Menu

Premium

12.10. Zuivere motieven

Zie ook

Heidelbergse Catechismus

Zondag 44

Vraag 113: Wat eist het tiende gebod van ons?

Antwoord: Dat zelfs de minste neiging of gedachte in strijd met enig gebod van God nooit in ons hart mag opkomen, maar dat wij te allen tijde en met ons gehele hart alle zonden haten en alle gerechtigheid liefhebben.

Vraag 114: Maar kunnen degenen die tot God bekeerd zijn, deze geboden volkomen houden?

Antwoord: Nee, ook de allerheiligsten hebben, zolang zij in dit leven zijn, slechts een klein begin van deze gehoorzaamheid, maar wel zo dat zij met een ernstig voornemen niet alleen naar enkele, maar naar alle geboden van God beginnen te leven.

Vraag 115: Waarom laat God ons de Tien Geboden dan zo streng prediken, wanneer toch niemand zich er in dit leven aan kan houden?

Antwoord: Allereerst, opdat wij ons leven lang onze zondige aard hoe langer hoe meer leren kennen en des te meer verlangen naar de vergeving van zonden en de gerechtigheid in Christus zoeken. Vervolgens, opdat wij ons zonder ophouden beijveren en God om de genade van de Heilige Geest bidden, dat wij hoe langer hoe meer naar het beeld van God vernieuwd worden, tot wij na dit leven de volkomenheid bereiken die ons in het vooruitzicht is gesteld.

Relatie van het thema tot het hoofdthema

Het gaat bij deze Zondag om het leven voor Gods aangezicht. Daarbij gaat het niet alleen om onze daden, maar ook om onze motieven. Bijbels gesproken gaat het om het hart: de regiekamer van het leven. Daar vinden overleggingen plaats, worden besluiten genomen en ontstaan daden. Het hart is de plaats van denken, willen en doen. Hier vindt de veldslag tussen goed en kwaad plaats. De belangrijkste vraag is dan ook: waar gaat je hart naar uit (vgl. Mat. 6:21)?

De leefwereld van de hoorder

Elk mens wil wel erkennen dat hij fouten maakt: niemand van ons is volmaakt. Maar de gevolgen daarvan onder ogen zien is vaak een ander verhaal. Fouten worden nogal eens gebagatelliseerd en aangeduid als ‘foutjes’. Voluit erkennen dat je zondigt (sterker nog: niet alleen zonde doet, maar ook zondig bent) gaat ook christenen niet makkelijk af. Mijns inziens kunnen we dit niet los zien van een devaluatie van het begrip ‘heilig’. Voor sommigen is vrijwel niets meer heilig. Het besef dat God en mens niet zomaar bij elkaar passen, maar dat er een diepe kloof is, is sterk vervaagd; niet alleen in de maatschappij, maar ook in (grote delen van) de kerk. De gedachte ‘je bent oké, accepteer jezelf’ leeft breed. Paradoxaal genoeg wordt de postmoderne mens tegelijkertijd overspoeld met tal van zelfhulpboeken en -cursussen: ondanks dat je oké bent, valt er toch nog wel wat te verbeteren – maar met een beetje hulp kun je dat makkelijk zelf.

Een ander aspect van de leefwereld is de wereld van reclame, die begeerte oproept en aanwakkert – als onderdeel van de vrije markteconomie, die haar eigen ‘behoeften’ creëert door te suggereren dat je echt iets mist als je niet meegaat in de nieuwste trends.

Met het oog op de tieners

Voor tieners geldt bovenstaande in nog sterkere mate. Omgaan met begeerte valt niet mee, zeker niet voor wie opgroeit in een tijd waarin ‘de bomen tot in de hemel groeien’. Er heerst in onze samenleving een sterke dominante sfeer van ‘I want it all and I want it now!’ Dit is de jongeren zelf nauwelijks aan te rekenen; het zijn vooral hun ouders die hun dit voorleven, wat door de jongeren moeiteloos wordt gekopieerd.

Met het oog op de kinderen

Op steeds jongere leeftijd krijgen kinderen te maken met ‘behoeften’ die zich opdringen. De begeerte wordt gecultiveerd. Dat varieert van de inrichting van de winkels (met het meest aantrekkelijke op ooghoogte van kinderen) tot het op steeds jongere leeftijd bezitten van smartphones, met alle mogelijkheden die daarbij horen. Ze groeien op in een wereld vol verleiding en verstrooiing, waarin leven met God vaak niet meer dan een optie is.

