Zon
In tal van christelijke liederen treffen we, overwegend als beeld of metafoor, de zon aan. Kennelijk is zij geliefd bij de dichters van deze gezangen. Deze dichters zijn niet de enigen die aan de zon beelden en gedachten ontlenen om hun zieleroerselen te uiten. In alle tijden en bij alle culturen vinden we haar als voorwerp van bewondering en inspiratie. Dit verschijnsel biedt ruimte om het onzegbare uit te drukken.
Geldt dat ook voor de bijbelse mensen? Hoe ervoeren zij de zon? Op welke manier speelt dit kosmische verschijnsel een rol in de Schriften van Israël?
Grondtekst
Het gebruikelijke Hebreeuwse woord voor zon is sjèmèsj. Los van de plaats- en stadsnamen vinden we het 134x in het Hebreeuws; in het Aramese deel van de bijbel staat eenmaal sjemasj (Dan. 6:15). Niet minder dan 35x spreekt Prediker over de zon, waarvan ca. 30x de uitdrukking tachat hasjsjèmèsj, ‘onder de zon’ (o.a. 1:3; 2:11), dat is: in het leven, op de aarde, de plek waar geleefd wordt (in de joodse traditie ook wel: onder het licht van de Tora). Daarnaast komen we nog twee woorden voor zon tegen. Het eerste is chèrès; we vinden het in Richteren 14:18; Jesaja 19:18; en Job 9:7 (de tekst van de eerste twee is onzeker). Met de Targoem en de Jesaja-versie uit Qumran, lezen we in Jesaja 19:18 ‘de stad van de zon (chèrès)’ in plaats van ‘de stad van de verwoesting (hèrès)’; de tekst verwijst dan naar de stad Heliopolis, letterlijk ‘zonnestad’, een plaats in Egypte en de AntiLibanon. Het andere woord, chammah, komt voor in Jesaja 24:23; 30:26; Psalm 19:7; Job 30:28, onzekere tekst; Hooglied 6:10. Het hangt samen met een werkwoord dat ‘warm, heet zijn/worden’ betekent; het beklemtoont het aspect van zonnehitte of -gloed. Denkbaar is dat dit woord in deze teksten bewust is gekozen, omdat sjèmèsjte veel herinnert aan de verworpen zonnecultus. Ook doelt ‘or, ‘licht’, meer dan eens op de zon. Sterker: licht is veelal zonnelicht (zie de bespreking van ‘licht’). Ook in de geschriften uit het intertestamentaire tijdvak treffen we de zon tientallen keren aan, vooral in poëtische gedeelten (Wijsh. 7:29; Sir. 26:16; etc.).
Het Nieuwe Testament heeft 32x hèlios, dat steeds met ‘zon’ vertaald kan worden, hoewel soms vooral de gloed (Op. 7:16) of het licht (Mat. 5:45; 13:6; Mar. 4:6; 16; Hand. 13:11; Jak. 1:11) is bedoeld. Meer dan eenderde van de teksten staat in Openbaring. Dat verwondert ons niet, aangezien het beeld van de zon zeer geliefd is in apocalyptische literatuur.
Letterlijk en concreet
a.De zon dient allereerst als markering van de tijd. Haar komst in de morgen kondigt de dag aan en haar ondergang in de avond luidt de nacht in (Ps. 74:16; Jub. 2:8). Zij komt in het oosten op en gaat in het westen onder, zodat het opgaan en ondergaan van de zon synoniemen zijn voor respectievelijk het oosten en het westen. In de beleving en wereldbeschouwing van het oude Nabije Oosten zijn begin van dag en nacht bijzondere ogenblikken: de opkomst van de zon staat gelijk aan de overwinning op nacht en duisternis en haar ondergang is het begin van een tocht door de onderwereld. In sommige bijbelteksten over zonsondergang en -opgang speelt die visie zeker nog op de achtergrond mee, wat aan zulke teksten een dimensie toevoegt. Te denken valt aan teksten als Genesis 19:23, 32:31 en Marcus 16:2, waaraan niet alleen een letterlijke maar ook een figuurlijke duisternis voorafgaat (zie bij B).
