleen een koningszoon kan in de strikte zin van het woord Abimelek worden genoemd. Maar als in een naam ‘vader’ vereenzelvigd wordt met licht of verhevenheid dan lijdt het geen twijfel meer dat de naamgever daarmee iets over zijn geloof in God heeft willen zeggen.
b.Na alles wat hierboven over de concrete betekenis van het woord ‘vader’ is gezegd, ligt het voor de hand te verwachten dat God in de bijbel op tal van plaatsen ‘vader’ zou worden genoemd. Dat gebeurt ook wel, maar toch minder vaak dan men zou verwachten. Vooral het Oude Testament is onmiskenbaar terughoudend.
c.In een bekende psalm worden Gods liefde en genade, zijn barmhartigheid en ontferming vergeleken met het liefdevolle optreden van een vader tegenover zijn kinderen (Ps. 103:13). In een andere psalm wordt God de vader genoemd van wezen (Ps. 68:6). Er is een zekere verwantschap tussen de voorstelling van God als ‘vader’ en God als ‘koning’ (vgl. Jes. 43:6-7,15). Dat is begrijpelijk, want zoals de vaderfiguur verantwoordelijk is voor het welzijn van zijn gezin/familie, zo is de koning dat voor het wel en wee van zijn volk.
d.De terughoudendheid in het Oude Testament ten aanzien van een symbolische betekenis van het woord ‘vader’ met betrekking tot God is begrijpelijk wanneer bedacht wordt dat in de omringende volken en hun religieuze voorstellingen de grenzen tussen het goddelijke en het menselijke dikwijls vaag was en de hoogste godheid gezien werd als degene die niet alleen verantwoordelijk was voor het verwekken van de andere goden, maar ook van het gehele menselijke geslacht. Voor het geloof van Israël is het essentieel dat er een onderscheid gemaakt wordt tussen God en mens: ‘De hemel is de hemel van de Heer, aan de mensen schonk hij de aarde’ (Ps. 115:16).
e.Wanneer het volk Israël (Ex. 22:4; Hos. 11:1) of de koning van Israël (2 Sam. 7:14; Ps. 2:7) door God met ‘zoon’ wordt aangesproken, betekent dat niet dat het volk of de koning in de lijfelijke betekenis van het woord ‘zoon van God’ zou zijn geworden. Israël – en precies hetzelfde geldt ook voor de koning als representant van het volk -wordt niet vergoddelijkt, maar het beeld van de ‘zoon’ duidt aan dat God dit volk heeft uitverkoren. Daarom is hij als een vader voor Israël.
f.De metafoor van God als vader beperkt zich in het Oude Testament tot de relatie tussen God en zijn volk. In de oudtestamentische teksten zijn geen aanwijzingen te vinden of individuele gelovigen in gebeden of psalmen gewoon waren God als vader aan te spreken. In het invloedrijke geschrift van de wijsheidsleraar Jezus Sirach, ontstaan in de intertestamentaire periode, is het eerste bewijs te vinden dat ook de enkeling God als zijn vader kan aanspreken: ‘Ik riep de Heer aan: “U bent mijn Vader”!’ (Sir. 51:10; vgl. Ps. 89:27). Ondanks deze nabijheid en zelfs intimiteit blijft de afstand tussen God en mens bewaard. In de rabbijnse literatuur spreekt men bij voorkeur over God als ‘de vader in de hemelen’. Bij dat gebruik sluit Jezus zich aan getuige de aanhef van het Onze Vader (Mat. 6:9).