Uitleg

De catechismus ziet in het tiende gebod geen nieuw gebod, maar leest deze als een samenvatting van alle andere geboden. Het stelt de gezindheid aan de orde. Het gaat er niet alleen om dat we de zonde niet doen (gebod 1 t/m 9), maar ook dat we de zonde niet willen (gebod 10), aldus Koopmans. Elke neiging of gedachte die in strijd is met één van de geboden, wordt afgewezen. Het gaat om de houding van waaruit je leeft; het gaat om je hart.

De catechismus beschrijft de spanning die zich voordoet: de strijd tussen zonde en gerechtigheid, ook benoemd als strijd tussen Geest en vlees (Gal. 5). De gelovige ervaart daarin een dubbelheid: enerzijds kan hij zich niet aan Gods geboden houden, anderzijds is er een ‘ernstig voornemen’ om ernaar te leven. Het is de spanning die Paulus in Romeinen 7 verwoordt: het goede wel willen doen, maar tegelijk merken dat het kwade steeds in je is. Augustinus geeft er in zijn Confessiones op mooie en indringende wijze stem aan. Theologisch wordt deze spanning vaak benoemd als de spanning tussen het ‘alreeds’ en ‘nog niet’. Met name in de brieven van Paulus licht deze op. Het behelst de spanning van het heil dat in Christus gerealiseerd is, maar waarvan de volle werkelijkheid nog niet vervuld is.

De catechismus lost deze spanning niet op, maar laat deze (be)staan. De zonde is er en blijft tot de laatste adem uitgeblazen wordt. En tegelijk is er een nieuw begin in het leven van de gelovige. De mens blijft niet zoals hij is. Door de werking van Gods Geest wordt zijn wil vernieuwd en gaat hij willen wat God wil (vgl. DL III/IV.11-12) – zij het in alle gebrekkigheid. Het ‘eerste begin’ roept het verlangen op naar de volkomenheid. Dat is het eschatologische aspect dat de catechismus ook benoemt.

Het zondaar zijn kan dus geen excuus zijn om niet te streven naar gerechtigheid en volmaaktheid. Ondanks het feit dat je je leven lang zondaar blijft, is er toch het zoeken en beijveren van vernieuwing.

Er verandert dus wel degelijk iets. De catechismus spreekt van een ‘klein begin’. Dat moeten we in deze context zien. Het is niet bedoeld om aan te geven dat het werk van de gelovige niets voorstelt. Antropologisch staat hier veel op het spel. De mens is meer dan alleen zondaar. Hij is ook mens in wie Gods Geest werkt. De Christelijke dogmatiek spreekt op drie manieren over de mens: over de mens als beeld van God, de mens als onderdeel van het geschonden bestaan, en de vernieuwing van de mens (resp. hoofdstuk 7, 8 en 15). Bij dat laatste wordt gesproken over ‘transformatie als concrete levensvernieuwing’ (§15.7). Behulpzaam is het onderscheid dat Van Ruler maakte tussen het christologische en pneumatologische gezichtspunt. Over de verhouding God en mens moet met twee woorden gesproken worden, stelt hij. In de christologie wordt de mens uitgeschakeld; in de pneumatologie daarentegen wordt de mens ingeschakeld: het is God voor ons én God in ons. In de christologie geldt de plaatsvervanging, in de pneumatologie kan men daar niets mee aanvangen: de inwoning van de Geest leidt tot ‘een worsteling, een toernooi, een liefdesspel, een strijd’.

Het valt op dat de catechismus veel ‘grenswoorden’ gebruikt, woorden die alles of niets zijn, zoals: de minste neiging of gedachte, nooit, altijd, alle zonden, alle gerechtigheid (113); volkomen, allerheiligsten, een eerste begin, een ernstig voornemen, alle geboden (114); niemand, ons leven lang, steeds beter, des te groter, zonder ophouden, steeds meer (115).