b.Zonlicht is onmisbaar voor de groei van gewassen (Deut. 33:14; Job 8:16). Maar de zon kan ook levensbedreigend zijn. Van haar gaat, zeker in het zomerse middaguur, een verschroeiende hitte uit. Deze hitte kan schade kan berokkenen aan mens (zonnesteek: 2 Kon. 4:19; Jes. 49:10; Judit 8:2-3), dier en gewas (verdorring: Mar. 4:6; Jak. 1:11). Bescherming, zoals schaduw, is daarom onontbeerlijk. Kenmerk van vrede en heil is dan ook een wereld waar de zon niet meer bedreigt (Jes. 49:10; Op. 7:16).
c.In de ogen van de bijbelschrijvers is de zon een schepping van Israëls God. Genesis 1:14-19 laat overduidelijk weten dat de hemellichamen door God zijn gemaakt. Zon en maan worden voorgesteld als grote lichten, als lampen die de Schepper aan het firmament ophangt. Bewust lijkt de auteur de woorden zon en maan te vermijden: het zijn geschapen lichten (vgl. Ps. 136:7-8)! Dit deel uit het scheppingsverhaal geldt als kritiek op het toenmalige godsdienstige leven in het Nabije Oosten, waar de zon werd aanbeden als godheid. Nee, zegt Genesis, zon en maan zijn geen goden, maar schepping van de éne God, ten dienste van de aarde en haar bewoners. Voor Hém moet men buigen, niet voor ‘lampen aan het plafond’ (Deut. 17:3; Ez. 8:16). Wanneer Israël toch een vorm van zonnecultus aanhangt, breekt de profetische kritiek los (2 Kon. 23:5-11). Wel zingt Israël zonneliederen, maar steeds ter ere van de Schepper, die de zon en de andere hemellichamen zo schitterend heeft vervaardigd (Ps. 19:5-7; 104:1; 1 Kor. 15:41). Als schepper van de zon kan God ook over haar beschikken: God laat haar dagelijks voor alle mensen opgaan (Mat. 5:45), maar Hij kan haar ook vasthouden in de morgen (Job 9:7) of haar ‘stil laten staan’ (Joz. 10:12). Daarentegen beschikken de goden niet over kosmische verschijnselen als zon en maan (Brief van Jer. 5966).
Beeldspraak en symboliek
a.Net als in alle culturen en godsdiensten door de eeuwen heen neemt de overdrachtelijke betekenis van de zon ook in de bijbel een grote plaats in. Talrijk zijn de teksten waarin de zon de niet-letterlijke zin overstijgt. Soms fungeert zij als scharnier of blikvanger van een verhaal. Bijvoorbeeld in dat van Simson, wiens naam wil zeggen ‘kleine zon’: het leven van de richter eindigt – o ironie! – in duisternis als de vijand hem zijn ogen uitsteekt. Of denk aan Jakob in het gevecht bij de Jabbok: de gebeurtenis opent met ‘toen stond hij op in de nacht… ‘ en eindigt met ‘en de zon ging over hem op…’. Of neem het boek Openbaring, waarin de zon op cruciale momenten een rol speelt om het geheim van Gods geschiedenis met mensen te onthullen. Of zie de beschrijving van de opstanding: na de diepe duisternis van de kruisiging, ontdekken Jezus’ volgelingen het leven ‘…toen de zon opging’ (Mar. 16:3)!
b.Op enkele plaatsen fungeert dit hemellichaam als een ‘persoon’. Zo buigt zij samen met maan en sterren voor Jozef, in diens droom (Gen. 37:9-10). Het tafereel beklemtoont Jozefs aanstaande macht, die kosmische trekken krijgt. In het gebed van Azarja (62) wordt de zon opgeroepen de Heer te prijzen, waarmee de bidder haar niet als godheid maar als dienend schepsel kenmerkt.
c.In Israël bestaat geen zonnecultus, zagen we. Wel legt de bijbel verbindingen tussen de Heer en de zon. Zij functioneert vooral als teken van en verwijzing naar Gods heerlijkheid. Haar pracht onthult de grootheid van de Schepper; zijn schittering is zichtbaar in het licht van de zon (Sir. 42:17; 43:1-5). De relatie tussen Gods glanzende heerlijkheid en de zon was vooral geliefd in de latere joodse literatuur. De dagelijkse vertoning van de opkomende en schijnende zon, noemen de bijbelschrijvers graag om de luistervolle verschijning van de Heer op aarde onder woorden te brengen (Deut. 33:2; Hab. 3:2-4).