g.In de beschrijving van Jezus’ worsteling in Getsemane staat het Aramese woordje abba (Mar. 14:36). Zo heeft Jezus blijkbaar tegen God gesproken. Andere teksten uit de evangeliën ondersteunen de gedachte dat hij een voorliefde had God zijn vader te noemen (Mat. 11:25-26). In de exegetische literatuur bestaat geen eenstemmigheid over de vraag of het woordje abba zou kunnen wijzen op het unieke karakter van Jezus’ relatie tot God. In het Aramees betekent abba in de eerste plaats ‘vader’, maar het zou ook een meer intieme betekenis kunnen hebben gehad, zoiets als ‘pappa’. In dat laatste geval zou Jezus op een opmerkelijk wijze, vol ‘kinderlijk’ vertrouwen, met God zijn omgegaan. In die bijzondere relatie met God zou hij zich hebben onderscheiden van zijn tijdgenoten. Over deze gecompliceerde kwestie – onze kennis van de gewoonten in die tijd is helaas beperkt – is het laatste woord nog altijd niet gesproken. Hoe dit ook zij, twee maal in zijn brieven neemt de apostel Paulus dit Aramese abba over uit de vroeg-christelijke traditie en concludeert dat in de Geest ook de volgelingen van Jezus tegen God abba kunnen en mogen zeggen (Rom. 8:15; Gal. 4:6-7). Dat Paulus daarop zoveel nadruk legt zou er op kunnen wijzen dat hij het toch als uitzonderlijk heeft ervaren.
Praxis
a.Liederen:
Liedboek: Psalm 22; 27; 78; 103; 127; Gezang 3; 15; 48; 50; 59; 77; 90; 101; 102; 122; 239; 331; 339; 349; 379; 383; 399; 402; 407; 451; 476; Alles IV: 22; Bijbel III: 59; Eerste: 15; Evangelie I: 15; 19; 21; 22; Gezangen: 308-314 (Credo); 497 (Onze Vader); 684; 767; Gezegend: 70; 222; 244; 266; 313; Liederen: 23; 46; 47; Liturgie: 31; 321329 (Onze Vader); 401 (= Gezangen: 830); Mond: 51; ZAD III: 4; Zing: 42; Zolang: 73.
b.Poëzie:
Hans Bouma, Mijn God, Kampen 1997, blz. 47: ‘Een vader, een moeder’. Anton Korteweg, Eeuwig heimwee drijft hem voort, Amsterdam 1973, blz. 40: ‘De verloren zoon’. Neeltje Maria Min, Voor wie ik liefheb wil ik heten, Amsterdam 199611, blz. 10: ‘vanuit mijn bed…’. Michel van der Plas, De oevers bekennen kleur, Amsterdam 1993, blz. 274-277: ‘Vader’. Huub Oosterhuis, Gedichten, Bilthoven 1970, blz. 81: ‘De weg van mijn vader’. Jan Willem Schulte Nordholt, Verzamelde gedichten, Baarn 1996, blz. 212: ‘Moria II’. Paul Snoek, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1982, blz. 306:
‘De zoon is een vader’; 631: ‘Vader’. H.J. van Tienhoven, Verzamelde gedichten, Baarn 1998, blz. 174-176: ‘Vader I-III’.
c.Verwerking:
De thema’s die het bijbelse gebruik van het begrip vader aanreikt, zijn onder andere: liefde en nabijheid, verbondenheid en ontmoeting, autoriteit en gezag, vruchtbaarheid, geschiedenis. Bij de uitleg van het begrip en de daarbij behorende teksten en verhalen dienen we ons ervan bewust te zijn, dat het vaderschap bij de mens van nu uiteenlopende gevoelens en beelden oproept. Menig kind is geschaad door het gedrag van zijn vader. Meer en meer mensen, vooral vrouwen, hebben moeite met de vaderrol in de bijbel en in de christelijke traditie. De geloofstaal is doorspekt van het vaderschap ten koste van het moederschap en de eigenheid van mensen. Met al deze ervaringen en gevoelens zullen we rekening moeten houden. We kunnen als uitgangspunt de vraag stellen: Wat denken en voelen we bij de metafoor vader voor God (komt ongeveer 140 keer in het Liedboek voor!)? Welke beelden roept God de Vader bij ons op? Stel dat we overal waar God vader wordt genoemd de metafoor vervangen door moeder, wat betekent dat voor ons?
Verwijzing
Het spreekt vanzelf dat het woord vader deel uitmaakt van familiale woorden. We doelen op ‘moeder‘, ‘kind‘, ‘zoon‘, ‘dochter‘, ‘broer en zuster’, ‘vrouw‘ en ‘man‘. Ook zien we verbindingen met ‘God‘, ‘geslacht‘ en ‘geboorte‘.