Hoewel de catechismus niet apart spreekt over het tiende gebod, is het goed daar wel kort aandacht aan te besteden. (Of het vervolgens in de preek een plek krijgt, is een andere overweging.) Net als in de voorgaande geboden is ook hier het relationele aspect relevant. Het gebod heeft de bescherming van de naaste als doel. Begeerte op zich wordt in de Bijbel niet afgewezen. In het boek Hooglied wordt de begeerte hooggestemd bezongen. En ook van de Here wordt gezegd dat Hij begeert (bijv. Ps. 68:17). Niet de begeerte zelf, maar de wijze waarop de mens ermee omgaat is hier aan de orde. Er wordt daarom niet gezegd: ‘U zult niet begeren’, maar: ‘U zult die en die zaken niet begeren’. De zaken die dan genoemd worden, vormen de basis van de Israëlitische agrarische economie: huis, vee en personeel. Dat zijn middelen van bestaan. Het gaat dus niet om spulletjes van je naaste, maar om diens (voort)bestaan. Dat wordt hier beschermd.

Relevantie van het thema

De laatste jaren is de aandacht in de kerk in toenemende mate gericht op het leven als christen. Woorden als ‘navolging’ en ‘discipelschap’ zijn niet meer weg te denken uit het kerkelijk jargon. Praktisch christendom staat volop in de belangstelling. Een van de eisen die gemeenteleden aan de preek stellen, is ‘dat je er iets mee kunt’: wat heeft de bijbelse boodschap met mijn dagelijks leven te maken? Theologisch gesproken ligt het accent meer op de heiliging dan op de rechtvaardiging.

Het is zaak hier geen tegenstelling te creëren. De catechismus houdt beide terecht bij elkaar. Wanneer de rechtvaardiging het een en al is, en er alleen nadruk gelegd wordt op de verdorvenheid van de mens, bestaat het gevaar dat er van ‘een ernstig voornemen’ en ‘beijveren’ niet veel meer overblijft: we zijn immers onbekwaam tot enig goed. Wanneer andersom de heiliging alle aandacht krijgt, zonder tegelijk met de rechtvaardiging verbonden te worden, dreigt het risico van ofwel hoogmoed (je voelt je verheven boven de ander die ‘nog niet zover is’), ofwel pastorale nood (‘Ik heb het nog zo geprobeerd, maar het is me weer niet gelukt…’).

De benadering van de catechismus is heel evenwichtig en kan ons hierin verder helpen. Door de behandeling van de tien geboden op te nemen in het derde deel (de dankbaarheid) ligt het accent op het leven als christen. Tegelijk blijven ellende en verlossing ook een rol spelen; het zijn geen gepasseerde stations. Het lijkt mij dan ook niet juist om te spreken van ‘niet streven, maar sterven’ (zoals bijvoorbeeld in KV, p. 396). De catechismus benadrukt beide. Het gaat om én sterven én streven (en wel in deze volgorde!). De tegenstelling is niet streven versus sterven, maar: doe je het op eigen kracht of laat je je leiden door de Geest?

Prachtig komt deze spanning naar voren in de laatste zin van antwoord 115: beijveren (actief) om vernieuwd te worden (passief). Van Vlastuin geeft een evenwichtige en diepgaande behandeling van deze spanningsvolle verhouding.

Met het oog op de tieners

Jongeren denken doorgaans erg zwart-wit. Zondag 44 kan helpen om duidelijk te maken dat hier een spanning is die niet rationeel opgelost kan worden. Het is allebei tegelijk waar: wij zijn zondige mensen (bij wie zomaar verkeerde motieven een rol spelen) én Gods Geest werkt in de gelovigen (ook door onze motieven te zuiveren).

Met het oog op de kinderen

Het is lastig om deze thematiek op een heldere en eenvoudige wijze weer te geven, zonder de complexiteit ervan geweld aan te doen. Maar ook kinderen zullen zich regelmatig afvragen of ze het wel goed genoeg doen in vergelijking met klasgenootjes, vriendjes en vriendinnetjes. Ook al heb je als het ware steeds een ‘nul’, God zet daar een ‘één’ voor.