De dichter van Psalm 84 gebruikt aan het slot van zijn lied de zon als metafoor voor God, wat in de bijbel uniek is. Hij spreekt over zijn verlangen naar de Zon, die licht en warmte geeft. Vermoedelijk vermeed men aanvankelijk deze zon-metafoor vanwege het gevaar van de zonnecultus. In latere tijd lag dit wellicht minder gevoelig, zoals de auteur van Oden van Salomo laat zien wanneer hij over ‘de Heer als zijn zon’ spreekt (15:1-2).
d.Herhaaldelijk lezen we dat het zonlicht verrijst in het oosten. Uit het oosten komt het licht, in het oosten ontpopt zich dagelijks het leven. De verrijzenis van de zon werd in de Oudheid beleefd als een overwinning op de duisternis. Dit is nog merkbaar in teksten die spreken over gebeurtenissen ‘die van de opgang van de zon komen’ (Op. 7:2; 16:12; vgl. Ez. 43:1-4). Goddelijke activiteiten die licht brengen voor de geteisterde mens, doemen op in het oosten. In de advent luidt het: ‘Nu daagt het in het oosten… ‘ Daarentegen is zonsverduistering beeld van onheil en rampspoed. Die negatieve rol speelt de zon met name in apocalyptische literatuur, zoals Jesaja 13:10; Ezechiël 32:7; Joël 2:10; Matteüs 24:29; Openbaring 6:12; 9:2. Niet functionerende hemellichamen luiden de catastrofe in die uiteindelijk zal leiden tot vernieuwing. De zon die zwart of verbleekt is, verbeeldt ondergang en verderf. Immers, wie de zon ziet, lééft; en een doodgeborene is iemand die de zon niet heeft gezien (Pred. 6:5; 7:11; 11:7). Eveneens vinden we de felle zon als bedreiging en oordeel in tek sten over het einde. De hitte van dit hemellichaam stijgt dan tot ondraaglijke hoogte (Op. 16:8).
e.De zon is het beeld van het hemelse licht. Let wel: beeld. Zij verwijst naar Licht dat het zonlicht overstijgt. De zon dient om het Licht achter alle licht te verbeelden. Haar taak houdt dan ook op zodra in het eind der tijden Gods heerlijkheid alles en allen zal omgeven (Jes. 60:19; Op. 8:12; 9:2). Een van de kenmerken van de nieuwe wereld is dat van de zon niet langer bedreiging uitgaat; hitte noch dorst zal iemand treffen, want God zal zijn beminden leiden en bewaren (Jes. 49:10; Op. 6:16-17; vgl. Ps. 121:6). In de beschrijving van de nieuwe stad is de zon overbodig; alle licht dat nodig is, geeft de Heer zelf (Op. 21:23; 22:5; vgl. Jes. 60:9). De verwijzende taak van de hemellichamen heeft afgedaan, omdat de Heer zich in volheid kan tonen.