Relevante bijbelgedeelten

Deze thematiek speelt allereerst in Romeinen 7. (Exegetisch kleven er wel moeilijke vragen aan dit gedeelte: wie is de ‘ik’ over wie Paulus hier spreekt? Daarover bestaan verschillende meningen.) Daarnaast Galaten 5: de strijd tussen Geest en vlees. Ook Efeze 4 (vgl. Kol. 3) is relevant: over het afsterven van de oude mens en het aandoen van de nieuwe mens. (NB. Het is opvallend dat Paulus de mens daarbij een actieve rol toebedeelt; wellicht meer dan de HC dit doet?) Diverse paraenetische passages in de brieven sporen aan om de weg van Gods geboden te gaan. Een spannende tekst is Hebreeën 12:14. Buchegger geeft een uitvoerige exegese van teksten bij Paulus die over de vernieuwing van de mens gaan: Romeinen 12:2, 2 Korinthe 4:16, Efeze 4:23, Kolossenzen 3:10 en Titus 3:5.

Het tiende gebod wordt beschreven in Exodus 20:17 en Deuteronomium 5:21. Over begeerte (en de gevolgen ervan) gaat het onder andere in Jozua 7 en Micha 2. Jezus radicaliseert het gebod in de Bergrede: Mattheüs 5:27-28 (waar Hij het zevende en tiende gebod combineert). Duidelijk wordt, ook in het bredere verband, dat de wet niet bestaat in het formeel naleven van een aantal regels; het is een zaak van het hart.

Aanwijzingen voor de leerdienst

Doelstelling

De gemeente heeft na deze dienst een dieper besef gekregen van het feit dat enerzijds wij als mens zondaren zijn en blijven, en anderzijds dat dit niet tot gevolg heeft dat wij passief achteroverleunen, maar dat wij ons moeten inspannen om door de kracht van de Heilige Geest naar Gods geboden te leven.

Homiletische aanwijzingen

Over Zondag 44 zijn meerdere preken te houden, elk met een eigen insteek:

  • Een preek over het tiende gebod, over begeerte en de gevolgen daarvan, waarbij het niet alleen gaat over ons uiterlijke gedrag (dit mag niet, dat moet wel), maar ook om wat uit het hart voortkomt.

  • Een preek die de uitleg van de catechismus volgt. Dan gaat het om een radicalisering van de hele decaloog. Wat vraagt God van ons in de Tien Woorden? En met welk doel heeft Hij ze ons gegeven? Het gaat daarbij om de wereld achter de (tien) woorden.

  • Een preek met de genoemde spanning als uitgangspunt. Het gaat om begeren dat afgewezen wordt en begeren dat versterkt wil worden. Het verschil is gelegen in de oriëntatie: niet langer gericht zijn op de zonde (verkeerde begeerte), maar gericht zijn op het volbrengen van Gods geboden (goede begeerte). Het afsterven van de oude mens en het aandoen van de nieuwe mens. Voor deze schets ga ik uit van deze laatste optie.

Opbouw van de preek
Het lijkt mij goed om als uitgangspunt van de preek concrete vragen te nemen: Wanneer doe ik het goed genoeg? Word ik als christen echt een beter mens? Wat verandert er nu precies? Hoe verhouden Gods wil en mijn eigen wil zich hierin? Het is goed om daarbij het hedendaagse levensgevoel te verdisconteren, waarin een merkwaardige spanning is waar te nemen: enerzijds de hang naar perfectie, die tegelijkertijd vaak gepaard gaat met een gevoel van onzekerheid; anderzijds de vrijheid-blijheid-sfeer en ‘volg je hart’ en doe wat goed voelt.

Benoem de strijd tussen Geest en vlees heel concreet, zodat het geen abstract leerstuk blijft. Het afsterven van de oude mens en de opstanding van de nieuwe mens zijn concrete realiteiten. Daarbij is de mens zowel actief als passief: je zet je in en je ontvangt, terwijl je je lege handen ophoudt. Er is een sterk appèl om Gods geboden na te leven, maar dat kan alleen in een houding van ontvankelijkheid: vruchten maak je niet, die groeien.

Laat daarbij helder zijn dat de paraenese gefundeerd is in het volbrachte werk van Christus en het heil dat Hij verworven heeft. Met andere woorden: de indicatief (Gods grote daden in Christus) gaat vooraf aan de imperatief (de oproep om daarnaar te leven). Er is een vast fundament waarop de gelovige altijd terug kan (én mag) vallen, maar niet om zich erbij neer te leggen. De volgende zin uit het doopformulier past hier goed: ‘En als wij soms uit zwakheid in zonde vallen, moeten we niet twijfelen aan Gods genade en ook niet in de zonde blijven liggen…’ Juist Gods genade mag ons motiveren om ons helemaal aan Hem te geven en ons aan Hem toe te wijden, ‘uit dankbaarheid’.

Dit sluit aan bij Luthers ‘simul iustus et peccator’. Het is belangrijk om dit niet statisch op te vatten, als een toestand die er al dan niet is, maar juist dynamisch: het leven van de gelovige kent ontwikkeling, groei. Maak wel duidelijk wat die groei inhoudt. Van Vlastuin spreekt over positie én proces (p. 260): ‘Het Bijbelstheologische heiligheidsbegrip verplicht ons om de gestalte van de geestelijke vernieuwing te benoemen en het vernieuwingsproces te duiden.’ Daarbij wil hij zijn uitgangspunt niet kiezen in de gelovige, maar in het vervulde heil in Christus. ‘De ernst van de vernieuwing in nobis wordt gedragen door de zekerheid van het heil extra nos’ (p. 261). De eerdergenoemde opmerkingen van Van Ruler kunnen hier ook behulpzaam zijn.

Wij zijn en blijven zondaar, maar tegelijk wordt er een voortdurend appèl gedaan op de gelovigen om te leven naar Gods wil. Dit appèl is meer dan alleen laten zien dat je als gelovige Gods norm niet haalt en schuldig staat tegenover Hem. Het is ook, en zelfs allereerst, bedoeld als concrete vermaning om uit Gods heil te leven en het zichtbaar te laten worden in je leven. De hoorder is daarbij gebaat bij concreetheid.

Het is goed om daarbij, in navolging van het tiende gebod, ook in te gaan op het omgaan met begeerte – een thema dat voor reformatorische christenen in de eenentwintigste eeuw uiterst actueel is. Hoe blijf je staande in een samenleving die voortdurend appelleert op onvervulde begeerten en waar dagelijks talloze prikkels je willen verleiden? Het gaat om een weerbaarheid die bestand is tegen de verlokkingen, en die zich positief vertaalt in een levenskunst van dankbaarheid en tevredenheid.

Als laatste kan gewezen worden op de eschatologische notie die de catechismus benoemt: de volmaaktheid die wacht. Laat het een stimulans zijn om hier en nu steeds meer Gods beeld te weerspiegelen. De beloofde volmaaktheid wakkert het verlangen naar een ‘eerste begin’ aan.

Met het oog op de tieners

De wereld van begeerte en verlangen is jongeren niet vreemd. Het alleen maar kritisch afwijzen van begeerte werkt niet. Er is meer nodig dan een simpelweg verbod op begeerte.

In de preek zou u dichter bij tieners kunnen komen door hun strijd te benoemen, die ook uw strijd is. Bijvoorbeeld op deze manier: ‘Bepaalde zonden overwinnen lukt soms wel. Ik zeg het voorzichtig. Want toen David Bathseba zag, zocht hij meteen zijn verrekijker. Weg overwinning! Maar het is waar dat je door de kracht van de Heilige Geest en de liefde van Jezus leert om zonden te laten. Je kiest ervoor om eerlijk te zijn, en dat lukt. Je kiest ervoor om niet met je vriendin naar bed te gaan. En dat lukt ook. Je kiest ervoor om de minste te zijn, en ook dat lukt steeds beter. Maar wat zou je soms graag een beetje liegen! En wat zou je soms graag van seks willen “genieten” zoals al die anderen! En wat zou je soms graag jouw stoel flink hoger draaien! Maar heb je dan eigenlijk die zonden wel overwonnen? Die vraag is niet zo eenvoudig. Een dubbel antwoord is het beste. Wanneer je niet doet wat je ergens diep vanbinnen toch zou willen, dan heb je een overwinning behaald. Dat is duidelijk. Maar jij zou eigenlijk meer willen. Jij zou ook die ellendige neiging om te zondigen helemaal kwijt willen. Maar dat lukt niet! Verkeerde verlangens, hoogmoedneiging, geldzucht en nog veel meer. Het zou heerlijk zijn als je daar vanaf kwam. Maar dan was de hemel op aarde. En zover is het nog niet. Nu blijft nog de strijd.’