f.De vergelijking van de mens met de zon leent zich heel goed om de essentie van de ware mens te omschrijven. Jezus’ gelaat straalt als de zon tijdens de verheerlijking op de berg. Het geeft de hemelse werkelijkheid weer met een knipoog naar de opstanding, waar de nacht wordt stuk gebroken. Prachtig is de omschrijving van het gelaat van de mensenzoon dat Johannes schouwt: ‘…gelijk de zon schijnt in haar kracht’ (Op. 1:16; vgl. 10:1). De rechtvaardigen, degenen die trouw zijn aan Christus, zullen in het koninkrijk stralen als de zon. De zon verwijst naar de nieuwe tijd, wanneer het koninkrijk in volheid doorbreekt (Mat. 13:43; vgl. Richt. 5:31). In al die vergelijkingen geldt de zon als symbool van overwinning op het kwaad, het donker, de nacht. En de profeet Maleachi kondigt aan dat op de dag van de Heer ‘de zon van gerechtigheid opgaat’ voor hen die zijn naam vrezen (4:2 [3:20]). De uitdrukking wil waarschijnlijk zeggen dat de gerechtigheid net als de zon op de dag zal overheersen; zij is een bron van licht waaraan ieder zich zal laven. Overigens heeft de vroeg-christelijke kerk in deze zon van gerechtigheid Christus gelezen.
Het volk van God is bekleed met de zon, dat wil zeggen, zij is een en al pracht (Op. 12:1), toonbeeld van goddelijke genade. Steeds gaat het om zuiverheid en schittering. Kortom, om léven. Ambrosius van Milaan (in 397 gestorven) gaf aan de woorden van Jezus ‘Ik ben het licht der wereld’ deze uitleg: wat de zon is voor de uiterlijke kosmos, is Christus voor de wereld.
Praxis
a.Liederen:
Liedboek: Psalm 17; 19; 30; 36; 44; 51; 56; 58; 63; 72; 74; 82; 84; 90; 103; 109; 113; 121; 128; 136; 143; 144; 148; Gezang 5; 10; 17; 22; 39; 43; 49; 64; 75; 90; 99; 118; 119; 120; 124; 128; 135; 141; 148; 150; 153; 156; 160; 167; 200; 201-203; 221; 230; 240; 253; 260; 265; 281; 295; 309; 313; 323; 325; 348; 355; 371; 372; 274; 377-379; 384; 388; 398; 400; 430; 437; 441; 446; 460; 472; Bijbel I: 77; 79; Eerste: 9; 25; 33; Gezegend: 34; 39; 46; 55; 108; 161; 197; 246; 314; Laat ons: 12; Land: 23; 24; Liederen: 52 Liefde: 14; 54; Verzamelde: 211; 217; 239; Zingend I-II: 210; 250-251; 256; V: 70; 75; 85; VI: 83; 109; Zlicht: 6; 51; Zolang: 28.
b.Poëzie:
Gerrit Achterberg, Verzamelde gedichten, Amsterdam 19848, blz. 362: ‘Zwarte lente’. Remco Campert, Dichter, Amsterdam 1995, blz. 56: ‘Sintels van de zon’; 161: ‘Zonsondergang’. Huub Oosterhuis, De levende die mij ziet, Kampen/Tielt 1999, blz. 122: ‘Aan de zon’. Paul Snoek, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1982, blz. 306: ‘De zon is een vader’.
c.Verwerking:
De joodse liturgische traditie kent de zegening van de zon, birkat hachammah, een gebed met dankzeggingen voor de schepping van de zon en haar plaats aan het firmament. Het ritueel, dat bestaat uit het reciteren van gebeden en bijbelteksten, eindigt met uitingen van dankbaarheid en messiaanse verwachting. Het wordt eens in de achtentwintig jaar gehouden; in de tweede helft van onze eeuw was dat op 8 april 1953 en op 18 maart 1981. Welnu, door samen deze liturgie te bestuderen en eventueel uit te voeren, komen we in aanraking met diverse (theologische) aspecten van de zon. Daarnaast komen thema’s als licht-donker, dagnacht, warmte-koude, bedreiging-heil op, die we zowel letterlijk als overdrachtelijk mogen opvatten. Ook het beroemde zonnelied van Franciscus (zie Gezang 400 in het Liedboek) kan heel goed dienen om de symboliek van de natuur op het spoor te komen.
Verwijzing
De zon wordt vaak in één adem genoemd met de ‘maan‘. Zij valt voor een deel samen met het begrip ‘licht‘. Verder heeft zij raakvlakken met ‘hitte‘, ‘schaduw‘, ‘duisternis‘, ‘dag‘ en ‘nacht‘.