Met het oog op de kinderen

Ook kinderen kunnen al jaloers zijn; iets willen hebben wat zij niet hebben en een ander wel. Dat kan speelgoed zijn, maar ook talenten (goed kunnen leren, goed kunnen sporten). Jaloezie is begrijpelijk, maar verkeerd. Het is van belang dat kinderen weten dat Jezus ook hun leven zo waardevol vindt dat Hij ervoor naar deze wereld kwam.

Pastorale aanwijzingen

Het is van belang om de ‘bezwaarde harten’ van de gelovigen die telkens weer tegen hun zonden aan lopen, niet nodeloos op te jagen in een heiligheidsstreven. Evenzeer kan de blijvende strijd tegen de zonde onzekerheid met zich mee brengen: ben ik wel een kind van God? De (innerlijke) aanvechting ‘Jij stelt niets voor, jij zondig mens’ kan grote (psychische) schade tot gevolg hebben. Het luistert dus nauw.

Met het oog op de tieners

In een wereld van continu vergelijken (heb je het goede (kleding)merk; welke smartphone heb jij?) kunnen jongeren die het (net) niet hebben makkelijk buiten de boot vallen. Dingen kunnen belangrijker worden dan relaties. Heb daar aandacht voor.

Met het oog op de kinderen

Dit geldt ook voor kinderen (welke regels gelden bij jouw thuis; heb je het goede speelgoed?).

Liturgische aanwijzingen

  • Naast de boetepsalmen (6, 32, 38, 51, 102, 130 en 143) passen ook Psalm 25, 85 en 103 bij het thema.

  • Liedboek voor de Kerken: Gezang 88 en 89, 435 en 437, en de liederen waarin gebeden wordt om de Heilige Geest (236-252).

Helpende vormen

De moderne literatuur is een Fundgrube voor het thema levenskunst. Verlangen naar vernieuwing is een regelmatig terugkerend onderwerp. Een prachtig voorbeeld hiervan is de roman Dit zijn de namen van Tommy Wieringa (Libris Literatuurprijs 2013; Amsterdam, 2012). Op treffende wijze wordt de zoektocht van de hoofdpersoon naar een nieuw bestaan beschreven. Toch komt het er niet van. Hij blijft aarzelen en het keerpunt – het moment van overgave – blijft uit.

Met het oog op de tieners

Een voor tieners herkenbaar verhaal over de gevolgen van de begeerte naar allerlei ‘hebbedingetjes’ (zoals het nieuwste type smartphone, waarvoor jongeren heel veel overhebben) kan hen midden in de thematiek brengen. Wat doet dat met je? Hoe ga je daarmee om? Waar gaat je verlangen naar uit? Hoe bevredigend is dat uiteindelijk?

Met het oog op de kinderen

Hetzelfde geldt ook voor kinderen. Zij kunnen iets heel graag willen (op een sport gaan, een iPad hebben), en als ze het dan uiteindelijk gekregen hebben, valt het erg tegen.

Literatuur

  • J.H. van de Bank e.a. (red.), Kennen en vertrouwen. Handreiking bij de prediking van de Heidelbergse Catechismus. Zoetermeer, 1993. (KV)

  • G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding. Zoetermeer, 2012.

  • Jürg Buchegger, Erneuerung des Menschen. Exegetische Studien zu Paulus. Tübingen, 2003.

  • J. Koopmans, De tien geboden. Nijkerk, 1946.

  • Patrick D. Miller, The Ten Commandments. Louisville, 2009.

  • Noordegraaf e.a. (red.), Woordenboek voor bijbellezers. Zoetermeer, 2005 (deze titel staat intregraal op PreekWijzer.nl, klik op ‘bron’ en dan op ‘Woordenboek voor bijbellezers’)

  • A.A. van Ruler, ‘Structuurverschillen tussen het christologische en pneumatologische gezichtspunt’, in: Theologisch Werk deel I. Nijkerk, 1969, p. 175-190. Ook opgenomen in Verzameld Werk deel IV-A. Zoetermeer, 2011, p. 369-391.

  • W. van Vlastuin, Wordt vernieuwd. Een theologie van persoonlijke vernieuwing. Utrecht, 2011.

  • Bernd Wannenwetsch, Verlangen. Een theologische peiling, Zoetermeer, 2014, p. 25-47 (hoofdstuk 1: ‘Het verlangen naar verlangen. Gebod en afgoderij in laatkapitalistische samenlevingen’).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken