Menu

Premium

Jesaja 40-55

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

INLEIDING

Wanneer we afzien van de hstt. 36-39, die geen profetie maar geschiedenis bevatten en een duplicaat van 2 Kon. 18:13-20:19 zijn, zien we, dat het boek Jesaja uit drie delen bestaat.

In het eerste deel, hstt. 1-35, bevinden we ons in hoofdzaak in Jeruzalem in de tijd van de judeese koningen (Uzzia), Jotam, Achaz en Hizkia (omstreeks 700 v. Chr.); de naam van de profeet Jesaja wordt hier verscheidene malen genoemd (zij het ook niet na hst. 20). De (politieke) situatie weerspiegelt zich op verschillende plaatsen duidelijk in de teksten: de grote macht van die tijd is Assyrië, 10:5, 24, 14:24, 30:31, 33:19. Babel en Egypte worden wel genoemd, maar meer op de achtergrond, hstt. 19, 20, 21. De wegvoering naar Babel ligt nog niet binnen het gezichtsveld (zie de wijze waarop daarover gesproken wordt in 39:6, 8); de namen van de babylonische koningen Nebukadnessar (die Jeruzalem later verwoestte, 587 v. Chr., en Juda wegvoerde in ballingschap) en Nabopolasser (de vader van Nebukadnessar) worden niet genoemd. De prediking, waaronder veel oordeelsprediking, richt zich tot Juda en andere volken. Overigens moet opgemerkt worden, dat niet alles in dit eerste gedeelte zich gemakkelijk in dit kader laat inpassen: er zijn hoofdstukken waarvan de tijd moeilijk te bepalen is (13) of die aan latere delen van het boek doen denken (vgl. hst. 35 met 41:17vv en 43:19vv).

Heel anders is de situatie in de hstt. 40-55, het tweede deel van het boek. Hier bevinden we ons niet in Jeruzalem in de tijd, dat Juda nog een meer of minder zelfstandige staat was, maar in het land van Babel, onder degenen die in 597 en 587 v. Chr. in ballingschap zijn weggevoerd. Aan deze ballingen wordt in hooggestemde dichterlijke taal de terugkeer naar (Juda en) Jeruzalem verkondigd en daarmee het grote komende heil, dat, evenals vroeger de uittocht uit Egypte, met wonderen gepaard zal gaan. We vinden in deze hstt. nauwelijks oordeelsprediking, vrijwel alleen verkondiging van heil. De macht van Assyrië is allang vergeten; de politieke situatie is deze, dat Babel, dat Assyrië als grote macht was opgevolgd (en Juda in ballingschap had gevoerd), binnenkort door de perzische koning Cyrus overwonnen zal worden, 43:14, 47:1, 48:14, 20, e.a.

In het derde deel van het boek, hstt. 56-66, blijkt de situatie weer veranderd te zijn. We zijn nu in het land van Juda, dat is duidelijk, maar de omstandigheden die door de teksten heen zichtbaar worden zijn niet steeds dezelfde. Voor het grootste deel verraden deze hstt. de tijd na de terugkeer uit ballingschap. Zie daarover verder de inleiding op de hstt. 56-66.

Uit een en ander is duidelijk, dat het boek Jesaja niet profetieën uit één tijd en van één profeet bevat. Het inzicht, dat in elk geval met hst. 40 een gedeelte begint dat een heel ander karakter draagt dan het voorafgaande, is al eeuwen oud. Dat we hier met een andere profeet te doen hebben dan in de hstt. 1-35 is in de vorige eeuw ingezien. Iets later drong het besef door, dat ook de hstt. 56-66 een meer of minder zelfstandig, in andere tijd en onder andere omstandigheden ontstaan, gedeelte vormen. Daarbij moet het duidelijk zijn, dat het niet gaat om de vraag of een profeet van omstreeks 700 v. Chr. de ballingschap en de terugkeer daaruit (resp. meer dan 100 en meer dan 150 jaar later) voorzegd kan hebben. Wie zou de Geest van God, door Wie de profeten spraken, in dat opzicht beperkingen willen opleggen? Het punt waar het om gaat is dat zich in de verschillende delen van het boek heel verschillende tijdsomstandigheden weerspiegelen.

In de hstt. 40-55 zijn dat de omstandigheden van de ballingschap (zie wat reeds boven werd opgemerkt). Nadere aanwijzingen mbt. de tijd van ontstaan geeft vooral het feit, dat Cyrus, de koning van Perzië, met name genoemd wordt en dat zijn optreden niet alleen voorzegd maar ook als reeds aanwezig getekend wordt (zie bv. de inl. op 41:1-7). De verlossing staat voor de deur; we zijn in de tijd tegen het einde van de ballingschap, tussen plm. 550 en 539 v. Chr.

De grote vraag is nu natuurlijk hoe profetieën van zo verschillende herkomst samen één boek, het bijbelboek Jesaja, zijn gaan vormen. Die vraag is niet met enige zekerheid te beantwoorden. Vreemd is dat niet: van de meeste boeken van het Oude Testament is de ontstaansgeschiedenis verre van duidelijk. Het best is de samenvoeging van het tweede (40-55) en het derde (56-66) deel te verklaren. Zoals in de inl. op de hstt. 56-66 nader uiteengezet wordt, sluit het derde deel zich zeer nauw bij het tweede aan; het is in feite grotendeels ontstaan door de bezinning op de vraag wat er van de vervulling van de profetieën uit het tweede deel terechtgekomen was. Een zelfstandige bundel met als inhoud datgene wat wij nu vinden in Jes. 56-66 heeft waarschijnlijk nooit bestaan. Echter zijn niet alle profetieën in 56-66 te verklaren uit bezinning op 40-55 en de (tegenvallende) vervulling daarvan, zie de inl. op 56-66.

Nog moeilijker is te verklaren hoe de hstt. 40-55 en 56-66 samen met 1-35 (39) tot één geheel zijn geworden. In dit verband wijst men wel op een zekere verwantschap tussen de drie, op bepaalde lijnen die door het geheel van het boek heen lopen: de prediking van zonde en oordeel; het spreken van de HERE als ‘de Heilige Israels’; de plaats die Sion (Jeruzalem) in alle drie delen inneemt. Dit is zeker niet zonder betekenis.

Een mogelijke voorstelling, die enig inzicht kan geven in de gang van zaken die tot het ontstaan van het boek Jesaja zoals wij dat nu kennen geleid zou kunnen hebben, is de volgende.

In Jeruzalem leefde en werkte plm. 700 v. Chr. de bekende profeet Jesaja; deze had (voor profeten was dat niet ongewoon) een kring van leerlingen om zich heen, die zijn profetieën opschreef, bestudeerde en bewaarde (8: 16, vgl. 50:4). Deze kring bleef na zijn dood bestaan. Een deel ervan kwam door de wegvoeringen van 597 en 587 v. Chr. in Babel terecht; hier is de profeet die we horen spreken in de hstt. 40-55 verreweg de belangrijkste figuur van deze kring (die mogelijk bedoeld wordt met de ‘wij’ van 53:1-6) en zijn profetieën werden dan ook bewaard samen met die van (de eerste) Jesaja. We noemen de profeet van Jes. 40-55, wiens naam ons geheel onbekend is, gewoonlijk Deutero Jesaja, ‘de tweede Jesaja’ (afgekort: Deut. Jes.). Ook van zijn leven is ons niets bekend; in alle voorzichtigheid mogen misschien uit de zgn. Liederen van de Knecht des HEREN enkele conclusies worden getrokken, zie de inl. op 42:1-9, 50:4-11, 52:1353:12.

Een deel van de traditie-kring was niet naar Babel weggevoerd maar in Juda achtergebleven. Hier ontstonden tijdens de ballingschap bepaalde profetieën die we nu in de hstt. 56-66 aantreffen; de kern van de bundel, met name de hstt. 60-62, ontstond na de ballingschap, toen de vervulling van de beloften door Deut. Jes. gedaan tegenviel en tot bezinning noopte. Daarnaast werd mogelijk ook een oud stuk, uit de tijd van vóór de ballingschap, 56:957:13, in deze profetische traditiekring bewaard en in de verzameling opgenomen.

Vanwege de onderlinge verwantschap van de delen 1-35 (39), 40-55 en 56-66 en omdat zij in dezelfde jesajaanse kring waren ontstaan, resp. werden bewaard, zouden deze drie samen in het ene kanonieke boek Jesaja opgenomen zijn. Nogmaals – het is een mogelijkheid, meer niet. Ook andere voorstellingen worden gegeven.

Ten aanzien van de hstt. 56-66 spreken we meestal van Trito Jesaja, ‘de Derde Jesaja’ (afgekort: Tr. Jes.); opgemerkt moet worden, dat met deze benaming niet één persoon bedoeld wordt (de profetieën in 56-66 stammen duidelijk niet alle van een en dezelfde profeet) maar de verzameling profetieën.

Dat profetische woorden van verschillende profeten in één boek zijn samengebracht, is op zichzelf evenmin verwonderlijk als het feit, dat het boek Psalmen liederen van heel verschillende dichters bevat en dat er in het boek Spreuken wijsheidsuitspraken van verschillende wijzen zijn te vinden. De vraag waar het om gaat is niet of alle profetieën in dit boek door dezelfde profeet gesproken zijn, maar of ze alle door Gods Geest zijn ingegeven en of ook de verzameling ervan tot een geheel, het boek Jesaja, door de Geest geleid is, zodat wij met de kerk van alle tijden mogen zeggen: wat wij hier voor ons hebben, is Woord van God. Zo willen wij deze profetieën in deze verklaring beschouwen en uitleggen.

Een afzonderlijke plaats nemen in de profetieën van Deut. Jes. de zogen. Liederen (of Profetieën) van de Knecht des HEREN in. Zie daarvoor de inl. op 42:1-9.

Overzicht van de inhoud van jes. 40-55

De HERE komt Sion troosten 40:1-11

De onvergelijkelijke God is de Verlosser van Israel 40:12-31

Rechtsgeding: wie maakt de geschiedenis? 41:1-7

Belofte van heil: God zal Zijn volk redden 41:8-16

Aankondiging van heil: wonderen in de woestijn 41:17-20

Rechtsgeding: wie maakt, verklaart en voorzegt de geschiedenis? 41:21-29

Eerste profetie over de Knecht des HEREN 42:1-9

Een nieuw lied: God komt om te verlossen 42:10-17

Heilsorakel: na het oordeel van de ballingschap volgt wonderlijk herstel 42:18-43:8

Rechtsgeding en boodschap van heil: de HERE verlostop heel nieuwe wijze 43:9(8)-21

Boodschap van heil: vernieuwing na vergeving 43:22-44:5

De verlossende macht van de HERE voor Israel tegenover de hulpeloosheid van hen die afgodsbeelden maken 44:6-23

De HERE alleen is God en Cyrus is Zijn gezalfde 44:2445:8

God is vrij om te verlossen op Zijn wijze 45:9-13

Laat u verlossen, alle einden der aarde! 45:14-25

De machtelozen worden uitgedragen, de Machtige draagt 46:1-13

Profetisch spotlied op de ondergang van Babel 47:1-15

Aankondiging van nieuwe dingen en oproep de weg van de verlossing te gaan 48:1-22

Tweede profetie over de Knecht des HEREN 49:1-13

Belofte van heil voor Sion: het zal herbouwd en weer bewoond worden 49:14-26

Twistgesprek: waarom wilt u niet verlost worden? 50:1-3

Derde profetie over de Knecht des HEREN 50:4-11

Boodschap van heil: Ik ben het, die u troost 51:1-16

Drievoudige belofte van heil 51:17-52:12

Vierde profetie over de Knecht des HEREN 52:13-53:12

Boodschap van heil: Jeruzalem in nieuwe glorie 54:1-17

Laatste uitnodiging tot het heil 55:1-13

Duidelijke echo’s van profetieën van Deut. Jes. horen we in het N.T. op de volgende plaatsen:

Mat. 3:3, Mar. 1:3, Luc. 3:4-6, Joh. 1:23 (Jes. 40:3-5); 1 Petr. l:24v (Jes. 40:6-9); Rom. 11:34, 1 Kor. 2:16 (Jes. 40:13); Mat. 12:18-21 (Jes. 42:1-4, 9); Mat. 11:5, Luc. 7: 22(Jes. 42:18); 1 Petr. 2:9 (Jes. 43:21); 1 Kor. 14:25 (Jes. 45:14); Mar. 12:32, Hand. 15:18 (Jes. 45:21); Rom. 14: 11 (Jes. 45:23); Hand. 13:47 (Jes. 49:6); 2 Kor. 6:2 (Jes. 49:8); Op. 7:16 (Jes. 49:10); Rom. 14:11 (Jes. 49:18); 2 Kor. 6:17 (Jes. 52:4); Rom. 2:24 (Jes. 52:5); Rom. 10:15 (Jes. 52:7); 2Kor. 6:17 (Jes. 52:11); Rom. 15:21 (Jes. 52: 15); Joh. 12:38, Rom. 10:16 (Jes. 53:1); Mat. 8:17, 1 Petr. 2:24 (Jes. 53:4-6, 12); Hand. 8:32v (Jes. 53:7); 1 Petr. 2:22, Op. 14:5 (Jes. 53:9); Gal. 4:27 (Jes. 54.T); Joh. 6:45 (Jes. 54:13); Hand. 13:34 (Jes. 55:3); 2 Kor. 9: 10 (Jes. 55:10).

VERKLARING

De HERE komt Sion troosten 40:1-11

Dit gedeelte is ahw. de ouverture van de hstt. 40-55; de belangrijke thema’s die in het boek zullen klinken zijn hier reeds in ‘t kort te horen: troost (= verlossing en herstel), vergeving, de verschijning van God die onvergelijkelijk machtig en liefdevol is. De taal is van grote dichterlijke hoogte.

Een roepingsvisioen in eigenlijke zin (zoals bv. van de eerste Jesaja, zie hst. 6) bezitten we van Deut. Jes. niet. Dit gedeelte neemt er ahw. de plaats van in door te laten zien: de goede tijding die in het boek gebracht wordt komt regelrecht voort uit het eigen spreken van God.

1, 2. Troost: dit is een opdracht: u moet Mijn volk troosten. Troosten is niet alleen het spreken van bemoedigende woorden, maar bestaat vooral in (het aankondigen van) verlossende daden. Dit troosten is een beheersend thema in de hstt. 40-55 (zie 49:13 , 51:3, 12, 19, 52:9). Hoe troosteloos de toestand toen was, blijkt vooral uit het boek Klaagl. (1:2, 9, 16v, 21, 2:13). Er wordt niet gezegd aan wie de opdracht het volk te troosten wordt gegeven; hetzelfde is het geval met de opdrachten in de volgende verzen. Dit is opzet: het gaat hier om wonderlijke stemmen, komend bij God vandaan, waarin Gods plan tot verlossing wordt meegedeeld. Mijn volk, uw God: de taal van het verbond, dat zijn kracht ondanks alles niet verloren heeft, Gen. 17:7; Ex. 20:1; 2 Sam. 7:24. Zegt uw God: niet zozeer tot de profeet maar als een uitspraak die ahw. in Zijn hemelse vergadering wordt gedaan en waarop de profetie berust (zie de inl. op dit gedeelte). Spreekt tot het hart van Jeruzalem: spreekt Jeruzalem vriendelijk en bemoedigend toe. Jeruzalem is het hart en tevens de verpersoonlijking van het volk. Hier waren de slagen het hardst aangekomen (verwoesting van de tempel!), hier mag ook de troost (opbouw, herstel) beginnen. Zijn lijdenstijd: eig. zijn herendienst, onder dwang opgelegd. Volbracht: de tijd van het lijden in ballingschap, de tijd waarin de stad woest heeft gelegen, heeft nu lang genoeg geduurd; door zijn lijden heeft het volk zijn zonde waardoor het verwoesting en ballingschap verdiend had geboet, goedgemaakt. God, in Zijn genade, zegt: het is genoeg. Ongerechtigheid: dit woord voor ‘zonde’ legt de nadruk op de schuld die de zonde meebrengt. Geboet: een woord uit de offerwetgeving, dat wil zeggen: ‘als voldoende offer aanvaard’; hier: ‘door een voldoende offer (het lijden) geboet’. Dubbel ontvangen: Juda heeft van God dubbel en dwars straf ontvangen voor al zijn zonden. Heel de door Deut. Jes. aangekondigde verlossing berust op vergeving.

3-5. Hoor: geen visioen maar een horen, zie bij vs 1 en de inl. op dit gedeelte. Voor ‘hoor’ staat letterlijk ‘stem’; zo is het weergegeven in Mar. 1:2 waar tevens de woorden anders gegroepeerd zijn dan hier. Iemand roept: er staat niet bij wie roept, zie bij vs 1. Ook bij bereidt de weg ontbreekt een aanwijzing wie dat moet doen; niet allereerst Israel, want het gaat om de weg van God tot Zijn volk om het te verlossen. De bedoeling is: God spreekt uit, dat het moet gebeuren, dus zal het gebeuren, op welke wonderlijke wijze ook. Tevens is een geestelijke wegbereiding bedoeld: bereidt u voor op de reddende komst van God. In de woestijn: de woestijn is een vast onderdeel in de tekening van de theophanie (het komen van God), vgl. Ps. 68:5, 8v en de aant. bij Hab. 3:3. Maar ook klinkt hierin mee de woestijn waardoor het volk zal teruggaan van Ba-bel naar Judea; Deut. Jes. ziet de terugkeer uit Babel als een tweede Exodus: wat God nu gaat doen is te vergelijken met Zijn grootste verlossende daden uit het verleden. Vgl. Jes. 35. Elk dal: niet vallei, laagvlakte, maar een smal en diep dal, bijna een ravijn. In wat er met dalen enbergen gebeurt komt het wonderkarakter van de aangekondigde verlossing uit. Vgl. Jes. 35:6v. Heerlijkheid des HEREN: de glans die uitstraalt wanneer God verschijnt, zie 60:1; Ex. 24:16; Luc. 2:9. Al het levende tezamen zal dit zien: deze theophanie zal zo groot zijn, dat Judeeër en heiden, gelovige en ongelovige haar zal zien. Deze taal wijst op iets dat veel verder reikt dan de terugkeer van de ballingen uit Babel (die onder de volken zeker geen groot opzien gebaard heeft). Aankondigingen als deze werden later een probleem, toen het verwachte definitieve komen van God uitbleef, zie de inl. op hstt. 56-66.

6-8. Hoor: zie bij vs 3. Iemand roept: wie? Opnieuw een stem bij God vandaan, zie bij vss 1 en 3. Roep: wie moet roepen? De profeet? Dit zou de bedoeling kunnen zijn wanneer men het volgende woord niet leest en de vraag klinkt, maar (met o.a. Dode Zeerol en LXX) ‘en ik vroeg’, wat echter onzeker is. Alles is hier in een wonderlijke sfeer van stemmen en antwoorden gehouden om aan te duiden, dat de profetie bij God vandaan komt, uit Zijn raadsbesluit. Er is veel verschil over de vraag wat precies het antwoord is op de vraag Wat zal ik roepen? (of: prediken). Zijn vss 9-11 het antwoord en bevatten vss 6b-8 een nadere argumentatie van de vraag: wat zal ik prediken? In deze zin: wat valt er te prediken, wij zijn immers toch maar vergankelijk en met het in ballingschap weggevoerde volk is het onherroepelijk gedaan? Of is ( mogelijkheid) het eind van vs 8 het antwoord (dus de inhoud van de prediking): het woord van onze God houdt eeuwig stand, en spreekt in vss 6b-8a het pessimisme van het de volksgenoten van Deut. Jes.? Het best is m.i. de 3° mogelijkheid: vss 6b-8 vormen de inhoud van wat er gepredikt moet worden, nl. de vergankelijkheid van de mens (die ook inhoudt, dat Israel van de volken ten diepste niets te vrezen heeft, zie vss 15, 22 en 51:6-8) en daartegenover de onvergelijkelijkheid van God wiens woord stand houdt. Gras, bloem: vgl. Ps. 103:15. Adem des HEREN: de wind, vgl. Ps. 103:16; tevens aanduiding van de aanwezigheid van God waar een zondig en sterfelijk mens niet tegen bestand is, Ps. 90:3-7. Voorwaar het volk is gras: toevoeging van iemand die wilde zeggen, dat het beeld van het gras (= zo goed als vergaan zijn) ook van toepassing was op de situatie van het volk toen, vgl. Ez. 37:11. Houdt eeuwig stand: de belofte van God geeft houvast in de vergankelijkheid; vgl. Ps. 33:11. Eeuwig: niet in filosofische zin (‘tijdloos’), maar in de zin van een eindeloze trouw en macht.

9-11. Klim: over de vraag wie hier spreekt zie bij vs 6. Op een hoge berg: om van ver zichtbaar en hoorbaar te zijn, vgl. Ri. 9:7. Niet: om uit te zien naar het komende heil; het gaat niet om een wachter die uitziet, maar om een bode die uitgezonden wordt. Vreugdebode: Sept. vertaalt met een woord waarvan ons woord ‘evangelie’ is afgeleid, zie ook 52:7, 60:6, 61:6; Ps. 68:12. Sion, Jeruzalem: zie bij vs 2. Jeruzalem is eerst hoorster, dan brengster van goede tijding. Zie, hier is uw God: de theophanie! God komt om te verlossen, zie bij vss 3-5. De Here HERE: De Machtige, die trouw is aan zijn verbond. Zijn arm: zoals Hij eens Israel uit Egypte leidde met krachtige arm en uitgestrekte hand (Ex. 6:5; Deut. 4:34, 26:8), zo zal nu zijn sterke arm wonderen doen ten gunste van zijn volk. Loon, vergelding: verschillende uitleggers denken hierbij aan het loon dat God verdiend heeft; hiermee zou het door Hem verloste Israel bedoeld zijn, de schapen die Hij leidt (voor schapen als loon zie Gen. 30:32, 31:8). Beter is te denken aan loon dat Hij uitbetaalt (vgl. 60:2) en dat bestaat in verlossing voor zijn volk (zie bij vss 1, 2 en voor herstel als loon op lijden ook Jer. 31:15). Als een herder: het gebed van Ps. 80:2 zal verhoord worden, zie ook bij 56:11. Het beeld van de herder is niet in strijd met wat gezegd werd over de macht van God: veelal werden machtige heersers als ‘herders’ aangeduid. Schoot: beter ‘boezem’, plooi in het kleed, zie bij 65:6.

De onvergelijkelijke God is de Verlosser van Israel 40:12-31

Op grond van stijl en inhoud kan dit gedeelte als ‘dispuut’ of ‘twistrede’ aangeduid worden; zie vooral de argumenterende vragen in vss 12,13, 14, 18, 21, 22, 25, 26, 27 en 28.

De juichende prediking van Deut. Jes., zoals die in vss 111 getypeerd en samengevat is, is zeker door vele ballingen met twijfel en moedeloosheid beantwoord. De bedoeling van dit dispuut is Israel te overtuigen, dat er voor moedeloosheid geen reden is.

12-14. Wie mat de wateren enz.: twee antwoorden zijn denkbaar, de HERE, of: niemand. In het eerste geval ziet men in dit vs het scheppingswerk beschreven van God die de hemel uitzette en aarde en water afwoog. In het tweede geval (waarbij de vertaling ‘wie kan meten?’ zou passen) gaat het hier over de onvergelijkelijke en onbegrijpelijke macht van God: wat Hij geschapen heeft kunnen wij niet eens nameten. Deze opvatting is de meest waarschijnlijke, omdat ook op de in vss 13 en 14 volgende vragen geantwoord moet worden: niemand. Met zijn holle hand: vgl. 1 Kon. 20:10; Ez. 13:19. Alleen al de gedachte, dat mensen met hun holle hand de wateren zouden kunnen meten, is belachelijk. Span: uitgespannen hand, ongeveer . Waag: balans. Met wateren, hemel, aarde, bergen en heuvels wordt het geheel of de grondstructuur van de schepping aangegeven. Wie bestuurde de Geest des HEREN: ook mogelijk is de vertaling: ‘wie kan de Geest des HEREN peilen, nameten?’; de Geest waardoor God alles schiep en nog onderhoudt, Gen. 1:2; Ps. 104:30. Bedoeld is natuurlijk: niemand. En onderrichtte Hem als Zijn raadsman: of: ‘werd door Hem ingewijd in Zijn raadsbesluit’. De bedoeling van de vragen is: God die bij de schepping en onderhouding van alle dingen geen raadsman nodig had (of: wiens werk in schepping en onderhouding niet na te speuren is) zal ook onvoorstelbare wegen van verlossing vinden. Vgl. Rom. 11:34; 1 Kor. 2:16. Vs 14 heeft ongeveer dezelfde strekking als vs 13 en ook weer dezelfde twee mogelijkheden van vertaling.

15-18. Zie: heeft hier vrijwel de betekenis van ‘immers’; de uitdagende klank van dit ‘zie’ is opvallend, omdat er van de onmetelijke macht van God op dat ogenblik nog weinig te zien viel (zie echter de aant. bij 41:4). Emmer en weegschaal roepen het beeld van vs 12 weer op. Volken leggen geen gewicht in de schaal, vgl. ook vs 17; machtige volken kunnen Gods plannen niet verijdelen (Babel) of moeten de uitvoering ervan zelfs dienen (Perzië). Eilanden: een geliefd woord bij Deut. (en Trito) Jes.; meestal met ‘kustlanden’ vertaald, zie 41:1, 42:4, 10, 12, 49:1, 51:5, 59:18, 60:9, 66:19. Vs 16 valt enigszinsuit de toon, stond mogelijk oorspronkelijk op een andere plaats. In het verband betekent het: wie deze onvergelijkelijke God naar behoren met brandoffers zou willen eren, zou aan al het hout en alle dieren van de Libanon niet genoeg hebben. Vs 17 herhaalt de gedachte van vs 15 en vs 18 trekt de conclusie: de God van Israel is onvergelijkbaar, en geeft daarmee het aanknopingspunt voor de volgende verzen.

19, 20. De God van Israel is niet te vergelijken met de goden waarvoor beelden worden gemaakt, zoals de ballingen dat in Babel zagen gebeuren. Vakman: handwerker, kan timmerman, metselaar of metaalbewerker aanduiden; hier het laatste. Niet duidelijk is of het gaat over twee beelden: een metalen in vs 19 en een houten (voor wie zich geen metalen kan veroorloven) in vs 20, of dat het gaat over één beeld, van metaal (vs 19) met een houten onderstel (vs 20). Zilveren ketenen: om het beeld vast te zetten, zodat het niet omvalt? Bij wijze van hek om het beeld heen, vgl. 1 Kon. 6:21? Wie te arm is vooreen wijgeschenk: zeer onzekere vertaling; anderen: wie een beeld wil opzetten, of: als voetstuk voor een beeld, of: ebbehout, hout dat niet verrot, kiest hij als wijgeschenk. Het maken van beelden wordt hier alleen beschreven, niet bespot zoals in 44:9-22; blijkbaar is beschrijving alleen al voldoende om het zinloze van beeldendienst te tonen.

21-24. Deze vss bevatten uitdagende vragen, zie de inl. op dit gedeelte. Weet gij het niet: de ballingen hadden het kunnen weten, zij hebben het gehoord, het is hun van oudsher verkondigd, door de profeten en door anderen die nemens God gesproken hadden en wier woorden waren overgeleverd. Uit vs 22, dat de stijl van het loflied (de hymne) vertoont, blijkt, dat vooral aan tradities van de eredienst is gedacht: daar is het verkondigd en bezongen. Begrip van de grondvesten der aarde: weet u niet, dat God die gelegd heeft en dat Zijn macht nog dezelfde is? Rond: niet ‘bol’ (overigens vertalen sommigen: ‘koepel’), maar ‘kring’, zoals de horizon, Spr. 8:27. Als sprinkhanen: hier als beeld van wat klein en nietig is, vgl. Num 13:33. Vs 22 tekent vooral Gods grootheid in de schepping, vs 23 die in de geschiedenis. Tot ijdelheid: evenals in vs 17 wordt hier het woord tohoe gebruikt, dat doet denken aan Gen. 1:2, tohoe wabohoe, woest(heid) en ledig(heid). Hij blaast: vergelijking van de adem van God met de verzengende woestijnwind, vgl. vs 7 en Ps. 103:15v.

25, 26. Vgl. reeds vs 18; maar nu wordt God zelf sprekend ingevoerd, wat aan het dispuut (zie de inl. op dit gedeelte) meer kracht geeft. De Heilige: meestal ‘de Heilige Israels* of ietsderg., vgl. 41:14, 16, 20, 43:3, 14v, 45:11, 49:7 en de aant. bij 60:9. Naar omhoog, dit alles: hemel en hemellichamen, die nb. door de Babyloniërs als goden vereerd werden; zij zijn slechts schepsels van de God van Israel.Het heer (leger) daarvan: alles wat zich aan de hemel bevindt: zon, maan, sterren, andere hemellichamen, vgl. Gen. 2:1; Sef. 1:5.7« groten getale uitleidt, zoals een legeraanvoerder een groot leger doet uitrukken, vgl. 43: 17. Bij name roept: in het kennen en bij name roepen komt Gods macht uit, vgl. Gen. 2:19. Er blijft er niet één achter: Gods macht wordt volkomen gehoorzaamd, vgl. 2 Sam. 17:33.

40:27-31. Conclusie uit het voorafgaande: als de God van Israel de onvergelijkelijke is, wat valt er dan nog te vrezen? Waarom: uitdagende manier om te zeggen: er is geen enkele reden toe. Zegt gij, en spreekt: waarschijnlijk is bedoeld: in klaagliederen die men toen zong; de rest van vs 27 kan een (vrij) citaat uit zo’n klaaglied zijn, vgl. Ez. 37:11 en het boek Klaagl. Jakob, Israel: volk van God, door strijd en crisis heen, Gen. 32:28. Mijn weg is voor de HERE verborgen: God slaat geen acht op wat mij overkomt. In verborgen en mijn recht horen we de taal van het klaaglied, vgl. Ps. 35:23, 44:25 e.a. Noch moede noch mat: in deze woorden weerspiegelt zich de moedeloosheid van de ballingen, vgl. 50:4. Jongelingen: wier menselijke kracht nog ongebroken is, Spr. 20:29; menselijke kracht schiet tekort, maar de kracht die God geeft is altijd nieuw. Varen op, lopen, wandelen: dit lijkt een anticlimax, een afdalende reeks: het begint met opvliegen, groots en hoog; daarna: lopen, snel lopen, nog wel krachtig maar niet omhoog; ten slotte: wandelen, dat gaat nog maar langzaam. Maar achter deze afdalende reeks verbergt zich een soort climax: als het leven een hoge vlucht neemt, is dat in de kracht van God, maar ook later, als de hoogvlieger een loper is geworden en zelfs als de snelle loper eindigt als trage wandelaar, laat de kracht van God niet in de steek. Die de HERE verwachten: die het niet van menselijke mogelijkheden maar van Gods reddend ingrijpen verwachten, vgl. Ps. 130:5-8.

Rechtsgeding: wie maakt de geschiedenis? 41:1-7

Dit gedeelte gebruikt de taal van het rechtsgeding (vgl. ook 41:21, 43:9vv, 45:20). De hele aarde wordt (uitgedaagd Gods pleidooi aan te horen en erop te antwoorden. Het gaat hier over het optreden van Cyrus, de koning van Perzië, dat grote opschudding verwekte en bij velen het besef opriep getuigen te zijn van gebeurtenissen met wereldhistorische betekenis. De God van Israel daagt de wereld uit aan te tonen, dat achter deze geschiedenis iemand anders staat dan Hij. Waarschijnlijk dateert deze profetie uit de tijd, dat Cyrus grote successen behaalde maar Babel nog niet direct bedreigde; te denken is bv. aan het jaar 546 v. Chr., toen Cyrus het rijk van Croesus van Lydië onderwierp.

1.Hoort Mij zwijgend aan: uitnodiging tot een rechtsgeding, waar eerst het pleidooi van de HERE wordt aangehoord en daarna, als er dan tenminste nog wat te zeggen valt, beantwoord moet worden (en dan spreken). Uit het vervolg blijkt: ze zullen geen weerwoord hebben. Kustlanden: zie de aant. bij 40:15 en 59:18. Blijkens dit vs en vs 5 is de bedoeling: heel de aarde, alle volken, ook het verst afgelegene. Nieuwe kracht putten: waarschijnlijk een verschrijving, die ontstaan is onder invloed van 40: 31; mogelijk heeft er oorspronkelijk iets gestaan als ‘laten de natiën dichterbij komen’ (zie vs 5) of ‘natiën, wacht op mijn requisitoir’. Toetreden: een woord uit de wereld van het recht: een rechtsgeding komen voeren, vgl. 50:8. Gericht: hetzelfde woord als in 40:27 (mijn recht); het onderwerp van het geding komt in de volgende vss ter sprake: het gaat over de interpretatie van de historische gebeurtenissen van die tijd (het optreden van Cyrus).

2.Wie: uitdagende vraag, zie bij 40:12. Het antwoord staat in vs 4: de HERE. Hem: Cyrus, koning van Perzië,559-529 v. Chr., die van zijn oorspronkelijk aan de Meden onderhorig land tenslotte een wereldrijk maakte. Zie de inl. op dit gedeelte. Merkwaardigerwijze dachten oude joodse en vroeg-christelijke uitleggers bij deze overwinnaar niet aan Cyrus maar aan Abraham en zijn in Gen. 14 verhaalde veldtocht. Uit het oosten: het rijk van Cyrus lag ten N. en ten O. van dat van Babel.Verwekt: op het vlak van de geschiedenis doen optreden. Zege: het woord tsedaqa, tsèdèq heeft allerlei betekenisnuances, zie de aant. bij 56:1; hier: overwinning. Het verdere vers is grammaticaal onzeker en wordt dan ook verschillend vertaald, maar de bedoeling is duidelijk: het gaat over de onoverwinnelijkheid van de wapens van Cyrus.

3doet iets voelen van de indruk, die het optreden van Cyrus maakte. Een pad, dat hij nog nooit had betreden: de verovering van voor hem onbekende landen? Het volgen van ongewone methoden? Zo snel, dat zijn voeten nauwelijks de grond raakten? (zie voor dat laatste Dan. 8:5, waar het echter niet over het perzische rijk gaat); of: zo gemakkelijk, dat hij niet eens van zijn strijdwagen behoefde af te komen?

4.Wie heeft dit bewerkt en tot stand gebracht: de achtergrond van deze vraag is, dat historische figuren en verschijnselen niet zomaar, vanzelf, optreden – er zit iemand achter, die ze op het toneel van de geschiedenis plaatst. Merkwaardig is het vervolg: Hij die de geslachten van de aanvang af heeft geroepen – blijkbaar gaat de profeet ervan uit, dat het meer of minder duidelijk is, dat God ook vorige generaties ‘riep’, dwz. hun een plaats en een taak in de geschiedenis toewees. Of moeten wij dit vs zo lezen, dat het antwoord pas begint met Tk, de HERE’ en moeten we vs 4″ vertalen: ‘Wie heeft dit bewerkt en tot stand gebracht, terwijl Hij de geslachten van de aanvang af roept?’ Hoe dan ook, hier spreekt een in wezen optimistische beschouwing van de geschiedenis; later zal de Apocalyptiek (in de boeken Daniël en Openbaring) een heel wat minder optimistische visie op de geschiedenis vertolken. Die de eerste ben: die reeds meeging met de eerste geslachten, zoals ook bij de laatste generaties. Ben Ik dezelfde: of: ‘ben Ik het’, of: ‘ben Ik er’; vgl. voor deze uitdrukking (ant hoe) 43:10, 13, 25, 46:4, 48:12; zie ookPs. 102:27; Heb. 13:8.

5.De kustlanden: zie bij vs 1. Einden der aarde: vgl. 40: 28. Zagen het: bedoeld moet wel zijn: zagen het optreden van Cyrus. Hun reactie is vrees en siddering. Zij naderden en kwamen nabij: deze woorden horen waarschijnlijk in enigszins andere vorm in vs 1 thuis, zie de aant. daar. Wanneer ze wel in vs 5 thuishoren, willen ze zeggen: de landen en volken komen op de (uit)daging van vs 1 naar het rechtsgeding, maar ze weten tegen het pleidooi van de HERE niets in te brengen.

6.7. Mogelijk zijn de vss 6 en 7 een fragment, dat zoals andere fragmenten die met beeldendienst te maken hebben, oorspronkelijk losstond van het verband waarin het nu staat. Zie voor de inhoud 40:19, 20; Jer. 10:4, 9. De een hielp de ander: in het verband waarin deze vss nu staan moet dit wel betekenen: tegenover Cyrus zoeken de volken (tevergeefs) hulp bij elkander en als voornaamste wapen leggen zij zich toe op het fabriceren (niet van wapens maar) van godenbeelden. Werkman: zie bij 40:19. Hamer: grote, zware smeedhamer, Jer. 23:29. Op het aambeeld: onzekere vertaling, anderen vertalen ‘met de hamer’, het woord duidt mogelijk een kleinere hamer aan, een klinkhamer.

Belofte van heil: God zal Zijn volk redden 41:81l 6

De vss 8-16 hebben de vorm van een zgn. ‘heilsorakel’, een profetische vormgeving, die ontleend is aan de eredienst. Wanneer nl. iemand, die in klaaglijke omstandigheden verkeerde, in het heiligdom kwam om daar zijn hart uit te storten en zijn klacht aan God voor te leggen, kon een cultische dienaar (bv. een priester) namens de HERE een uitspraak (orakel) geven, waarin aan de klager hulp en redding beloofd werd. Zie bv. 1 Sam. 1:17; 1 Kon. 8:31 v, 35v. Op een zeer effectieve wijze maken profeten en maakt vooral Deut. Jes. van deze vorm gebruik voor de litteraire vormgeving van hun profetieën. Kenmerkend voor dit genre zijn de geruststellende aanspraak van de betrokkene (hier vooral in de vss 8-10: Mijn knecht Jakob, vrees niet; zie ook vs 14) en de belofte van hulp (hier in de vss 10-12, 14vv). Andere voorbeelden van zulke ‘heilsorakels’ bij Deut. Jes. zijn 43:1-4,44:1-5, 54:4-6.

8.Maar gij: in tegenstelling tot de volken van vss 5vv, die tevergeefs hulp bij elkander zoeken. Israel, Jakob: zie bij 40:27. Mijn knecht: vertrouwelijke aanspraak: deelgenoot in het verbond, die rekenen mag op hulp en bescherming; vandaar dat deze benaming veel voorkomt in gebeden, Ps. 27:9, 86:2, 4, 16. Als God zo’n gebed verhoort, zegt Hij: Mijn knecht. In verband met Israel komt deze uitdrukking ook voor Ps. 136:22; Jer. 30:10, 46: 26v. Die Ik verkoren heb: het ‘knecht-zijn’ berust op uitverkiezing; zie ook 42:1 (en de aant. daarbij), 44:lv, 45: 4. De hele geschiedenis van het volk, van Abraham af, is doortrokken van de verkiezing; ook de verwoesting van Jeruzalem en de wegvoering in ballingschap hebben dat niet ongedaan gemaakt. Al voelen de ballingen zich verworpen en verlaten (40:27), God blijft hen liefhebben en roepen. Mijn vriend Abraham: alleen hier en in 2 Kron. 20:7, vgl. ook Jak. 2:33.

9.Die Ik gegrepen heb van de einden der aarde: deze omschrijving van de uitverkiezing slaat strikt taalkundig genomen niet op Abraham, maar op Israel (Jakob). Mogelijk klinkt toch de roeping van Abraham uit Ur der Chaldeeën erin mee, zeker ook de roeping van Israel uit Egypte (Hos. 11:1), maar eveneens de situatie van het volk op het ogenblik van de profetie: God zal Zijn volk uit de verstrooiing weer bijeenbrengen in hun land. Gij zijt Mijn knecht: zie bij vs 8. God blijft trouw aan Zijn uitverkiezing.

10. Vrees niet: zie de inleiding op dit gedeelte en vgl. 44: 2, 8, 51:7, 54:4; Klaagl. 3:57. De situatie geeft reden tot vrees, maar de HERE neemt die weg, want: Ik ben met u, Ik reis met u mee door alle omstandigheden; vgl. Deut. 20:1; Jer. 42:11. Ik ben uw God: die doet wat u van Hem verwachten mag; met deze woorden verklaart God Zich opnieuw verbonden aan dit volk en neemt Hij er ahw. de verantwoordelijkheid voor op Zich. Ik sterk u: Ik ga dit nu in concrete daden van verlossing doen. Heilrijke rechterhand: Mijn rechterhand ‘van tsedeq’: zie de aant. bij vs 2 en bij 56:1. Rechterhand: waarin hulpen heil is, Ps. 16:11, 18:36, 60:7, e.a.

11. Allen die tegen u in woede ontstoken zijn: de taal indit en het volgende vs doet meer aan een persoon dan aan een volk in benauwdheid denken; dat kan samenhangen met de oorsprong van het genre: hier werkt de taal van de klager-in-het-heiligdom na (zie de inl. op dit gedeelte). Mogelijk doelen deze vss op vervolging van de Judeeërs, die tijdens de babylonische koning Nabunid (555-538 v. Chr.) schijnt te hebben plaatsgehad. Staan beschaamd: krijgen door de afloop van de gebeurtenissen ongelijk; wat zij u wilden aandoen, keert zich tegen henzelf. Vgl. Jer. 14:3. Het woord ‘beschaamd worden’ wordt soms gebruikt in verband met rechtsgedingen, evenals die u bestrijden, dwz. die met u in een proces gewikkeld zijn, vgl. 40:27 (mijn recht). Ook hierin klinkt de taal van het klaaglied door, vgl. Ps. 35:lvv en verder Jes. 45:9, 49:25, 51:22.

12. Gij zult hen zoeken en niet vinden: ze zullen zo grondig verdwenen zijn, dat u ze niet zoudt vinden als u ze zoudt zoeken. Bestoken, oorlog voeren: zie bij vs 11.

13. Grijp uw rechterhand vast: gebaar van hulp en ondersteuning, om iemand te leiden, Ps. 73:23; tevens gebaar van aanstelling in een eervolle positie, Jes. 45:1, vgl. ook 42:6. Dit vs 13 verzekert nog eens, dat wat voor de aartsvaders gold, ook nog geldt voor Israel in ballingschap.

14. Vrees niet: zie de inl. op dit gedeelte en de aant. bij vs 10. Wormpje: in een klacht in het heiligdom, waarop een heilsorakel het antwoord was, kon de klager. zichzelf als ‘worm’ aanduiden, Ps. 22:7 (Heb. vs 6), om aan te geven, dat hij zich machteloos, vertrapt, veracht voelde. Dit spraakgebruik wordt hier overgenomen; zie (nogmaals) de inl. Volkje: mogelijk heeft ook hier ipv. dit woord een ander gestaan, dat ‘worm, made’ betekent; ook in Job 25:6 staan woorden voor ‘worm’ en ‘made’ naast elkaar. Uw verlosser: uw go’el; dit woord, ook wel met ‘losser’ vertaald, duidt iemand aan, die als familielid voor iemand anders persoonlijk aansprakelijk is en daarom diens vrijheid of bezit door vrijkoop herstelt of zijn dood wreekt. Het is een term uit de sfeer van het familierecht. Deut. Jes. gebruikt dit woord dikwijls voor God, die zich het lot van het volk in ballingschap aantrekt en het verlost, 43:1, 4, 44:6, 22, 24, 47:4, 48:17, 20, 49:7, 26, 54:5, 8. De Heilige Israels: deze benaming die bij de ‘eerste Jesaja’ veelal te maken heeft met het oordeel van God over Israel staat bij Deut. Jes. meestal in verband met genade en redding na het oordeel en erdoorheen, 43: 3, 14, 15, 45:11, 47:4, 54:5, e.a. Zie verder de aant. bij 60:9.

15. Dorsslede: zwaar stuk hout of ijzer, met uitsteeksels aan de onderkant, dat, terwijl degene die dorst erbovenop staat, over het graan gesleept wordt, zodat de korrels uit de aren springen. Dorsen is beeld van grondig verwoesten van een land of wreed behandelen van mensen, zie Am. 1:3; Hab. 3:12; verder Ri. 8:7 en Mi. 4:13. In dit vs gaat het echter niet over het dorsen van mensen (dat zou bij Deut. Jes. uit de toon vallen) maar van bergen en heuvels, waarbij wel vooral aan hindernissen op de weg naar het land van Israel gedacht zal zijn, vgl. 40:4.

16. Gij zult ze, dwz. de bergen en heuvels van vs 15, wannen enz.: uitwerking van het beeld van het vorige vs; de hindernissen zullen geheel verdwijnen. Gij zult juichen: de klacht zal vervangen worden door lofzang, vgl. Ps. 30:12(9-13), 32:7. Heilige Israels: zie bij vs 14.

Aankondiging van heil: wonderen in de woestijn 41:17-20

Wanneer de ballingen door de woestijn trekken naar het land van Israel, zullen zij mogen rekenen op wonderlijke hulp van God onderweg, zoals eens tijdens de reis door de woestijn van Egypte naar Kanaän. Dit is een bij Deut. Jes. geliefd thema, 42:16, 43:20, 48:21, 49:9, 10, 55:12. Dit thema doet zich hier in zoverre onverwachts voor, dat over de terugkeer in het voorafgaande nog niet met zovele woorden is gesproken; wel is ze in 40:3, 4 aangeduid.

De terugkeer uit Babel wordt door Deut. Jes. gezien als een tweede exodus; alleen zullen de wonderen, die God nu gaat doen, die tijdens de eerste reis door de woestijn (onder Mozes) nog overtreffen.

De werkelijke gebeurtenissen bij de terugkeer uit Babel naar het land van Israel zijn ver achtergebleven bij wat in deze dichterlijke profetische taal wordt aangekondigd. Dat werd later tot een probleem voor geloof en theologie, zie de inl. op 56-66 en de inl. op 57:14-21, 59:1-21, 60:1-22.

De uiteindelijke vervulling van dergelijke profetieën reikt tot de nieuwe aarde.

17. Ellendigen, armen: het uit Babel verloste volk; degenen die delen in de verlossing worden vaker zo aangeduid, zie de aant. bij Sef. 3:12. De arme is immers degene die niets heeft om op te steunen (Spr. 10:15), die van de mensen geen recht ontvangt (Spr. 22:7) en die het alleen van God verwacht (Ps. 12:6). Tevens blijkt hier, dat de terugkeer aanvankelijk niet zou meevallen: ze zullen er onderweg ellendig aan toe zijn (zie de tekening van een dergelijke ellende in Jer. 14:2vv) en zoeken naar water, zoals Israel zo dikwijls tijdens de reis door de woestijn. Zal hen verhoren: zoals achter de vorige heilsbelofte (vss 8-16) het ‘klaaglied van de enkeling’ lag, zo achter deze de klacht van het volk, dat tot de HERE roept in zijn nood.

18. Kale heuvels: karavaansporen, door karavanen kaal gelopen banen in de wildernis. Valleien: zie bij 40:4. Woestijn: hebr.: midbar, droge steppe.

19. Ceder, acacia: niet alleen krijgen de dorstigen te drinken, de hele woestijn verandert en er ontstaat rijke groei van bomen, vgl. 55:13; Ez. 47:12.

20. Opdat men zie en erkenne: het doel van de wonderen ligt niet alleen in het land (dat groen en vruchtbaar wordt) maar vooral in de harten van de mensen. Heilige Israels: zie bij vs 14.

Rechtsgeding: wie maakt, verklaart en voorzegt de geschiedenis? 41:21-29

Ook dit gedeelte behoort tot het genre van het ‘rechtsgeding’, zie de inl. op de vss 1-7. De heidense goden worden uitgedaagd te tonen, dat zij de toekomst kunnen voorzeggen en het verleden verklaren. Zij kunnen dat niet – alleen de HERE voorzegt de toekomst, want Hij maakt de geschiedenis. De uitspraak is, dat de goden niets zijn.

Voor de tijd van ontstaan zie de inl. op vss 1-7.

21. Brengt uw rechtsgeding voor: maakt uw zaak aanhangig; aangesproken zijn (zoals uit vs 23 blijkt) de goden van de volken. Uw bewijsgronden: nl. voor uw pretentie goden te zijn. Koning van Jakob: de HERE is deenige echte Koning onder de goden; als koning is Hij tevens de hoogste rechter; tegelijk wil Hij verbonden zijn aan het volk, dat van Jakob afstamt, zie bij 40:27.

22. Laten zij aanvoeren: of ‘naar voren komen’, zie bij vs 1. Wat er geschieden zal: de toekomst, of, meer in het algemeen: de gebeurtenissen. Kennis van de komende geschiedenis wordt als kenmerk voor het God-zijn aangezien; religieuze ervaring van mensen (die er rondom de heidense goden ongetwijfeld was!) is daarvoor niet voldoende. Geeft te kennen hoe het vroeger was: kennis van de geschiedenis en haar betekenis; als de goden werkelijk goden waren, zouden zij deze bezitten, omdat zij de geschiedenis zelf gevormd hadden.

23. Opdat wij weten, dat gij goden zijt: vgl. ‘en gij zult weten, dat Ik de HERE ben’, 45:3, 6, 49:23, 26. Wij: de anderen, die bij het rechtsgeding aanwezig zijn; practisch komt het neer op: de HERE en Israel. Verbijsterd, bevreesd: onder de indruk van de echte goddelijkheid van de goden.

24. De conclusie: Gij zijt niets, de heidense goden, hoewel als godsdienstige en culturele factor in het leven van de volken aanwezig, betekenen niets. Uw werk is nietig: in tegenstelling tot de God van Israel, die werkt en wonderen doet.

25. Het bewijs van de Godheid van de HERE: Ik heb… doen opstaan: de HERE heeft Cyrus, koning van Perzië, doen optreden in de geschiedenis en dit voorzegd, zie de vss 1-7. Binnenkort zou Cyrus het rijk van Babel onderwerpen. Uit het noorden en vanwaar de zon opgaat, het oosten: het rijk van Cyrus lag ten N. en ten O. van dat van Babel.Die Mijn naam aanroept: hoewel Cyrus ‘Mijn herder’ (44:28) en ‘Zijn gezalfde’ (45:1) genoemd wordt, kan van hem toch niet gezegd worden, dat hij de naam van de HERE aanriep; beter is met een kleine wijziging (die gesteund wordt door een van de bij de Dode Zee gevonden rollen) te vertalen: ‘vanwaar de zon opgaat, heb Ik hem bij zijn naam geroepen, vgl. 45:3. Hij vertreedt enz.: zie voor Cyrus’ snelle en verrassende overwinningen 41:2, 3 en de aant.

26. Het bewijs, dat het de HERE is, die Cyrus doet optreden, wordt geleverd door het feit, dat Hij het van de aanvang af bekendgemaakt heeft. Wij: zie bij vs 23. Niemand: niemand van de goden; alleen de God van Israel.

27. Dit vs is onzeker van tekst en vertaling (vooral de woorden ‘zie, daar zijn zij’ zijn onzeker), maar de bedoeling is duidelijk: niet de goden, alleen de HERE heeft verkondigd wat komen zou. Sion, Jeruzalem, vreugdebode: zie bij 40:2, 9. Het gaat over de boodschap van vergeving en herstel voor Israel.

28. Zie Ik rond: in de rechtszaal, afwachtend of een van de gedaagde goden naar voren zal komen om zijn zaak te verdedigen. Geen raadsman: misschien de ‘raadsman’, de verdediger van de goden; misschien is bedoeld: geen van hen weet raad.

29. Nogmaals (zie ook vs 24) de conclusie, de uitspraak. Nietigheid: het woordt betekent ook ‘onheil’. IJdelheid: hebr.: tohoe, vgl. 40:23.

Eerste profetie over de Knecht des HEREN 42:1-9

Dit is het eerste van de vier zgn. Liederen van de Knecht des HEREN. De andere vinden we in 49:1-7, 50:4-11 en 52:13-53:12. De precieze omvang van de ‘liederen’ is omstreden; zo laten vele uitleggers hier in hst. 42 het eigenlijke lied al ophouden met vs 4. Een vraag is ook of de liederen oorspronkelijk, voordat ze werden opgenomen in (dit deel van) het boek Jesaja, een eigen bestaan hebben geleid.

De vier profetieën van de Knecht vertonen in hun voortgang een bepaalde lijn, die de zware weg van de Knecht steeds duidelijker doet uitkomen: reeds in de eerste, die over zijn roeping en aanwijzing spreekt, schemert de moeite die hij zal ondervinden door; in de tweede horen we van zijn vergeefse inspanning; in de derde van zijn smadelijke bejegening en in de laatste van zijn (plaatsvervangend) lijden en sterven. Het is waarschijnlijk, dat het laatste lied niet van de profeet zelf maar van zijn leerlingen afkomstig is. Zie de inleiding op de hstt. 40-55.

In de loop van de eeuwen is veel nagedacht en gespeculeerd over de vraag, wie met deze Knecht des HEREN bedoeld wordt. De joodse uitleg zag er veelal het verdrukte joodse volk in, de vroegere christelijke exegese doorgaans Jezus Christus. Later werden alle mogelijke figuren uit de geschiedenis van Israel, zowel op de koninklijke, profetische als priesterlijke lijn, met de Knecht geïdentificeerd. Tegenwoordig zien ook veel christelijke uitleggers er weer het volk Israel in, eventueel Israel gerepresenteerd door de ideale Israëliet. Uit 42:6, 49:5, 6 en uit wat in het vierde lied gezegd wordt over zijn plaatsvervangend lijden (53:4-7) blijkt, dat de Knecht in elk geval niet Israel kan zijn. Uit de derde profetie krijgen we de indruk, dat de profeet zelf model staat voor de Knecht: de prediking aangaande de Knecht betreft allereerst de profeet en zijn boodschap, maar reikt tegelijkertijd veel verder. Een beter antwoord op de vraag: ‘over wie spreekt de profeet eigenlijk?’ dan dat van Hand. 8: 35 is nog niet gegeven.

1.Zie: ziehier, dit is. Hiermee wordt de Knecht voorgesteld en geinstalleerd; daardoor wordt hem tevens gezag verleend ten overstaan van degenen aan wie hij wordt voorgesteld. Vgl. 1 Sam. 9:17 en (met andere woorden) 1 Sam. 16:13; ook Mat. 3:16v. Aan wie wordt de Knecht voorgesteld? Vooral aan Israel, dat zijn woord moet horen en zijn verlossend werk aanvaarden. Mijn Knecht: het woord ‘knecht’ (zie bij 41:8) geeft wel een bijzondere band aan, maar het hoort niet specifiek bij een bepaald ambt: profeten, priesters, koningen, een leider als Mozes, een afzonderlijke gelovige – zij allen kunnen ‘knecht van de HERE’ heten. Die Ik ondersteun: die Ik bij de hand neem, als toeleiding tot zijn ambt; vgl. vs 6. Uitverkorene: voor deze taak toebereid en uitgekozen, vgl. 1 Sam. 10:24; 2 Sam. 6:21; Jer. 1:5. In wie Ik een welbehagen heb: dit betekent niet zoveel anders dan ‘uitverkorene’; hier ligt de nadruk op Gods genadige verkiezing, die de basis is van de verlossing, vgl. 1 Sam. 13:14; Mat. 3: 17. Mijn Geest op hem gelegd: de gave van de Geest stelt hen die door God tot een bijzondere taak geroepen zijn tot de uitvoering daarvan in staat, Ri. 13:25; 1 Sam. 10: 6, 16:13; Jes. 11:2,61:1. De volken het recht openbaren: is hierbij gedacht aan de verschillende profetieën in dit boek, die als ‘rechtsgeding’ gekarakteriseerd kunnen worden (41:1-7, 21-29, 45:20-25)? Dan wordt met ‘de volken het recht openbaren’ bedoeld: de volken doen zien, dat hun goden niets zijn en dat alleen de God van Israel de levende God is. Of is bedoeld: hij zal Godsrechtsorde voor de volken doorzetten, hen brengen tot een wijze van God-dienen en van leven, die past bij de goede koningsheerschappij van God? Zie voor ‘recht’, misjpat, bij 56:1, 58:2, 59:9.

2, 3. Hij zal niet schreeuwen … op de straat: de precieze bedoeling van deze woorden is onzeker; in elk geval is (zie vs 3) een zachtmoedig optreden bedoeld: Er zullen geen slachtoffers vallen, integendeel, het (de) zwakke en in de ogen van de mensen waardeloze (het geknakte riet, de kwijnende vlaspit, het walmende pitje van een olielampje), wordt door hem beschermd. Naar waarheid: Hij zal het recht zo aan het licht brengen, dat men zal zeggen: het is inderdaad recht, waaronder het goed leven is.

4.Niet kwijnen: deze zachtmoedige zal niet bezwijken maar zijn taak geheel volbrengen. Tot enz.: hier schemert al door, dat de Knecht een weg van lijden zal moeten gaan. Het recht: zie bij vs 1. ‘Recht’ (misjpat) is een sleutelwoord in dit gedeelte, zie ook 40:27 en zoeven bij vs 1. Wetsonderricht: tora, hier in dezelfde zin als ‘recht’. Kustlanden: de verst afgelegen gedeelten van de aarde, zie bij 59:18; vgl. bij dit vs ook 51:5.

5.Mogelijk maken de vss 5-7 en 8, 9 geen deel meer uit van het eerste lied over de Knecht, maar vormen zij de overgang naar wat volgt. Zo zegt God: zgn. ‘bodenformule’, zie bij 56:1. Die de hemel schiep: het uitvoerige spreken over Gods scheppingswerk duidt God aan als de enig ware God, die met Zijn almacht achter de Knecht staat; wat de Knecht komt doen (vs 7) is niet veel minder wonderlijk dan de schepping. Adem, geest: het mensenleven en allerlei activiteiten daarin.

6.U: de Knecht. Geroepen: tot uw taak, zie bij vs gerechtigheid: in Mijn wil om te verlossen, zie bij 56:1. Tot een verbond voor het volk: al het heil dat God aan Israel had beloofd toen Hij met hen Zijn verbond sloot, zal door de Knecht werkelijkheid worden. Licht der natiën: ook andere volken zullen het heil zien en er zelfs in delen.

7.Blinde ogen … openen enz.: beelden van verlossing, zoals de Knecht die tot stand zal brengen, vgl. 61:1-3. Mogelijk is bij de blinden wier ogen geopend worden allereerst aan de heidenen te denken, die oog krijgen voor het heil, en bij de gevangen die bevrijd worden vooral aan Israel in ballingschap.

8.Ik ben de HERE: deze woorden geven gezag aan wat volgt. Mijn eer … aan geen ander: dit woord voor ‘eer’, kabod, wordt elders ook met ‘heerlijkheid’ vertaald, zie (bij) 40:5. De eer van God is zijn verlossende genade, zie vs 7; die eer komt geen ander toe: de andere goden verlossen niet.

9.Het vroegere is gekomen: vroegere profetieën zijn in vervulling gegaan. Nieuwe dingen: de Knecht en de door Hem gebrachte verlossing. God voorzegt en vormt de gebeurtenissen, zie bij 41:21-29.

Een nieuw lied: God komt om te verlossen 42:10-17

Het loflied (de. hymne) van de vss 10-12 (13) behoort binnen het geheel van het boek even goed bij wat voorafgaat als bij wat volgt: het roept de hele wereld op het heil te bezingen, dat in het voorafgaande is aangekondigd en dat God in de vss 13-17 tot stand komt brengen. Het lied zelf is sterk bepaald door motieven uit de psalmen en uit de ‘theophanieschilderingen’, tekeningen van het komen van God tot redding van zijn volk.

10-12. Deze vss vertonen grote overeenkomst met Ps. 96 en 98. Een nieuw lied: omdat God nieuwe, ongehoorde dingen gaat doen, schieten de oude liederen tekort. Einden der aarde, zee, kustlanden, woestijn, kortom de hele wereld zal het komen van God zien en het bezingen. Kustlanden: zie bij vs 4. Gij die de zee bevaart en haar volheid: waarschijnlijk is beter te lezen: Laat de zee en haar volheid bruisen, vgl. Ps. 96:11, 98:7. (Destem) verheffen: waarschijnlijk beter: laten zich verheugen.

13. Trekt uit: of komt tevoorschijn, vertoont zich, een theophanie. Tekening van een theophanie is een zeer oud genre in het O.T., vgl. Ri. 5:4v en de aant. bij Hab. 3:3. Krijgsman: vgl. 63:1-6. Zijn vijanden zijn niet meer, als in de oude tijd, eigenlijk alle andere volken; hier wordt immers de hele aarde opgeroepen tot het loven van God. Mogelijk is vooral gedacht aan Babel, dat (door Perzië) overwonnen zal worden en zijn gevangenen moet loslaten.

14. Gezwegen: niet gereageerd op het hulpgeroep van Mijn volk, vgl. Ps. 35:22, 83:2 en de aant. bij Jes. 64:12. Als een barende vrouw: het punt van vergelijking is natuurlijk niet de nood, maar de verheffing van stem.

15. De reacties op het verschijnen van God als Hij komt in de gloed van Zijn ijver: bergen en heuvels verschroeien en plassen zullen opdrogen. Misschien mag, in de samenhang van het boek, ook gedacht worden aan het wegnemen van moeilijkheden van de weg van het volk, vgl. ook 40:3, 4.

16. Blinden: het leiden van blinden en het hun weer licht doen zien tekent het wonderlijk en verlossend resultaat van het komen van God. Of daarbij (ook) gedacht is aan het leiden van de ballingen naar het land van Israel is de vraag; zie wat over ‘blinden’ is gezegd bij vs 7.

17. Beschaamd worden: wordt vaker gezegd van wie op afgoden vertrouwen, 45:16; Jer. 10:14, 51:17; vgl. ook Ps. 31:1. De uitkomst van de gebeurtenissen geeft hun die op de God van Israel hebben vertrouwd gelijk, hun die hun vertrouwen hadden gevestigd op wat geen goden zijn groot ongelijk. Zie ook 41:1-7, 21-29.

Heilsorakel: na het oordeel van de ballingschap volgt wonderlijk herstel 42:18-43:8

Het eigenlijke heilsorakel, 43:1-7, voorzegt terugkeer uit de ballingschap en herstel voor Israel op grond van Gods grote liefde. Het daaraan voorafgaande gedeelte van deze perikoop, 42:18-25, heeft de vorm van een ‘dispuut’ (zie vooral de vragen in de vss 19, 23, 24; zie ook wat gezegd is ter inleiding op 40:12-31). Dit dispuut wil de ogen openen voor de zin van de ballingschap.

18. Doven, blinden: bedoeld zijn de judeese ballingen in Babel (en andere streken, zie 43:6), die oorzaak en zin van de ballingschap niet begrepen hadden. ‘Blind’ is hier dus anders gebruikt dan (waarschijnlijk) in vs de benaming ‘blinden’ en ‘doven’ klinkt mogelijk de klacht van Israel door, dat God zich doof hield voor hun hulpgeroep en geen oog had voor hun nood, 40:27. Op die klacht wordt hier geantwoord: niet God is blind en doof, maar Israel, dat de zin van de ballingschap niet verstaat.

19. Wie is er blind dan Mijn knecht: tekst en vertaling van dit vs zijn zeer onzeker; de oude vertalingen geveneen andere tekst dan de hebreeuwse. Als het vs geen toevoeging is, wil het zeggen, dat juist Israel, de knecht en geliefde van de HERE, blind en doof is (voor de betekenis daarvan zie het vorige vs). Maar waarschijnlijk is het een toevoeging, hetzij van iemand die ‘de Knecht’ van 42:1-4 met Israel wilde identificeren, hetzij van iemand die wilde zeggen, dat ook de blindheid van Israel door ‘de Knecht’ verzoend was.

20, 21. Veel gezien enz.: Juda heeft in ballingschap veel meegemaakt, maar niet ingezien, dat God het zo tot inkeer wilde brengen. Het zag niet Gods hand, maar juist Zijn afwezigheid in de ballingschap, 40:27. Behagen: in de wonderlijke weg van wegvoering en herstel, van oordeel en redding. Gerechtigheid: verlossing, zie bij 56:1. Onderwijzing: van oordeel en genade. Anderen vertalen: ‘Zijn wet (tora) groot en heerlijk te maken’.

22. Misschien is dit vs bedoeld als antwoord van het volk: het mag waar zijn wat de profeet zegt, het resultaat van alles is dan toch maar, dat dit volk beroofd en uitgeplunderd is. Kerkerholen en gevangenissen zijn niet letterlijk bedoeld, maar geven de droevige toestand van het volk in ballingschap aan, vgl. Ez. 37:11.

23. Wie onder u enz.: wie van de ballingen heeft in de ballingschap een oordeel van God gezien, die zo Zijn volk tot vergeving en herstel wilde leiden?

24. 25. Wie: niet allerlei machten, maar de HERE zelf heeft Jakob, Israel, Zijn eigen volk, in handen van vijanden gegeven. Maar zij sloegen er geen acht op: zij zagen er de hand van God niet in en zeker begrepen zij de zin er niet van.

43:1. Maar nu: deze woorden leiden de wending, de ommekeer in, zie ook 44.T, 49:5. Hier begint het eigenlijke heilsorakel. Merkwaardig is, dat de ommekeer niet slaat op het onbegrip, waarvan Israel in het voorafgaande een verwijt is gemaakt, maar op de toestand van Israel. Er staat niet: ‘Maar nu zullen uw ogen open gaan’ of iets dergelijks. Impliciet is dat wel mede de bedoeling; zie ook het ‘in het vervolg’ van vs 23. Mogelijk heeft iemand, die eraan twijfelde of het herstel de ogen wel zou openen, vs 8 toegevoegd. Zo zegt de HERE: zgn. ‘bodenformule’, zie bij 56:1. Uw Schepper, uw Formeerder: God heeft Israel tot aanzijn geroepen, van Hem mag dus ook verwacht worden, dat Hij het zal redden en in stand houden; vgl. 44:2, 24. Vrees niet: zo spreken orakels (Godswoorden) die heil verkondigen dikwijls, vgl. 41:14, 44:2; Luk. 2:10. Zie de inl. op 41: 8-16 en de aant. bij 41: 10. Ik heb u verlost: hier wordt het werkwoord gebruikt waarvan het woord go’el is afgeleid, zie bij 41:14. De bedoeling is: Ik heb besloten u te (ver)lossen en ga dat nu uitvoeren. Bij uw naam geroepen of ‘u met name genoemd’; wanneer God iemand een naam geeft, geeft dat aan zijn leven een nieuwe zin en richting, vgl. Gen. 32: 28, 35:10.

2.Water en vuur zien niet zozeer op situaties, waar de naar Jeruzalem terugkerende ballingen onderweg doorheen moesten (bv.: in het land van Babel door veel plassen en rivieren, in de woestijn door droogte en hitte), maar staan samen model voor alle mogelijke gevaren, vgl. Ps. 66:12.

3, 4. Uw Verlosser: uw go’el, zie bij 41:14. Het beeld van het ‘lossen, loskopen’ wordt hier nog verder doorgevoerd: God zal Egypte, Ethiopië, dwz. Nubië, het gebied ten Zuiden van Egypte (niet het huidige Ethiopië dus) en Seba, in het N.O. van Afrika, geven als losgeld in de plaats van Israel. Natuurlijk moet niet gevraagd worden: aan wie zal God dit losgeld geven? De bedoeling is: omdat Israel God meer waard is dan alle andere volken samen, zal Hij Zijn macht over de volken gebruiken ten gunste van Zijn volk.

5, 6. Vrees niet: zie bij vs 1. Oosten, westen, noorden, zuiden: blijkbaar was het volk toen al in allerlei landen verstrooid, niet alleen in Babel, maar ook in andere landen die tot het babylonische rijk behoorden en zelfs daarbuiten. Mijn zonen, Mijn dochters: de kinderen van Jakob (Israel) – uw nakroost – zijn tevens de kinderen van God.

7.Naar Mijn naam genoemd: ieder die de naam van Israel draagt, waarin de naam van God (El) voorkomt. Voor naam, geschapen en geformeerd (in dit laatste steekt het beeld van de pottenbakker, die het materiaal vorm geeft) zie bij vs 1. Het verlossende werk, dat God nu gaat doen, sluit aan bij wat Hij vroeger aan en voor Zijn volk gedaan heeft.

8.Dit vs is mogelijk een toevoeging, zie bij 42:18; mogelijk ook moet het als begin van het volgende gedeelte genomen worden.

Rechtsgeding en boodschap van heil: de HERE verlost op heel nieuwe wijze 43:9(8)-21

De vss 9-13 zijn een geding tegen (eigenlijk niet veel meer dan een uitdaging aan) de volken en hun goden. Vs 13 vormt tevens de overgang naar vss 14-21, die de boodschap van het nieuwe heil bevatten.

8.Als dit vs bij dit gedeelte behoort en niet bij het voorafgaande, is de bedoeling: doet het blinde volk, dat echter wel ogen heeft en dus als getuigen kan optreden – Israel is daarmee bedoeld – voorkomen, nl. in de rechtszaal.

9.Vergaderd, verzameld: de voorstelling is die van een vergadering, een rechtszitting, waarin opnieuw (zie 41:1-7, 21-29) beslist wordt over de vraag, of de goden van de volken wel echt goden zijn. De volken zijn de getuigen voor de goden, zoals Israel voor de HERE. Wie onder hen: wie van de goden van de volken. Kondigt aan, doet het verleden horen: uit het aankondigen van toekomstige en verklaren van voorbije gebeurtenissen zou het echte god-zijn van de goden moeten blijken, zie de inl. op41:l-7 en de aant. bij 41:22.

10. 11. Gij: Israel. Luidt het woord des HEREN: zie voor deze uitdrukking de aant. bij Sef. 1:2. Mijn getuigen: want Israel weet uit ervaring, dat God vroegere dingen aangekondigd en volvoerd heeft. Mijn knecht: niet de Knecht van 42:1, maar Israel; beter is te lezen: Mijn knechten. De taak, de dienst van Israel is blijkbaar: getuigen, dat God de Enige is. Opdat gij het weet: zie bij 41:23. Weten, geloven, verstaan brengen tot het inzicht, dat Ik dezelfde ben, of: dat Ik het ben, zie bij 41:4. Voor Mij, na Mij: bedoeld is niet, dat er tav. God van een ‘voor Hem’ of ‘na Hem’ gesproken kan worden; zie voor de betekenis 41:4; Op. 1:4, 8. Geen god geformeerd: toespeling op de volken van de goden, die – volgens hun eigen mythologieën – eens ontstaan zijn. Geen Verlosser: kenmerkend voor de God van Israel is dat Hij Verlosser is.

12, 13. Voor verkondigd, getuigen, zie bij vs 9. Voor vs 13 zie de inl. op dit gedeelte.

14, 15. Zo zegt de HERE: bodenformule, zie bij 56:1. Uw Verlosser: een ander woord dan in vs 11; zie de aant. bij vss 3, 4 en 41:14. Heilige Israels: zie de aantt. bij 40: 25 , 26, 41:14. Iemand: natuurlijk moet met gevraagd worden: wie? De bedoeling is: lk zal in Babel teweeg brengen, dat enz. (in het Hebr. staat het woord ‘iemand’ er niet). Het verdere vs is onzeker van vertaling, maar bedoelt in elk geval iets van de paniek onder de Chaldeeën, de Babyloniërs, te tekenen, die ontstaat wanneer hun land en hun stad door de Perzen worden veroverd. Voor vs 15 zie bij vs 1.

16, 17. Met de ondergang van Babel komt de bevrijding voor Israel.Die door de zee een weg baant enz.: toespeling op wat vroeger, bij de verlossing uit Egypte, gebeurd was, waarbij wagen, paard en krijgsmacht van Egypte ten onder waren gegaan.

18-21. Maar de verlossing die God nu tot stand zal brengen zal zoveel groter zijn dan wat vroeger, bij de uittocht uit Egypte, gebeurde, dat dat vroegere vergeten mag worden. Een stoutmoedige uitspraak, omdat het geloof en de eredienst van Israel vol waren van het ‘gedenken’ van de uittocht uit Egypte. Iets nieuws: de verlossing uit Babel en de tocht terug naar het land van Israel, waarbij niet maar, zoals bij Mozes, water uit de rots zal komen, maar er hele rivieren in de wildernis zullen ontspringen. De woestijn zal daardoor van karakter veranderen en zelfs de dieren zullen daarvan genieten. Alles zal uitlopen op de lof van God. Uitbundige profetieën als deze werden later tot een probleem, omdat ze in deze vorm toen niet in vervulling gingen; zie de inl. op hstt. 56-66.

Boodschap van heil: vernieuwing na vergeving 43:22-44:5

Evenals in 43:1 begint de eigenlijk heilsboodschap met ‘maar nu’, in 44:1. Wat eraan voorafgaat (43:22-28) is een prediking van zonde en vergeving in een vorm, die aan een rechtsgeding (zie de inl. op 41:1-7) doet denken, zie vs 26.

22-24. Mij hebt gij niet aangeroepen enz.: bedoeld is niet, dat Israel tijdens de ballingschap niet om verlossing zou hebben gebeden, maar dat het vóór die tijd, toen het nog in het land van Israel woonde, ondanks zijn eredienst (aanroepen, brandoffers, slachtoffers) niet werkelijk God diende; vgl. voor kritiek op een eredienst die niet met een leven voor God gepaard gaat Jes. 1:12; Mi. 6:6-8; Ps. 50:8-15. Misschien zijn de vss 22-24a een antwoord op de gedachte van Israel, dat het vanwege zijn vele kostbare offers en moeizame dienen van God een ander lot verwacht had dan wegvoering in ballingschap en het prijsgegeven worden aan beschimpingen. Maar: niet Israel droeg de last van de dienst van de HERE, de HERE droeg de last van de zonden van Israel. Kalmoes: o.a. voor de bereiding van de heilige zalfolie, Ex. 30:23. 26. Maak Mij indachtig: term uit de wereld van het recht: breng Mij voor het gerecht. Laat ons tezamen richten: anders dan in 1:18 (waar overigens ook een ander woord staat) is de bedoeling hier, dat Israel in het gelijk gesteld zal worden met betrekking tot zijn klacht over de HERE. Het zal echter andersom uitkomen, vs 27.

27, 28. Uw eerste vader: Jakob. Uw woordvoerders: onzekere term; waarschijnlijk zijn allerlei, politieke en religieuze, leiders van het volk Israel bedoeld. Overtreden: gebroken met Mijn dienst, vgl. bij vs 24. Vs 28 is niet helemaal zeker van tekst en vertaling, maar wil zeggen: vanwege de zonden van Israel moest God het wel prijsgeven aan de ballingschap. Oversten van het heiligdom of: ‘heilige oversten’: priesters? Ban: cherem, verwoesting, ondergang.

44:1, 2. Maar nu: zie bij 43:1. Jakob, Israel: zie bij 40: 27. Mijn knecht, die Ik verkoren heb: zie bij 42:1; wat daar van de Knecht des HEREN gezegd wordt, wordt hier gezegd van heel Israel. Zo zegt de HERE: bodenformule, zie bij 56.T. Maker, Formeerder, vrees niet: zie bij 43:1.Jesurun: in deze naam klinkt iets door van ‘rechtvaardig’ (tegenover ‘ Jakob’, waarin men iets van ‘bedrieger’ kon horen); zie Deut. 32:15, 33:5, 26.

3.Water en beken zijn hier niet zozeer middelen om voor een wonderlijke vruchtbaarheid te zorgen (zoals in 43: 20) maar beeld van wat volgt: de gave van de Geest, die aan Israel een nieuw leven zal geven, zowel in de zin van herstel en uitbreiding van het volk als in de zin van een nieuw dienen van de HERE. Vgl. Ps. 1:3.

4, 5. Vs 4, hoewel wat onzeker van tekst en vertaling, wil in elk geval een nieuw volksbestaan van Israel tekenen. Bij vs 5 is de vraag: gaat het hier over heidenen, die het geloof in de God van Israel aannemen of over Israëlieten, die komen tot een nieuw belijden en beleven van hun geloof? Waarschijnlijk is vooral het eerste bedoeld. Op zijn hand schrijven: zoals bij slaven wel de naam van hun heer in hun hand getatoueerd werd. Vgl. Ps. 87.

De verlossende macht van de HERE voor Israel tegenover de hulpeloosheid van hen die afgodsbeelden maken 44:6-23

De indeling in perikopen (samenhangende gedeelten) is hier wat onzeker: het is moeilijk vast te stellen waar een gedeelte ophoudt en een ander begint. Ik vat de vss 6-23 als een doorlopend geheel op, waarbij op te merken valt, dat de vss 9-20 misschien oorspronkelijk een zelfstandig spotlied op het maken van beelden waren, dat hier is opgenomen (zie ook de aant. bij 41:6, 7) en dat vs 23 mogelijk als afsluitende lofverheffing is toegevoegd aan een groter geheel (bv. van 42:18 af), dat hier eindigt. De vss 6-8 dagen opnieuw (zie 41:21-29, 43:9-13) de goden van de volken uit aan te tonen, dat zij goden zijn. Maar zij blijken niet meer te zijn dan hun beelden, vss 9-20. De HERE, de God van Israel, is de enige die vergeeft en verlost, vss 21-23.

6.Zo zegt de HERE: bodenspreuk, zie bij 56:1. Koning: zie bij 41:21. Verlosser: zie bij 41:14. HERE der heerscharen: deze benaming komt ook voor 45:13, 47:4, 48: 2, 51:15, 54:5. In de oude tijd hield deze Godsnaam vooral verband met de ark van het verbond, zie 1 Sam. 4: 4. Wat met de ‘legermachten’ oorspronkelijk bedoeld werd (De sterren? De engelen? De legers van Israel? De HERE zelf als legermacht?) is niet goed meer na te gaan. Bij Deut. Jes. is de bedoeling alleen nog de overmacht van God aan te geven. Eerste, laatste, buiten Mij is er geen God: een geliefd thema bij Deut. Jes., zie 41:4, 43: 10, 11, 45:5, 6, 48:12. De bedoeling van dergelijke uitspraken is niet zozeer Israel te waarschuwen voor het dienen van andere goden als wel de ballingen moed en vertrouwen in te spreken: er valt niets te vrezen voor volken wier goden niets zijn; de God van Israel verlost Zijn volk.

7.Wie is als Ik: vgl. 40:25. Hij roepe het uit: de stijl doet denken aan die van het zgn. ‘rechtsgeding’, zie bij 41:17, 43:9-21. Het overoude volk tot aanzijn riep: mogelijk is de tekst wat in de war en moet gelezen worden: ‘wie heeft van oudsher de toekomstige dingen doen horen?’; maar het is ook mogelijk, dat inderdaad Gods bemoeienis met Israel van oude tijden af hier als blijk van Zijn (enig) God-zijn wordt gezien. Hetgeen in de toekomst gebeuren zal: het voorzeggen en tot stand brengen van de geschiedenis als teken van God-zijn, zie de aant. bij 41: 22 en de inl. op het gedeelte 41:21-29.

8.Weest niet verschrikt enz.: zie de aant. bij 43:1, 44:2, 44:6. Gij zijt Mijn getuigen: zie bij 43:10. Rots: betrouwbare en duurzame schuilplaats, vgl. Deut. 32:31, 37; Ps. 31:3, 62:8; op een andere wijze als beeldspraak gebruikt in Jes. 51:1. Ik ken er geen: de andere partij blijft in gebreke kennis te geven van werkelijke goden buiten de HERE. Maar – zijn er dan niet de godsdiensten van de volken met hun vele goden, tempels, beelden en indrukwekkende pracht? Ja, maar wat die in werkelijkheid betekenen blijkt uit de wijze waarop die beelden gemaakt worden. Vandaar het nu volgende spotlied op het maken van beelden, vss 9-20.

9-20. Mogelijk was dit oorspronkelijk een zelfstandig lied, zie de inl. op 44:6-23 en de aant. bij 41:6. Vgl. bij dit gedeelte 40:19, 20, 41:6, 7, 42:17 en hst. 46. De vraag wordt dikwijls gesteld, of deze bestrijding van de beeldendienst helemaal billijk is, omdat er – wat de heidenen wel deden – geen onderscheid gemaakt wordt tussen het beeld en de godheid die erdoor wordt vertegenwoordigd. Bedacht moet worden, dat bedoeld is te zeggen: het feit, dat er beelden voor hen gemaakt kunnen worden, zegt al heel veel over deze goden; zij zijn als hun beelden. De God van Israel is de enige, die werkelijk God is (le gebod) en daarom is een beeld van Hem onmogelijk (2e gebod).

9-11. Vormen: hetzelfde woord, dat in 43:1, 44:2 van de HERE wordt gebruikt (Formeerder); de HERE formeert Israel, de heidenen formeren hun goden. IJdelheid: zie bij 40:23. Dierbare maaksels: hierin klinkt iets door van de liefde van de heiden voor zijn goden, maar de authenticiteit van de religieuze beleving zegt niets met betrekking tot de werkelijkheid van de goden. Zijzelf zijn er getuigen van: vgl. bij vs 8. De heidenen zelf moeten toegeven, dat een beeld niet ziet – welnu, wie het beeld serieus neemt, moet datzelfde dan ook zeggen van de goden die erdoor worden voorgesteld. Beschaamd staan: zie bij 41:

11, 42:17. Vs 11 is niet helemaal duidelijk. Aanhangers: vrienden, gezellen. Werklieden: zie bij 40:9 (vakman). Bijeenkomen: voor een rechtsgeding, om uit te maken of hun goden werkelijk goden zijn, zie bij 41:11, 42:17.

12. Bijl: het is onduidelijk, wat een ‘ijzerwerker’ (dat staat er letterlijk) moet beginnen met een bijl, een stuk gereedschap voor een ‘houtwerker’, zie Jer. 10:3. Mogelijk is de tekst wat in de war. Zeker is, dat dit vs het maken van beelden wil tekenen als een moeizaam bedrijf -zoals heel de dienst van afgoden een moeizaam bedrijf is, hst. 46.

13. Timmerman: ‘houtbewerker’; ook in dit vs het moeizame. Om in een huis te wonen: in een tempel bv. De God van Israel daarentegen kan door geen huis, zelfs niet door de hemel bevat worden, 1 Kon. 8:27; Jes. 66:1. 14- de uitvoerigheid, waarmee het beeldenmakers-bedrijf getekend wordt, zit een geweldige ironie. Wat een zinloosheid: van hetzelfde hout, in het bos gegroeid, wordt een deel voor brandhout en een deel voor het maken van afgodsbeelden gebruikt. Een beroep op het gezonde verstand: wie nadenkt begrijpt, dat van zulke goden geen heil te wachten is (red mij!).

18. Maar dat gezonde verstand ontbreekt in hun harten (het hart als de zetel van het verstand). Zie verder vss 9, 19.

19. Gruwel: dit woord zou de afgodendienaar zelf natuurlijk niet gebruiken! Zie voor ‘gruwel’ als benaming voor ‘afgod’ Deut. 29:17; 1 Kon. 11:5; 2Kon. 23:13, 24. 20 doet aan een spreuk of spreekwoord denken. Wie zich met as bezighoudt: lett.: wie weidt op as, dwz. wie iets zinloos doet, door leven en heil te zoeken waar deze niet te vinden zijn (dat geldt dus van de afgodendienaar), die doet aan zelfbedrog en vraagt zich niet eens af, of het tenslotte niet bedrog, niets, is wat hij in handen houdt. 21, 22. Heel anders de God van Israel: van Hem is heil te verwachten. Jakob, Israel: zie bij 40:27. Knecht: zie bij 42:1, 44:1. Geformeerd: zie bij 43:1, 44:2, 9. Ik vaag uw overtredingen weg: opnieuw (zie bij 40:2, 43:25) wordt duidelijk, dat de verlossing geheel op vergeving berust. Als een nevel: beeld van wat snel en zonder een spoor na te laten verdwijnt, Hos. 6:4, 13:3. Keer weder: oproep tot bekering, tot nieuw geloof in en vertrouwen op God. Blijkbaar was bij vele ballingen het geloof bezig weg te zinken.

23. Afsluitende lofzang (zie de inl. op dit gedeelte). Hemelen, aarde, bergen, woud: het geheel van de schepping, zie bij 40:13, 42:10, 11. Diepten der aarde: de onderwereld, waar de doden zijn? Woud met alle geboomte: vgl. 55:12; Ps. 96:12. Verlost: zie bij 43:1. Dergelijke lofliederen hebben in hun dichterlijkheid iets profetisch: eens wordt alles nieuw en zal heel de schepping God, de Verlosser, lofzingen.

De HERE alleen is God en Cyrus is zijn gezalfde 44:24-45:8

In dit gedeelte wordt de perzische koning Kores (Cyrus, 559-529 v. Chr.), die reeds in 41:2, 3, 25 bedoeld werd (zie de aantt. aldaar), voor het eerst met name genoemd. De eigenlijke godsspraak over hem begint in 45:1. De vss 44:24-28 zijn eigenlijk een inleiding daarop. Het gedeelte 45:1-8 doet enigszins denken aan een inscriptie waarin Cyrus vertelt hoe hij met hulp van de goden van Babel (!) en met hartelijke instemming van het volk van Babel het babylonische rijk aan zich onderworpen heeft (de zogen. Cylinder van Cyrus).

24. Zo zegt de HERE: bodenformule, zie bij 56:1. Verlosser: losser, zie bij 41:14. Formeerder: zie bij 43:1, 44: 2, 9. Hemel uitgespannen, aarde uitgebreid: de almacht van God wordt door Hem gesteld in dienst van de verlossing, zie 40:12-26.

25. Tekenen der leugenprofeten, wijzen: de orakelpriesters en al diegenen in Babel, die het rijk en de koning van Babel een gunstige toekomst voorspellen, zullen ongelijkkrijgen wanneer Cyrus Babel onderwerpt. Op een meer algemene wijze wordt dit vs gebruikt in 1 Kor. 1:20.

26. De voorspellers in Babel krijgen ongelijk, de profeten in Israel,mijn knecht(en), mijn boden, zowel zij die de ballingschap als zij die het herstel daarna hebben aangekondigd. Deut. Jes. zelf inbegrepen, zullen door de uitkomst in het gelijk worden gesteld. Met ‘knecht’ wordt hier dus niet ‘de’ Knecht des HEREN (zie 42:1-7) bedoeld, maar de profeet in de zin van de profeten in het algemeen. Jeruzalem, steden van Juda: zie bij 40:9.

27. Diepte, opdrogen: toespeling op de schepping waarbij de wateren van de chaos (Gen. 1:2) werden bedwongen? toespeling op de zontvloed? op de doortocht van de Israëlieten door de Rode Zee? In elk geval: teken van de macht van God, die Israel gaat herstellen, vgl. ook bij 42:15, 43:2.

28. Kores: hier voor het eerst met name genoemd, zie de inl. op dit gedeelte, de inl. op 41:1-7 en de aant. bij 41:2. Mijn herder: ‘herder’ en ‘weiden’ zijn woorden, die in Israel en bij andere oudoosterse volken gebruikt worden voor ‘koning’ en ‘als koning regeren’, 2 Sam. 5:2, 7:7; Ps. 78:71; Jer. 23:1-5; Mi. 5:1-5. Mijn welbehagen: mijn plan, vgl. 42:21.

45:1, 2. Zo zegt de HERE: bodenspreuk, zie bij 56:1. De woorden die de HERE mbt. Cyrus spreekt, beginnen met vs 2. Zijn gezalfde: de enige maal in het O.T., dat een heidens koning zo genoemd wordt, maar vgl. Jer. 25:9, 27:6, waar Nebukadnessar door de HERE ‘mijn knecht’ genoemd wordt. Het woord ‘gezalfde’, Hebr. masjieach, waarvan ons woord messias komt, duidt Cyrus aan als iemand die door de HERE met een speciale taak in de geschiedenis is geplaatst. Aan een letterlijke zalving van Cyrus valt natuurlijk niet te denken. Rechterhand… gevat: zit bij 41:13, 42:1, 6. Om volken voor hem neer te werpen: de voorstelling is, dat de HERE voorCyrus uitgaat en diens vijanden vertreedt, vgl. 41:2; Ps. 2:7-9, 47: 11. Lendenen … ontgord Ik: Ik ontneem hun hun kracht, zodat zij de strijd opgeven; vgl. (in wat andere zin) 1 Kon. 20:11. Deuren, poorten openen: overal toegang verschaffen door alle belemmeringen weg te nemen; ook aan (letterlijke) poorten van steden en deuren van paleizen zal gedacht zijn, zie vs 3.

3.Schatten der duisternis: schatten, die koningen op verborgen plaatsen verzameld hebben; bij zijn veroveringen zijn Cyrus grote rijkdommen in handen gevallen. Opdat gij (Cyrus) weet: vgl. 41:23, 49:23, het in 2 Kron. 36:22, 23 weergegeven edict van Cyrus, dat toestemming gaf tot terugkeer naar en herbouw van Jeruzalem, noemt Cyrus inderdaad de naam van de HERE. Ten aanzien van de goden van andere volken deed hij overigens hetzelfde. Die u bij uw naam riep: die u persoonlijk deze opdracht gaf, vgl. bij 41:25.

4.Terwille van mijn knecht Jakob: heel de wereldmacht van Cyrus wordt door God opgeroepen terwille van zijn plan tot herstel van Israel. Jakob, Israel: zie bij 40:27. Knecht, uitverkorene: zie bij 42:1, 44:1. Gaf u, Cyrus, een erenaam: een naam als ‘mijn gezalfde’, vs 1, of ‘mijn herder’, 44:28. Vgl. ook 44:5. Hoewel gij Mij niet ken-det: Cyrus was – en bleef – een heiden.

5,6,7. Ik ben de HERE, er is geen ander: zit de aant. bij 43:10, 11, 44:6, 8. Gordde u: gaf u de opdracht en de kracht om die uit te voeren. Opdat men het wete: zie bij vs 3; maar de kring wordt nu veel groter: van Oost tot West zal iedereen weten, dat de HERE de enige is, vgl. 44:5. Dergelijke trekken van de profetie zijn pas later, na de komst van Christus, begonnen in vervulling te gaan. Licht en duisternis: er zijn geen aparte goden voor licht en donker, voor heil en onheil – de HERE is de enige, Hij beheerst alles.

8.Afsluitende lofzang, enigszins te vergelijken met die van 44:23. Hemelen, wolken en aarde worden hier echter niet opgeroepen het heil te bezingen, zoals in 42:10, 11, 44:23 – zij worden opgeroepen het heil voort te brengen. Dit is een herinnering aan scheppingswoorden als in Gen. 1:11, 20, 24; het komende heil is ahw. een nieuwe schepping (Ik heb dit geschapen, zie bij 40:26). Vgl. ook Ps. 85:10-14; Hos. 2:20-22. Gerechtigheid: verlossing en de toestand die daar het gevolg van is, zie bij 41:2, 56:1 en vgl. 2 Petr. 3:13.

God is vrij om te verlossen op Zijn wijze 45:9-13

Dit gedeelte legt de nadruk op de souvereiniteit van God, die vrij is het reddingswerk tot stand te brengen op de wijze die Hij verkiest. Het is waarschijnlijk bedoeld als antwoord aan diegenen, die het maar moeilijk te aanvaarden vonden, dat God Israel zou verlossen en een heel nieuwe tijd zou doen aanbreken door middel van een als ‘Mijn gezalfde’ (45:1) aangeduide heidense vorst, Cyrus.

9,10. Wee: vaak in oordeelsaankondigingen (zie de aant. bij Nah. 3:1); hier in de zin van een sterke afkeuring. Formeerder: ‘vormer’, de pottenbakker, die de klei vorm geeft; voor het beeld zie Jer. 18. Twist: een rechtsgeding voert, een aanklacht indient, hem ter verantwoording roept. Hij heeft geen handen: hij gaat onhandig te werk. Deze woorden (en andere in dit vs) zijn niet helemaal zeker van tekst en vertaling, maar de bedoeling is duidelijk: mensen kunnen God niet ter verantwoording roepen.

11.Zo zegt de HERE: zie bij 56:1. Heilige Israels: zie bij 41:14, 60:9. Zijn (Israels) Formeerder: zie bij 43:1, 44:2,9. Het verdere vs is onzeker; misschien moeten we lezen: ‘Wilt u Mij vragen stellen over mijn zonen (dwz.: over de wijze waarop Ik Israel verlossen zal) of Mij bevelen geven over het werk van Mijn handen?’

12, 13. God, de Almachtige, die aarde en hemelen en al hun heer, dwz.: alles wat daaraan en daarin is (Gen. 2:1), geschapen heeft en regeert (zie 40:12, 18, 25, 26, 44:24), is vrij de heiden Cyrus in dienst te nemen om zijn volk te verlossen. Hem verwekt: God is het, die Cyrus in de geschiedenis heeft doen optreden, vgl. 41:2, gerechtigheid: in mijn wil en plan om te verlossen, vgl. 42:6. Zonder koopprijs en zonder geschenk: zonder tegenprestatie van Gods kant te ontvangen; alleen omdat God het zo beschikt heeft.

Laat u verlossen, alle einden der aarde 45:14-25

In voorafgaande gedeelten werd al meermalen gesproken van de onvergelijkelijkheid van de HERE, die de Verlosser van Israel is; van zijn macht over de geschiedenis en over de hele aarde. Het gedeelte 45:14-25 neemt al deze lijnen op en voert ze verder: tot de einden der aarde zal de belijdenis doordringen, dat er geen verlossend God is dan de HERE. Het heil zal uiteindelijk voor de hele wereld zijn.

14. Zo zegt de HERE: bodenformule, zie bij 56:1. Egypte, Ethiopië (zie bij 43:3), Sabeeërs (inwoners van Seba, 43:3; voor de mannen van statige gestalte zie 18:2,7): rijke en verre landen zullen door Cyrus veroverd worden, maar het zijn de naar hun land terugkerende ballingen aan wie zij allen zich zullen onderwerpen en aan wie hun rijkdommen zullen toevallen. Deze profetie is in deze vorm toen niet uitgekomen; ze heeft uiteindelijk betrekking op het laatste der dagen, zie bij 60:5-7, 11, 61:6 en de inl. op hst. ketenen overkomen: als slaven; zij zullen de slavernij ervoor over hebben om bij (de God van) Israel te mogen behoren. Er is geen ander: zie bij 44:6.

15. Waarschijnlijk behoren ook vss 15-17 tot de belijdenis van de volken. Verborgen: God gaat ons kennen te boven; Hij is uit de geschiedenis niet te verklaren (omgekeerd: Hij verklaart de geschiedenis!), maar Hij openbaart zich aan Israel en doet Zich kennen als Verlosser. Mogelijk houdt ‘verborgen’ ook verband met Gods vreemde wegen van verlossing (door Cyrus, zie vss 9-13 en de inl. daarop).

16. 17. Beschaamd, te schande geworden: zie bij 41:11, 42:17. Makers van afgodsbeelden: zie bij 42:17, 44:9-20; voor ‘makers’ staat het woord dat ook in 40:19 (vakman), 41:7 (werkman), 44.T 1 (werklieden) en 44:12v (zie de aant.) voorkomt. Verlost, verlossing: evenals in vs 15 (Verlosser) worden hier geen woorden van de stam ga’al gebruikt (zie daarvoor bij 41:14) maar van de stam ja-sjd’ waarbij de nadruk meer ligt op het feit van de redding.

18. Zo zegt de HERE: zie bij 56:1. Datgene wat de HERE zegt begint met Tk ben de HERE’. Geformeerd: beeld van de pottenbakker, zie bij 43:7. Niet tot een baaierd: niet ‘als tohoe’, zie bij 40:23, vgl. ook 44:9. De verlossing sluit aan bij de schepping: God schept een wereld waarin het, ook voor de andere volken, goed wonen is. En er is geen ander: zie bij vs 14.

19. Het land der duisternis: de onderwereld; toespeling op het raadplegen van de geesten van doden, vgl. 8:19. Tevergeefs: ook hier het woord tohoe, evenals in vs 18; waarschijnlijk een tegenstelling tot heidense waarzeggerij, zie 44:24.

20. 21. Vergadert u, komt, nadert: de taal van deze vss hoort bij de stijl van het ‘rechtsgeding’, zie bij 41:1-7, 2129, 43:9-13. Uit de volken ontkomen: diegenen uit de tot het rijk van Babel behorende volken, die de ineenstorting van het rijk van Babel en de omwentelingen waarmee het herstel van Israel gepaard zal gaan, overleefd (zullen) hebben. Die hun houten beelden dragen: in processies, zie 46:1. Tezamen beraadslagen: de ter verantwoording geroepenen uit de volken mogen met elkaar overleggen wat zij op de uitdaging zullen antwoorden. Van ouds doen horen: vgl. 43:9, 44:7v, de aant. bij 41:22 en de inl. op 41:21-29. Geen God behalve Ik: vgl. 43:10v, 44:8.

22, 23. De andere, door de goden vereerde, volken blijken niets te zijn; nu volgt echter voor die volken geen veroordeling maar een uitnodiging tot het heil. Einden der aarde: de (bevolking van de) hele aarde, tot de verste uithoeken toe. Bij Mijzelf: de Israëliet zwoer bij de HERE (‘zo waar de HERE leeft’); een hogere macht om bij te zweren is er niet, God zweert dus bij Zichzelf, vgl.Heb. 6:13-18. Waarheid: er staat tfdaqa: dus: een betrouwbaar woord dat verlossing tot stand brengt. Dat bij Mij elke tong zal zweren: het zweren bij de HERE als inbegrip van ‘de HERE dienen, Hem als God erkennen’, vgl. 48:1, 65:16; Am. 8:14; Sef. 1:5. Hier komt het einddoel van de geschiedenis in zicht, vgl. Filp. 2:10v.

24, 25. Gerechtigheid: er staat ‘gerechtigheden’, werkelijke daden van verlossing, zie bij 42:3, 56:1. Beschaamd zullen staan: zie bij 41:11, 42:17, 45:16. Gerechtvaardigd: Israel wordt verlost en door deze verlossing in het gelijk gesteld.

De machtelozen worden uitgedragen, de Machtige draagt 46:1-13

De vss 1-7 stellen de goden van Babel, die gedragen en in veiligheid gebracht moeten worden, tegenover de HERE, die Zijn volk draagt en redt. De voorstelling is, dat Babel veroverd is en men vlucht met meenemen van zijn goden, waarvan de belangrijkste, Bel (Mardoek) en Nebo (Nabu), genoemd worden. De gedachte is uitgesproken, dat deze profetie niet is uitgekomen of dat zij geen betrekking heeft op de inneming van Babel door de perzische koning Cyrus, omdat het daarbij heel anders toeging: de komst van Cyrus werd door de priesters van Mardoek toegejuicht. Dat laatste is waar, maar men moet het profetisch karakter van het hoofdstuk niet uit het oog verliezen. De vss 8-13 dragen een (tamelijk streng) vermanend karakter en roepen Israel op vertrouwen te hebben in deze reddende God.

1, 2. De naam Bel, ‘heer’ (vgl. Baal), werd in die tijd gedragen door Mardoek, de belangrijkste god van Babel. Nebo: god van schrijfkunst en wijsheid, die de lotgevallen van de mensen bepaalt. Zijn naam komt voor in de namen van Nebukadnessar e.a. babylonische koningen. Toegevallen aan het gedierte: toevertrouwd aan lastdieren, die de beelden bij het naderen van de val van de stad in veiligheid moeten brengen. Zij die door u (de Babyloniërs) omgedragen werden: nl. in processies, godsdienstige optochten, vooral op het Nieuwjaarsfeest. Vgl. 45:20. De vertaling is overigens wat onzeker. Zij hebben de last niet kunnen redden: de goden hebben de mensen die op hen vertrouwden evenmin kunnen redden als hun eigen beelden; zij moeten vluchten. Bij de inneming van Babel door Cyrus in 539 v. Chr. is het in werkelijkheid zo niet gegaan (zie de inl.); dit pleit voor het echt profetisch karakter van dit gedeelte.

3, 4. Overblijfsel: wat de rampen (ondergang van het land, wegvoering in ballingschap) heeft overleefd; vgl. de aant. bij Sef. 2:7, 9, 3:13 en Jes. 45:20. Gedragen: de andere goden moeten gedragen worden, de God van Israel draagt, vroeger en nu, vgl. Ps. 68:20. Tot de ouderdom: het volksbestaan voorgesteld als een mensenleven, zoals in Ez. 16; Hos. 11:1 e.a. De bedoeling is: de vroegere beloften behouden hun geldigheid.

5-7. Met wie … vergelijken: vgl. 40:18, 25, 44:7. Goud, zilver: kostbare metalen bij de vervaardiging van afgodsbeelden; zie bij deze vss 40:19, 41:7, 44:15, 17.

8,9. Vermant u: onzekere vertaling (maar zie 1 Sam. 4:9, waar hetzelfde woord voorkomt); anderen: ‘weest gehoorzaam’ of iets derg. Overtreders: een opvallend streng woord in een stuk dat bemoedigen wil; bestond de ‘overtreding’ in gebrek aan geloof en vertrouwen? Hetgeen vroeger … gebeurde: Gods daden in vroeger eeuwen, vooral de uittocht uit Egypte, die toen al in een grijs verleden lag (meer dan 700 jaar vroeger). Geen ander: vgl. 43:10v, 44:8, 45:21.

10. Van den beginne de afloop verkondig: God regeert en voorzegt de geschiedenis, zie bij 41:21-29 (en de inl.), 43:9, 44:7. Welbehagen: plan, wil, 44:28.

11. Uit het oosten: zie 41:2. Roofvogel: Cyrus, de koning van Perzië; ‘roofvogel’ genoemd, niet in afkeurende zin, maar omdat hij een adelaar als embleem had of vanwege de snelheid van zijn veroveringen, vgl. 41:1-3. Roep: zie 45:3. Man van Mijn raadsbesluit: man die Mijn plannen uitvoert, vgl. 44:28.

12. Trotsen van hart: opnieuw (zie bij vs 8) valt de strenge toon op; weigerden ze hardnekkig te geloven, dat het heil aanstaande was? (zie de inl. op 40:12-31). Of moet misschien vertaald worden: gij die de moed (het hart) verloren hebt? Ver van gerechtigheid: mensen die meenden, dat God de gerechtigheid (= de redding, de verlossing) verre van hen hield, vgl. 40:27.

13. Mijn gerechtigheid: verlossing, zie bij vs 12 en verder 42:3, 45:23v en de aant. bij 56:1. Niet ver. het heil, in nog veel meer omvattende zin dan alleen de terugkeer uit Babel naar het land van Israel, is aanstaande. Problemen ontstonden toen deze en dergelijke profetieën in die tijd niet uitkwamen, zie de aant. bij 45:15 en de daar genoemde plaatsen.

Profetisch spotlied op de ondergang van Babel 47:1-15

Het oordeel over Babel wordt hier aangekondigd in de vorm van een lied, dat Babel aanspreekt alsof het reeds gevallen was. Babel wordt daarbij voorgesteld als vrouw, zoals ook tav. Jeruzalem dikwijls gebeurt, Am. 5:1, 2; Sef. 3:14; Zach. 9:9. Overeenkomst met dit hst. vertonen Nah. 3 en Sef. 2:13-15 (beide over Ninevé); zie ook Jes. 13, 14 en Jer. 50, 51 (beide over Babel).

Aanvankelijk ligt bij Deut. Jes. de volle nadruk op de verlossing van Israel; gaandeweg krijgt ook de keerzijde, het oordeel over Babel, meer nadruk (zie ook reeds hst. 46).

Vele vss in dit hst. vertonen het zgn. qina-metrum, de ‘kreupele’ versmaat van het klaaglied, waarbij een versregel meestal uit een langere eerste en een kortere tweede helft bestaat.

1-4. Daal af: van uw troon, vandaar zonder zetel. In het stof: als iemand die rouw bedrijft, Job 1:20, 2:8, 13. Dochter van Babel: beter ‘dochter Babel’, ‘vrouwe Ba-bel’; de stad gepersonificeerd, als vrouw voorgesteld. Verwekelijkt en verwend: de stad Babel zal haar belangrijke positie als hoofdstad van het rijk en daarmee haar luxueuze levenswijze verliezen. Verwoesting van de stad heeft bij de verovering door Cyrus niet plaatsgehad en wordt hier ook niet aangekondigd; zelfs is Babel ook binnen het perzische rijk nog lang een belangrijke plaats gebleven. Dochter der Chaldeeën: het volk als persoon voorgesteld; de Chaldeeën waren (een) aan de Arameeërs verwante stam(men), die zich in het land van Babel hadden gevestigd en daar de macht hadden overgenomen; hun bekendste koning was Nebukadnessar, na wiens dood (562 v. Chr.) het met het rijk van Babel snel bergafwaarts ging. Handmolen, maal meel: doe slavinnen werk, Ex. 11:5; Job 31:10. Licht uw sluier op: of misschien ‘maak uw haar(vlechten) los’; het vertonen van gezicht en vooral haar was oneervol, 1 Kor. 11:5. Neem de slip op, ontbloot de dij: trek een deel van uw kleding op (of uit) om door het water te kunnen lopen, hetzij ivm. het werk (de was doen in de rivier), hetzij als vluchteling of gevangene. Uw schaamte worde ontbloot: zoals bij een vrouw, die op overspel betrapt is, Ez. 16:37; Hos. 2:9 (Heb. 2:12). Niemand sparen: deze woorden zijn onzeker van lezing en vertaling. Verlosser: go’el, zie bij 41: 14.Hellige Israels: zit bij 41:14.

5-7. Zwijgend: beschaamd, vernederd, bedroefd. Duisternis: gevangenschap? vgl. 49:9; of in het algemeen als beeld van lijden en straf, vgl. Am. 5:18, 20; Sef. 1:15. Dochter der Chaldeeën: zie bij vs l. Ik ben tegen mijn volk toornig geweest: de verwoesting van Jeruzalem en de wegvoering naar Babel worden niet aan Babel verweten: ze waren de straf van God over Israel; Hij had zijn erfdeel ontwijd, zijn land, stad en volk aan heidenen prijsgegeven. Maar Babel heeft de straf erger gemaakt dan de HERE bedoelde: geen barmhartigheid bewezen en ook weerlozen (grijsaard) niet ontzien. Vgl. voor deze gedachte ook Zach. 1:15. Overigens krijgt in de fundering van het oordeel over Babel de wreedheid in de behandeling van de onderworpen volken niet de nadruk; inderdaad traden de Babyloniërs ook lang niet zo wreed op als de Assyriers. De eigenlijke zonde van Babel is niet wreedheid, maar, zoals vs 7 zeggen wil, hoogmoed.

8, 9. Nu dan: deze woorden leiden het eigenlijke vonnis in. Wellustige: gewend en gehecht aan een leven in weelde. Onbezorgd: in misplaatst vertrouwen op eigen veiligheid. Ik ben het en niemand anders: zo had Ninevé, dat mede door toedoen van de Chaldeeën verwoest was, ook eens gesproken, Sef. 2:15. Weduwe: beeld van verlies, leed en weerloosheid, 1:23; Job 22:9, e.a.; in Klaagl. 1:1 wordt Jeruzalem zo genoemd. Kinderen: bewoners, zie 57:3, 60:4. Toverijen en … bezweringen: waarmee men trachtte het onheil te keren; vgl. ook vss 10, 12 en 13.

10, 11. Boosheid: goddeloze hoogmoed, vertrouwen op eigen kracht; met verschil van één letter leest de bij de Dode Zee gevonden rol ‘op uw kennis’, maar dat woord staat al in het tweede deel van het vs. Wijsheid, kennis: de hoge ontwikkeling van cultuur en wetenschap maakte Babel trots en vol zelfvertrouwen, vgl. Dan. 2:36-38, maar ook Dan.2:19-22. Vooral om hun studie van de hemellichamen en andere verschijnselen (in dienst van waarzegging en bezwering) waren de Babyloniërs bekend. Niemand ziet mij: er is geen rechter die mij oordeelt. Onheil: hetzelfde woord, dat in vs 10 ‘boosheid’ betekende.

12, 13. Bezweringen, toverijen: zit bij vss 9 en 10. Houd maar aan: in vs 13 wordt hetzelfde woord met ‘opstaan’ weergegeven; mogelijk is dat ook hier de bedoeling: ‘sta op’ in de zin van: ‘treed op’ tegen het komende onheil, of: ‘treed aan’ in het geding met de God van Israel.Misschien: spottend bedoeld. Afgesloofd: zonder dat het ooit iets opleverde. Plannen: of ‘raadgevers’; de vele raadgevers, die op astrologische gronden advies gaven, waren het dikwijls niet met elkander eens. De hemel indelen: in kaart brengen voor astrologische doeleinden. Maand voor maand: aan de hand van elke nieuwe maan. Het verdere vs is niet helemaal zeker van lezing en vertaling; het gaat waarschijnlijk over het vaststellen van datadie voor bepaalde ondernemingen gunstig of ongunstig zijn en over het aankondigen van geluk of ongeluk.

14, 15. Zij zijn: de astrologen, waarzeggers, bezweerders. Stoppels: beeld van het krachteloze en waardeloze, vgl. 40:24, 41:2. Geen kolengloed om zich te warmen: het vuur dat over Babel komt zal geen warmte maar oordeel brengen. Dit is beeldspraak: over verwoesting in letterlijke zin gaat het niet, zie de aant. bij vs 1. Handel gedreven: de astrologen en bezweerders hebben hun kennis voor veel geld aan volk en regering van Babel verkocht. Of gaat het hier over handelspartners die Babel in de steek laten zodra er niets meer te verdienen valt? Overigens is het ook mogelijk met een kleine wijziging te lezen: uw bezweerders.

Aankondiging van nieuwe dingen en oproep de weg van de verlossing te gaan 48:1-22

De vss 1-11 hebben de vorm van een ‘dispuut’ of ‘twistrede’ , zie de inl. op 40:12-31 en 42:18vv. De toon waarop Israel hier wordt aangesproken is voor Deut. Jes. ongewoon hard, nog harder dan in 46:8. Deze toenemende hardheid is één van de lijnen in het boek van Deut. Jes. (zie verder de inl. op 40-55).

In de vss 12-22 (die enigszins de vorm van een ‘rechtsgeding’ hebben; zie voor dit genre de inl. op 41:1-7) ligt de nadruk op de uitnodiging tot het komende heil.

1, 2. Jakob, Israel: zie bij 40:27. Uit de wateren van Juda: bedoeld is ‘die afstamt van Juda’; mogelijk moet met een kleine wijziging vertaald worden: uit de lendenen van Juda. Die zweert bij de Naam des HEREN: ‘zweren’ als inbegrip van ‘dienen’, zie bij 45:23. Heilige stad: Jeruzalem, waar de HERE onder hen woonde. Er is in deze vss een steeds verdergaande lijn van uitverkiezing: achtereenvolgens het volk (Israel), de stam (Juda), de stad (Jeruzalem). Als Israel zozeer begeleid is door uitverkieziirg – waarom gelooft het dan zo weinig in de aangekondigde verlossing? HERE der heerscharen: zie bij 44:6.

3-6a. Vroegere dingen … verkondigd: zie voor het aankondigen en tot uitvoering brengen van historische gebeurtenissen als bewijs van God-zijn 41:21-29, 43:9-21, 44:8, 45:21. Plotseling heb Ik ze volbracht: gaat nog steeds over die ‘vroegere gebeurtenissen’; God deed de profetieën plotseling in vervulling gaan om Israel de kans te ontnemen deze daden toe te schrijven aan het werk van zijn afgoden. In vs 4 wordt in nogal sterke beelden het ongeloof van Israel getekend.

6b-11. De nieuwe dingen, verborgenheden, dwz. dingen die niemand heeft geweten of had kunnen bedenken, zijn de komst van Cyrus en het herstel van Israel, zie 45: lw, 46:10, 11. Daarbij is aan verdergaand en wonderlijker tot stand gekomen herstel gedacht dan toen, door de terugkeer naar Jeruzalem en de herbouw van de tempel, werkelijkheid is geworden (vandaar het woord geschapen]); zie de aant. bij 41:16, 45:6, 7, 8 en 45:9. Bij de vss 7 en 8 zie de aant. bij vs 5. Overtreder: zie bij 43:25-28. Vertraag Ik mijn toorn: ben Ik geduldig (‘lankmoedig’) en stel Ik mijn straffend ingrijpen uit. Ter wille van mijn lof: de naam van God zou niet grootgemaakt worden als Hij Israel niet zou verlossen, al was het alleen maar omdat er dan geen Israel zou zijn om Gods lof te zingen. Gelouterd: door de lijdensweg (ellende) van de ballingschap; vgl. 42:20-25. Niet als zilver: deze woorden zijn niet erg duidelijk; is de bedoeling: het resultaat van de loutering van Israel was lang niet zo goed als bij het louteren van zilver? Smeltoven: de ballingschap in Babel wordt vergeleken met de vroegere verdrukking in Egypte, dat ook ‘oven’ genoemd wordt, Deut. 4:20; 1 Kon. 8: 51. Mijn eer… aan geen ander: zie bij 42:8.

12, 13. Na de vermaning in de vss 1-11 volgt nu de verkondiging van en de uitnodiging tot het heil. Jakob, Israel: zie bij 40:27. Mijn geroepene: zie bij 43:1. Ik ben dezelfde: zie bij 41:4. Deeerste, de laatste: zie bij 43:10, 44:6. De aarde gegrondvest, de hemelen uitgebreid: zie bij 40:12-31,42:5,45:18. Aan deze God, die alles geschapen heeft en nog steeds regeert, kan Israel zich veilig toevertrouwen.

14-16a. Vergadert u allen: de uitdaging tot het rechtsgeding te komen (zie daarvoor bij 41 :l-7, 21-29,43:9-13) is hier waarschijnlijk gericht tot Israel: het gaat er in dit gedeelte immers om Israel tot geloof te bewegen. Wie onder hen, wie van de afgoden, heeft dit verkondigd: zie bij vs 5 en voor soortgelijke vragen 41:26, 43:9. Hij dien de HERE liefheeft: Cyrus, de koning van Perzië, zie 45:1-6,13, 46:11. Welgevallen: plan, wil. Chaldeeën: zie bij 47: 1. Nadert tot Mij: komt naar voren om de uitspraak (van de rechter) aan te horen. Niet in het verborgene gesproken: zie 45:19.

16b, 17. En nu: hiermee begint de eigenlijke heilsboodschap (zoals in 43:1, 44:1). Nu, nu het heil op het punt staat aan te breken, moet Israel goed luisteren. Heeft de HERE mij met zijn Geest gezonden: deze weergave van NBG is een poging tot vertaling; de hebr. woorden zijn zeer onzeker van lezing en vertaling. Zijn Geest: de spreker spreekt en de hoorders geloven door de Geest, vgl. 42:1, 44:3, 61:1. Voor Verlosser en Heilige Israels zie bij 41:14. De weg: de weg van verlossing in gehoorzaamheid aan Gods Woord en gebod, vgl. vs 20.

18,19. Geboden: als Israel de weg van Gods geboden gehouden had, was het nooit in deze ellende gekomen; maar ook nu, nu het komende heil wordt aangekondigd, is er alleen redding in het luisteren naar Gods boodschap en het opvolgen van het gebod, vooral het gebod de weg van de verlossing te gaan, vs 20. Vrede: het totale heil, welzijn, zie 45:7 (vert. met ‘heil’), 52:7. Rivier, zee: beelden van overvloed en onweerstaanbaarheid, vgl. Am. 5: 24. Uw nageslacht… als het zand: de zegen van de aartsvaders, Gen. 22;17, 32:12. Hun naam niet uitgeroeid: vgl. 55:13; Deut. 25:6.

20-22. Trekt uit Babel: in gedachten ziet de profeet, dat het bijna zover is: Cyrus is in aantocht om Babel te veroveren; de judeese ballingen worden opgeroepen de stad te verlaten voordat de strijd begint en de stad ten val komt, vgl. Jer. 50:8, 51:6. In werkelijkheid is het anders gegaan: Babel werd zonder strijd door Cyrus ingenomen (zie de inl. op hst. 46); daarna kregen de ballingen toestemming terug te keren naar hun land. Chaldeeën: zie bij 47:1. Zijn knecht: zie bij 41:8. Geen dorst, water uit de rots: herinneringen aan de reis van de Israëlieten door de woestijn in de tijd van Mozes. De aangekondigde terugkeer uit Babel wordt getekend als een tweede Exodus, zie bij 41:17-20 en vooral de inl. daarop. Goddelozen … geen vrede: vgl. 57:21. In het verband van hst. 48 moeten deze woorden betekenen: het komende heil (dat is ‘vrede’, zie bij vs 18) zal er niet zijn voor wie in zijn goddeloosheid weigert te luisteren.

Tweede profetie over de Knecht des HEREN, met belofte van heil en afsluitende lofzang 49:1-13

Zie over de Knecht des HEREN de inl. op 42:1-9.

Hier in hst. 49 loopt het eigenlijke lied tot vs 6; de vss 7-9a vormen de overgang tot de belofte van heil in de vss 9b-12; vs 13 is de lofzang, die de afsluiting vormt.

In dit lied komt ‘meer dan in het eerste de nadruk te liggen op het vruchteloze van de inspanning van de Knecht enerzijds, op het wereldwijde van zijn roeping aan de andere kant – God zelf zal hem in het gelijk stellen.

1.Hoort naar mij, gij kustlanden: aan het woord is de Knecht des HEREN. De oproep is profetisch: geen van de verre landen hoorde deze woorden. Zoals reeds in 42: 4 was aangekondigd, is de boodschap van de Knecht bestemd voor de hele wereld. Zie voor de kustlanden de aant. bij 40:15, 41:1. Geroepen van moeders lijf aan: doet denken aan Jer. 1:5; het hele leven van de Knecht staat in het teken van zijn (profetische) roeping.

2.M’n mond als een scherp zwaard, een puntige pijl: deze beelden tekenen het profetische woord als doeltreffend, verreikend en scherp; het heeft beslissende uitwerking; zie vs 6. Vgl. ook Jes. 11:4; Hos. 6:5; Heb. 4:12. In de schaduw zijner hand verborg Hij mij: van dit beeld (en van dat van de pijlkoker) worden vooral twee uitleggingen gegeven: God beschermde Zijn Knecht bij de uitoefening van diens roeping, en: het was God zelf, die het zwaard (en de pijl) van het profetische woord hanteerde.

3.Gij zijt mijn Knecht, Israel: hieruit wordt soms geconcludeerd, dat met ‘de Knecht’ Israel bedoeld wordt. Dit is echter, o.a. met het oog op de vss 5 en 6, onmogelijk. De bedoeling is: deze Knecht vertegenwoordigt (het ware) Israel, de eigenlijke bedoeling van God met Zijn volk. Knecht: zie bij 41:8. Verheerlijken: de heerlijkheid van Zijn verlossende daden tonen.

4.Tevergeefs heb ik mij afgemat: hierin zal ook wel een stuk ervaring van Deut. Jes. meespreken, zie de inl. op 40:12-31 en op 48:1-22 en de aant. bij 46:8. Nog meer zal de Knecht zich voor niets (er staat: voor tohoe, zie bij 40: 23) inspannen. Mijn recht: zie bij 40:27, 42:4; God zelf stelt tenslotte Zijn Knecht in het gelijk.

5.6. Maar nu: een wending in het leven van de Knecht; God geeft hem een wereldwijde opdracht; zie verder bij vs 1. Jakob, Israel: zie bij 40:27. Om Jakob terug te brengen: hier en in vs 6 blijkt, dat met de Knecht niet Israel bedoeld kan zijn. Om Israel tot Hem vergaderd te doen worden: deze vertaling berust op een kleine wijziging in de hebr. tekst; zonder wijziging staat er: ‘opdat Israel niet weggevaagd zou worden’. De bewaarden van Israel: zij die bewaard waren gebleven door het oordeel van de ballingschap heen. Licht der volken: zie 42:6. Einde der aarde: zie bij 45:5, 6, 7.

7.Dit vs behoort niet meer tot het eigenlijke lied van de Knecht des HEREN, zie de inl. op dit gedeelte. Zo zegt de HERE: bodenformule, zie bij 56:1. Verlosser (go’el), Heilige Israels: zie bij 41:14. Diep verachte, bij het volk verafschuwde: zeer onzekere vertaling; wel duidelijk is, dat hier van een vernedering sprake is op een wijze die we in het eerste en eigenlijk ook in dit tweede lied nog niet vernomen hadden; wel in het derde (50:4vv) en vierde (52:13vv). Knecht van heersers: Hij, die de Knecht des HEREN is, wordt door heersers als hun knecht beschouwd. Koningen zullen dit, nl. de wereldwijde roeping van de Knecht van Godswege, zien: dergelijke profetieën hebben pas met de komst van Christus een begin van vervulling gevonden. Voor degenen die toen deze profetieën hoorden werd dat tot een probleem, zie de inl. op de hstt. 56-66.

8,9a. Zo zegt de HERE: bodenformule, zie bij 56:1. Ten tijde des welbehagens: op Gods tijd, wanneer volgens Zijn raad de tijd is aangebroken om de wending van smaad tot heerlijkheid tot stand te brengen. Het is de vreemde weg van God via teleurstelling (vs 4) en vernedering (vs 7) van de Knecht naar diens heerlijkheid, die bestaat in redding (ten dage des hells). U: de Knecht. Verbond voor het volk: zie bij 42:6. Verwoeste eigendommen: al wat in het land Israel in puin lag sinds 587 v. Chr.Om tot de gevangenen te zeggen: zoals Deut. Jes. tot de ballingen mocht zeggen; weer blijkt, dat Deut. Jes. trekken van de Knecht vertoont; zijn taak was immers de ballingen terugkeer en herstel te verkondigen. Gevangenen, duisternis: zie bijn 42:7; 47:5; vgl. ook 61:1.

9b, 10, 11. Aan de wegen zullen zij weiden: zij die aan de oproep ‘Gaat uit (Babel)’ gehoor geven en zich op weg begeven naar Jeruzalem, zullen onderweg wonderlijk door God verzorgd worden, zoals indertijd Israel op weg van Egypte naar Kanaän; ook hier de voorstelling van de terugkeer uit Babel als tweede Exodus; vgl. 41:17-20, 42: 16, 43:lvv, 43:16-21. Het beeld is dat van een herder die zijn schapen leidt, vgl. Ps. 23, 77:21, 80:2. Mijn bergen tot een weg, mijn heerbanen opgehoogd: God, die alles geschapen heeft en regeert (Mijn bergen!), zal alle hindernissen op de weg van Zijn volk wegnemen, vgl. 40:3, 4.

12. Het herstel van Israel zal meer omvatten dan de terugkeer uit Babel: de verstrooiden komen van overal. Zie bij 43:5, 6 en vgl. ook 49:22. Bij Tr. Jes. krijgen profetieën als deze een nieuwe nadruk, 60:4vv, 8vv, 66:7vv. Land der Sinieten: vroeger dacht men hierbij wel aan China; mogelijk is Syene (tegenwoordig Assoean, in het Z. van Egypte) bedoeld, zoals ook de Dode Zee-rol van Jes. heeft; vgl. Ez. 29:10.

13. Zoals ook in 44:23 en 45:8 sluit een (oproep tot) lofzang dit gedeelte af. Heeft getroost: de profetie spreekt alsof het al werkelijkheid is. Voor troosten zie bij 40:1. Ellendige: zie bij 41:17.

Belofte van heil voor Sion: het zal herbouwd en weer bewoond worden 49:14-26

Dit gedeelte sluit aan bij het vorige maar de blikrichting is omgekeerd: het herstel wordt niet bezien van de kant van de ballingen, die (terug)gaan naar Jeruzalem, maar van de zijde van Sion, dat zijn nieuwe bewoners van alle kanten ziet aankomen.

Deze profetie wil antwoorden op bezwaren die moedeloze ballingen inbrachten tegen de prediking van Deut. Jes.; zie voor deze bezwaren vooral vs 14 (de HERE heeft ons verlaten) en vs 24 (verlossing uit de greep van de grote machten is onmogelijk); misschien ook vss 20, 21 (er is van het volk te weinig overgebleven om een nieuw begin mogelijk te maken).

Profetieën als deze zijn toen Cyrus toestemming gaf terug te gaan naar Jeruzalem en de stad en de tempel weer op te bouwen maar zeer gedeeltelijk in vervulling gegaan. Dat werd tot een moeilijkheid voor de teruggekeerden. Zie de inl. op de hstt. 56-66, de inl. op hst. 60 en de aant. aan het eind van hst. 62.

14. Sion zegt: de stad als persoon voorgesteld en genoemd met de naam die herinnert aan het wonen van God aldaar. De HERE heeft mij verlaten enz.: de taal van het klaaglied, zie bv. Ps. 13:2, 22:2; verder de aant. bij Jes. 40:27.

15,16. Het antwoord van de HERE is een zeer sterke betuiging van Zijn liefde, die niet voorbijgaat; vgl. Jer. 31: 20. U, Sion, in mijn handpalmen gegrift: een tekening van de stad ahw. in Gods handpalmen getatoeëerd (of geschreven, getekend), zodat Hij de muren steeds voor zich ziet als Hij naar Zijn handen kijkt – een sterk beeld voor: niet kunnen vergeten, blijven gedenken; vgl. Deut. 6:8.

17, 18, 19. Hef uw ogen op: als Sion rondkijkt, ziet het (profetisch!) de nieuwe bewoners van alle kanten aankomen. Uw zonen: uw bewoners (de stad als moeder). Misschien moet op grond van de Dode Zee-rol en van oude vertalingen gelezen worden: ‘zij die u bouwen’, zie ook bij 62:5. Mogelijk zijn beide lezingen en betekenissen bedoeld. Zo waar Ik leef: eedsformule, zie bij 45:23.

20, 21. Sion, nog steeds als vrouw voorgesteld, kan niet geloven, dat het zo snel weer bewoners (kinderen) zal krijgen. Zie de inl. op dit gedeelte. Maar God zal ze van alle kanten doen komen, zozeer, dat de stad te eng, te klein, zal zijn en uitgebreid moet worden, vgl. Zach. 2:15. Voor baren in de zin van ‘inwoners krijgen’, zie 66:7. 22, 23. Zo zegt de HERE: bodenformule, zie 56:1. Hand opheffen, banier omhoog heffen: een teken geven, zie 62:10; op dat teken zullen de verstrooide judeeërs van overal naar Jeruzalem gebracht worden. De volken zullen hen niet alleen laten gaan, maar zelfs in hun armen, eigenlijk: in hun boezem, in een plooi in hun kleed dragen (nog steeds het beeld van de kinderen) en brengen. Misschien schemert hier en in vs 23 door, dat het nieuwe heil voor Sion ook op de volken aantrekkingskracht zal uitoefenen. Koningen en vorstinnen zullen de ‘kinderen’ op reis naar Sion verzorgen. De heerlijkheid van Sion zal zo groot zijn, dat vorsten er zich zullen neerbuigen. Van deze profetie is toen niet veel uitgekomen; de volle vervulling wacht nog. Dan zult gij weten: vgl. bij 45:3, 6; zie ook 49:26, 60:16. Die Mij verwachten: zie 40:31. Niet beschaamd worden: zie bij 41:11, 42:17.

24-26. Opnieuw horen we een bezwaar van de ballingen tegen de heilsverkondiging van Deut. Jes.: herstel is onmogelijk, de (politieke en militaire) machten die ons in hun greep hebben zijn te sterk. Het bezwaar heeft in vs 24 de vorm van een spreekwoord, waarbij de sterke Babel,buit en gevangenen Israel aanduiden. Ipv. van hem die in zijn recht is is beter, met de Dode Zee-rol en enkele oude vertalingen, ‘van een geweldenaar’ te lezen. Vgl. bij dit vs Mat. 12:29. Hun eigen vlees doen eten enz.: maken, dat zij elkander onderling bestrijden, mensen doden die ‘hun eigen vlees en bloed’ (= hun verwanten, vgl. Gen. 29:14) zijn. Al het levende: het heil zal ver reiken en rondom zichtbaar zijn. Zal weten: zie bij vs 23. Redder: mosjia’, zie bij 43: 12, 45:16, 17. Verlosser: go’el, zie bij 41:14. Machtige Jakobs: oude naam voor God, vgl. 49:24.

Twistgesprek: waarom wilt u niet verlost worden? 50:1-3

Dit stukje hangt nauw met het voorafgaande samen, maar nu is het niet de vrouw (moeder) die aangesproken wordt, maar de kinderen (leden van het volk). De vragen in de vss 1 en 2 doen meer aan een ‘dispuut’ of ‘twistrede’ (zie de inl. op 40:12-31) denken dan aan een ‘rechtsgeding’.

1.Zo zegt de HERE: bodenformule, vgl. bij 56:1. Scheidbrief: zie Deut. 24:1-4. Het beeld is dat van een huwelijk: het verbond tussen God en Israel voorgesteld als een huwelijk(sverbond), vgl. Ez. 16; Hos. 1 en 2, vooral Hos. 2:1. Uw moeder: aangesproken zijn de kinderen, de leden van het volk. U verkocht: over het verkopen van kinderen ter delging van schuld zie 2 Kon. 4:1. Blijkbaar klaagden de Israëlieten: God heeft Zijn volk verstoten en ons verkocht, zie Jes. 40:27 en Ps. 44:13. Op de vraag: Waar is de scheidsbrief? zou men als bedoeld antwoord verwachten: Er is geen scheidbrief, de HERE heeft Israel niet verstoten en u, de kinderen, niet verkocht. Maar uit de tweede helft van het vs blijkt, dat Israel wel verstoten is en de kinderen wel verkocht zijn. Echter – dit is niet Gods schuld (wie van mijn schuldeisers]); het is om de ongerechtigheden en de overtredingen van Israel. Dat is een streng woord, maar het opent toch ook perspectief: God, die de zonden van Zijn volk vergeeft, wil redding teweeg brengen, vgl. 40:2, 42:2443:1,43:22-44:1.

2, 3. De vraag is alleen, of Israel deze weg van de verlossing wil aanvaarden. Waarom was er niemand toen Ik kwam en antwoordde niemand toen Ik riep: God is gekomen met Zijn prediking van redding en herstel (via Deut. Jes., resp. via de Knecht), maar niemand heeft gereageerd met geloof. Zie de bezwaren in 49:14-26. Het is alsof Israel niet verlost wil worden. Hangt dat samen met de weg van de verlossing, die een weg van vergeving van zonden is? Vgl. in het volgende gedeelte (vss 4-9) de bejegening van de Knecht. Is mijn hand …te kort: denken de ballingen werkelijk, dat de macht van God tekort schiet? Door mijn dreigen: door het machtige bestraffende spreken van God, dat de tegenstander machteloos maakt, Ps. 18:16, 76:7; vgl. ook Mat. 8:26. Zee droog, rivieren tot een woestijn: zie bij 42:15, 44:27. Behalve een herinnering aan de uittocht uit Egypte en een verzekering, dat Gods macht ook nu toereikend is om Zijn volk te verlossen, ligt hierin vooral een dreigende verwijzing naar Gods overmacht: als niemand gelovig reageert op de prediking, zal God Zijn macht toch tonen. Dit dreigend karakter wordt door vs 3 geaccentueerd.

Derde profetie over de Knecht des HEREN 50:4-11

De eigenlijke profetie omvat de vss 4-9; in de vss 10 en 11 is niet meer de Knecht zelf aan het woord, maar de profeet, die opwekt de stem van de Knecht gehoor te geven. In dit derde lied (zie voor het eerste en tweede resp. 42:17 en 49:1-7) blijkt niet alleen, dat de Knecht zich tevergeefs inspant (vgl. 49:4), maar vooral, dat hij ondanks felle tegenstand en smadelijke behandeling zijn roeping trouw is gebleven en zijn vertrouwen op God niet heeft verloren. We hebben hier te doen met een lied van vertrouwen van een (tot een ambt) geroepene; het is te vergelijken met Jer. 11:18-20, 15:15-18, 20:10-13; maar met dit verschil, dat de Knecht niet klaagt over zijn ambtelijklijden, maar het aanvaardt.

Er is een duidelijke aansluiting aan het voorafgaande gedeelte: zoals God in 50:1-3 geen gehoor kreeg, vindt ook de Knecht geen gehoor. Zijn prediking roept geen geloof maar weerstand op. Bij de gewelddadige en vooral smadelijke behandeling die hij moet ondergaan is daarom niet te denken aan optreden van vijanden (het is overigens heel goed mogelijk, dat Deut. Jes. te lijden heeft gehad van maatregelen, die de babylonische autoriteiten tegen hem namen vanwege zijn prediking en dat hij ook daarin het beeld heeft vertoond van de Knecht) maar aan tegenkanting van de zijde van zijn volksgenoten, zie bij vs 6.

4.Heeft mij als een leerling leren spreken: lett. ‘heeft mij een leerlingentong gegeven’; bedoeld is: heeft mij geleerd te spreken wat ik van Hem hoor, vgl. Joh. 14:10, 17:8. Om met het woord de moede te kunnen ondersteunen: onzekere vertaling: misschien beter: ‘om de moede te kunnen ondersteunen wekt Hij het woord’. In elk geval is de bedoeling, dat de Knecht de moede (dat waren in de tijd van Deut. Jes. allereerst de moedeloze ballingen, vgl. 40:28-31, maar de betekenis reikt verder, vgl. Mat. 11: 28-30) met het woord, de prediking van Gods vergevend en reddend optreden, ondersteunt. Elke morgen: het hele leven van de Knecht staat in het teken van het horen van wat God zegt en het spreken van wat hij van God hoort; hierin komt tevens de trouw van God uit, vgl. Klaagl. 3: 23.

5, 6. Het oor geopend: een luisterend oor gegeven; hierbij is mogelijk vooral aan de (eerste) roeping gedacht. Niet weerspannig geweest: hoewel ik zag, dat de vervulling van het profetische ambt grote weerstanden zou oproepen; vgl. voor profeten die wèl tegenspreken Ex. 3: 11, 4:10, 13; Jer. l:6v. Niet teruggedeinsd: beter ‘ik heb mij niet onttrokken’. Bij het slaan op de rug ligt de nadruk op het pijnlijke, bij het uittrekken van de baard op het pijnlijke en het smadelijke, bij het spuwen in het gelaat op het smadelijke van de behandeling. Dergelijke bejegeningen doen niet denken aan optreden van de babylonische politie maar aan optreden van de eigen volksgenoten, die de prediking niet wilden aanvaarden. Zeker speelt hierin eigen ervaring van Deut. Jes. een rol. Meer dan in de vorige twee liederen vertoont de Knecht hier trekken van Jezus Christus, zie Mat. 27:67, 68. Tevens blijkt hier hoe weinig het Israel dat de prediking van de Knecht aanneemt samenvalt met het toen bestaande Israel.

7.Niet te schande: een uitspraak van vertrouwen: ik wist, dat deze vreemde weg van smaad en lijden de weg van God was. Gelaat als een keisteen: ik verdroeg alle pijn en smaad, wetende dat ondanks de schijn van het tegendeel dit geen weg van nederlaag maar van overwinning was. Niet beschaamd zou worden: dat in het einde God mij in het gelijk zou stellen; zie voor ‘beschaamd worden’ bij 41:11, 42:17, 45:16.

8, 9. Deze vss vertonen de taal van het ‘rechtsgeding’, zie bij 41.T, 6, 43:9. Hij is nabij die mij recht verschaft: God, die door Zijn optreden, resp. door de afloop, zal doen zien dat het inderdaad Zijn woord was dat de Knecht sprak, zal niet lang meer op zich laten wachten. Wie: bijna uitdagende vraag, zie 40:12, 25, 41:2, 26, 43:9 e.a.; vgl. ook Rom. 8:33v. Zij allen vergaan als een kleed, de mot zal ze verteren: deze woorden doen niet zozeer denken aan een straffend ingrijpen van God als wel aan het prijsgegeven blijven aan de vergankelijkheid die alle plannen op niets doet uitlopen, vgl. Ps. 39:12, 102: 27.

10, aansluiting aan het derde lied van de Knecht (vss 4-9) wordt in deze vss – die beide onzeker van vertaling zijn – opgeroepen de stem van de Knecht te horen, dwz. zijn prediking ter harte te nemen. Wanneer hij in diepe duisternis wandelt: wanneer hij in zeer moeilijke omstandigheden terecht komt. Die vuur ontsteekt, u met brandpijlen uitrust: wordt hiermee gewelddadig optreden tegen gelovigen bedoeld (Ps. 57:5) of gaat het hier over mensen die met eigen vuur en licht proberen de duisternis (van vs 10) te verdrijven in plaats van op de naam des HEREN te vertrouwen? In elk geval: het zal niet baten.

Boodschap van heil: Ik ben het die u troost 51:1-16

In dit gedeelte worden de gelovigen in Israel aangesproken (zie vooral de vss 1 en 7; ook vs 16); hun wordt gezegd, dat het heil nabij is en dat er geen reden tot vrees is. Blijkbaar bestond er onder hen, die de boodschap graag wilden aanvaarden vrees, dat vervulling van zulke rijke beloften onmogelijk zou blijken te zijn.

1-3. Gij die de gerechtigheid najaagt: bedoeld kan zijn: gij die verlangt naar verlossing (zie voor tsèdèq in de zin van ‘verlossing’ de aant. bij 42:5, 56:1), maar waarschijnlijker is dat bedoeld is: gij die wilt leven volgens de wil van God, zie vs 7. Die de HERE zoekt: die de HERE wilt dienen; zie voor de verschillende betekenissen van deze uitdrukking bij Sef. 1:6, 2:3; vgl. ook Jes. 45:19. Aangesproken zijn diegenen die de boodschap van Deut. Jes. (resp.. van de Knecht) gelovig aannemen, maar nog aangevochten worden door de vrees, dat de belofte niet in vervulling kan gaan omdat de tegenkrachten zo sterk zijn. Zij worden bemoedigd door de verwijzing naar Abraham en Sara (de stamouders van het volk voorgesteld onder het – niet erg duidelijke – beeld van rots en put, waaruit de leden van het volk gehouwen, resp. gegraven, zijn): zoals God toen het wonder tot stand bracht van een groot volk uit het nietige begin van twee (oude, Rom. 4:19) mensen, zo zal Hij nu uit het zwakke restje van Israel een nieuw volk doen ontstaan. De HERE troost Sion: zie voor ‘troosten’ bij 40:1, voor ‘Sion’ bij 40:2, 9, 49:14. Eden, hof des HEREN: zie Gen. 2:8, 13:10. De plaats die nu de trekken van het oordeel vertoont (woestijn), zal weer de plaats worden waar God woont. Blijdschap en vreugde, loflied en gezang: de woorden hebben een cultische en tevens eschatologische klank: zij bezingen, dat het heil van de eindtijd gekomen is.

4, 5. Een wet (tora) zal van Mij uitgaan en mijn recht (mijn misjpat) zal Ik stellen enz.: zie bij 42:1, 3, 4, 21. Bedoeld is: God zal Zichzelf en Zijn wil ook aan de volken doen kennen; deze openbaring zal een toestand van heil scheppen. Licht der volken: zie bij 42:6, 49:6. In plaats van onmachtig om Israel te verlossen, is de HERE zelfs machtig ook andere volken te doen delen in het komende heil. Mijn zege: mijn tsèdèq, zie bij 41:2,10, 42:6, 45:13, 56:1. Mijn heil: de door Mij tot stand gebrachte verlossing, zie voor jasja’ bij 45:14. Mijn armen: mijnmacht; onderrichten moet niet alleen ‘rechtspreken’, maar pok ‘regeren’ worden verstaan. Op Mij zullen de kustlanden wachten: een echo van 42:4; zie voor de ‘kustlanden’ bij 40:15 (eilanden), 41.T, 59:18. Bedoeld is: de hele wereld, tot de verstafgelegen gedeelten toe.

6.Heft uw ogen op enz.: als in 40:26, maar nu met andere bedoelingen: dit alles, hoe hecht ook, gaat voorbij, maar het heil van God (mijn jesjoe’a: zie bij 45:15) is blijvend. Mijn gerechtigheid: mijn tsedaqa, zie bij vss 4,5 mijn tsèdèq, met dezelfde betekenis. Verdwijnt als rook: vgl. Ps. 68:3, 102:4; Hos. 13:3. Als een kleed: dat verslijt of door de mot wordt aangetast, zie bij 50:9. Voor de vergankelijkheid van hemel en aarde zie Ps. 102: 26v; voor die van de mensen Ps. 103:14-16; Jes. 40:6-8.

7,8. Die de gerechtigheid (tsèdèq, zie bij vss 1, 5,6) kent: ‘kennen’ is meer dan weten; het is: erin en eruit leven. Mijn wet: mijn tora, mijn onderwijs. Zie bij vss 4, 5. Vreest niet voor de smaad van stervelingen: de nederlaag van Juda en de verwoesting van Jeruzalem werden de ballingen als smaad voorgehouden; men zei tot hen: er is voor u geen hoop op herstel. Mogelijk moesten de ballingen ook smaad ondervinden omdat ze probeerden te leven volgens de wet van de HERE. Bij vs 8 zie de aant. bij vs 6 en bij 50:9.

9-11- Waak op: eigenlijk ‘word wakker’, vgl. Ps. 44:24. Deze woorden worden tot de HERE gesproken door de profeet, resp. door de profeet als vertegenwoordiger van het (gelovige deel van het) volk, dat in de voorafgaande vss is aangesproken. Gevraagd wordt om de daadwerkelijke vervulling van de belofte. Dagen van ouds, geslachten van de voortijd: de tijd van de uittocht uit Egypte en van de doortocht door de Schelfzee. Deze daden van God worden getekend met motieven ontleend aan de strijd die God volgens in het oude Oosten levende voorstellingen bij de schepping te voeren had tegen de ‘zeemonsters’, de verpersoonlijking van de machten van de chaos: Rahab, te vergelijken met de Leviathan, is er zo een, Job 9:13, 26:12; Ps. 89:11. Maar tevens is Rahab aanduiding van Egypte, Ps. 87:4; Jes. 30:7. De zee drooggelegd: zie bij 42:15, 44:27, 50:2. Verlosten: van de wortel ga’al, zie bij 41:14. Opnieuw blijkt, dat de terugkeer uit Babel gezien wordt als nieuwe exodus, maar nu van een eschatologisch karakter. Vs 11 is een herhaling van 35:10, zie daar voor de uitleg; het geeft hier uiting aan de zekerheid, dat het gebed van de vss 9, 10 verhoord zal worden. Vreugde, blijdschap: zie bij vs 3.

12-14. Deze vss zijn in hoofdzaak herhaling van wat eerder gezegd werd. Troost: zie bij vs 3. Bevreesd voor een sterfelijk mens: zie bij vss 7, 8. Dat gij vergeet: de klacht van Israel: de HERE vergeet ons (vgl. 40:27, 49:14) wordt hier omgekeerd. Uw Maker: zie bij 43.T, 44:9. Die de hemel uitspande en de aarde grondvestte: zie 40:1226, 42:5,44:24, 45:12. Waar is nu de grimmigheid van de verdrukker: uitdagende vraag, die een beroep doet op geloof: op dat ogenblik was de verdrukker (Babel) immers nog niet verdwenen! Vs 14 tekent de aanstaande bevrijding: de kromgeslotene, hij die zo geboeid is, dat hij niet rechtop kan staan – beeld van de verdrukte ballingen, maar de betekenis is daartoe niet beperkt – wordt losgemaakt. Het leven, niet door geweld of honger bedreigd, ligt voor hem.

15, 16. De Almachtige is de God van Israel, vgl. 40:1226. HERE der heerscharen: zie bij 44:6. Mijn woorden in uw mond gelegd: de profetische taak van Israel, dat de HERE kennen en belijden mag. Schaduw mijner hand: bescherming, vgl. bij 49:2. Die de hemel uitspan en de aarde grondvest: zie bij vs ‘ vs 16 wordt niet van ‘uitspannen’, maar van ‘planten’ gesproken, maar met een kleine wijziging leest men meestal ‘uitspannen’.

Drievoudige belofte van heil 51:17-52:12

In dit gedeelte zijn duidelijk drie onderdelen te onderscheiden: 51:17-23, 52:1-6, 52:7-10; waarna nog in 52: 1 lv de oproep volgt zich uit Babel naar Jeruzalem te begeven. Er is een zekere opklimming waar te nemen van het eerste, waarin de huidige ellende van Jeruzalem nog veel aandacht krijgt, naar het derde, waarin het heil bezongen wordt. De eigenlijke boodschap is die van het komen van de HERE als Koning en Verlosser; dit wordt in het tweede gedeelte genoemd (52:6), in het derde uitgesproken en bezongen (52:7vv).

17-20. Ontwaak: hetzelfde woord als in 64:7 met ‘zich beijveren’ vertaald is; een andere vorm van hetzelfde werkwoord in vs 9. De bedoeling is meer dan ‘word wakker’: kom tot leven. Sta op, Jeruzalem: de voorstelling is, dat Jeruzalem als een dronken vrouw verdoofd op de grond ligt (voor het beeld van Jeruzalem als vrouw zie bij 40:9, 49:14, 50:1); wat zij gedronken heeft is de beker van de grimmigheid (zie bij Nah. 1:2), de toorn, van God. Zie voor de beker als beeld van de toorn Jer. 25: 15vv; Klaagl. 4:21; als beeld van het daardoor veroorzaakte lijden Mat. 20:22, 26:39. Over verwoesting van Jeruzalem en ballingschap als uitingen van de toorn van God, zie 42:24. In de vss 17b-20 horen we de tonen van een klaaglied. Niemand van haar zonen was er die haar geleidde: een van de plichten van de goede zoon was het bij de hand nemen en geleiden van de dronken ouder (vgl. daartegenover het gedrag van Cham in Gen. 9: 21vv). Zonder beeldspraak: de bewoners van Jeruzalem konden niets voor hun stad doen, zij lagen machteloos door honger en zwaard op de hoeken van de straten, vgl. Klaagl. 2:19. Hoe zal Ik u troosten: dit zegt niet de HERE (die ging immers juist wel troosten, 52:9) maar de profeet, resp. de dichter. Misschien is beter te vertalen: wie zal u troosten? Voor ‘troosten’ zie bij 40.T; bij vs 19 vgl. 47:9.

21-23. Daarom: hiermee is geen ‘daarom’ in de zin van een reden bedoeld (de vss 21 w volgen ook niet logisch uit de vss 17-20); maar zoals ‘daarom’ dikwijls een veroordelende uitspraak inluidt, zo luidt het hier de heils-verkondiging als kern van de profetie in. Hoor toch dit: in 47:8 inleiding van het oordeel over Babel, hier inleiding van de heilsboodschap voor Jeruzalem. Niet van wijn: maar van de toorn van God, zie bij vss 17-20. Zo zegt uw Here: bodenformule, vgl. 56.T. Uw God: zie bij 40:1. Die de rechtszaak van zijn volk verdedigt: de taal van het rechtsgeding, zie de inl. op 41:1-7 en bij 41:21. De vss 22 en 23 zeggen, dat de toorn van God zich van Israel af zal wenden en zich keren tegen hen die Israel verdrukken. Werp u neer opdat wij over u heengaan: de overwinnaar zet zijn voet op de overwonnene, vgl. Jozua 10:24; Ps. 66:12, 110:1.

52:1, 2. Waak op: hetzelfde woord als in 51:9, waarmee dit vs ook verder overeenkomst vertoont. Sion, Jeruzalern: zie bij 40:2, 49:14. Bekleed u met sterkte: treed uit uw verdoving en word weer levend en sterk, vgl. 51:17. Heilige stad: dat was Jeruzalem, omdat God er woonde; dat zal het weer worden nu God weer komt, vss 6, 8, vgl. ook 48:2. Geen onbesnedene of onreine zal meer in u komen: de tijd, dat allerlei heidenen als vijanden en verdrukkers in Jeruzalem kwamen, is voorgoed voorbij; tevens tekenen deze woorden iets van de heiligheid van het verloste volk in het herbouwde Jeruzalem. Schud het stof, waarmee zij die op de grond neergeworpen ligt, zie bij vs 17-20, bedekt is, van u af Dochter Sions, beter: dochter Sion, zie bij 47:1 en de inl. op 47:1-15.

3-6. Zo zegt de HERE: bodenformule, vgl. 56:1. Om niet zijt gij verkocht: het beeld van de ballingschap als het verkopen van Israel, zie bij 43:3, 4, 45:12, 13, 50:1. Gelost: zie bij 41:14. De betekenis is: God heeft zijn volk niet voor geld of wegens Zijn schuld (50:1) verkocht, maar wegens hun eigen zonden. Hij zal het bevrijden, niet met geld maar door vergeving, vgl. bij 40:2. Vroegere verdrukkers als Egypte en Assyrië hebben lang niet zoveel schade aangericht als de babylonische ballingschap: maar nu,- wat vind ik hier?, dwz. in wat voor toestand tref Ik nu mijn volk aan? Wat voor zin heeft het een dergelijke toestand te laten voortbestaan? Vs 5 is overigens onzeker van vertaling en verklaring. Om niet wil niet zeggen: zonder reden, maar: zonder dat Babel de HERE er iets voor betaalde. Mijn naam gelasterd: doordat tot de ballingen gezegd werd: uw God is blijkbaar niet in staat u te verlossen. Mijn naam kennen, dat Ik het ben, die spreek: zie, hier ben Ik: ervaren, dat datgene wat zij met de naam HERE – Hij, die er (voor ons) is – belijden, waarheid en werkelijkheid is, vgl. 40:9, 49:23, 26 en de aant. bij 45:3, 6.

7-10. Heilsboodschap in de stijl van de hymne (het loflied). Hoe lieflijk: beter ‘hoe welkom’ of ‘hoe fel begeerd’.

Op de bergen: rondom Jeruzalem, Ps. 125:2. De voeten: de profeet ziet de boodschapper ahw. komen aansnellen. Vreugdebode: hetzelfde woord als in 40:9 (zie de aant. daar) maar nu in de mannel. vorm; zie ook bij Nah. 1:15. Vrede, sjalom, zie bij 48:18v, en heil,jesjoe’a zie bij 43: 12, 45:16v, houden samen de totale verlossing in. Uw God is Koning: uw God, die u altijd al als Koning erkend (1 Sam. 8:7) en bezongen (Ps. 93:1, 97.T) hebt, heeft Zich nu daadwerkelijk Koning getoond en doet zijn volk delen in de overwinning. Dat laatste doet Hij doordat Hij met zijn macht en genade naar Sion weerkeert: de wachters (zie bij 62:6v, waar echter een ander woord staat) zien Hem aankomen; Hij is zo dichtbij, dat zij Hem met eigen ogen, beter: oog in oog, kunnen zien. Getekend wordt een theophanie, zie bij 40:3-5, 9-11 en vgl. Ps. 102:16v. Getroost: zie bij 40:1. Heilige arm ontbloot: zich door zijn daden de Heilige en Machtige getoond. Alle einden der aarde: zie bij 45:22.

11, 12. Deze oproep doet denken aan die van 48:20, zie de aant. daarbij. Vandaar: uit Babel.Raakt het onreine niet aan: zorgt, dat u (cultisch) rein bent als u naar Jeruzalem vertrekt; de terugkeer naar Jeruzalem, de tweede Exodus, wordt als godsdienstige optocht (processie) voorgesteld. Die de vaten des HEREN draagt: het naar Babel weggevoerde tempelgerei (2 Kon. 25:13vv; Dan. 1: 2) zal weer naar Israel teruggebracht worden. Vgl. Ezra l:7vv. Niet overhaast: zoals bij de vroegere Exodus wel het geval was, Ex. 12:11. Vgl. bij het verdere vs Ex. 14: 19.

Vierde profetie over de Knecht des HEREN 52:13-53:12

Dit is het laatste van de vier zgn. Liederen van de Knecht des HEREN (zie de inl. op het eerste, 42:1-9). Veel in dit laatste lied is onzeker van betekenis; het gevolg is, dat er grote verschillen in vertaling en uitleg bestaan.

De lijn die door deze liederen loopt bereikt hier een hoogte- (of diepte-)punt: het lijden van de Knecht, waarvan niemand de betekenis begreep. Ook hier staat mogelijk Deut. Jes. zelf model voor de Knecht: ook hij werd immers niet geloofd en (daarom) smadelijk behandeld, zie de inl. op 40:12-21 en die op 50:4-11. Maar tevens blijkt vooral in dit vierde lied, dat de Knecht nog iemand anders en meer is dan Deut. Jes. Vooral het plaatsvervangend karakter geldt in de volle zin van het dragen van de straf voor anderen niet van Deut. Jes., wel van de Knecht. Op Deut. Jes. is het in zoverre van toepassing, dat hij de boodschap van de verlossing die hij bracht aanvaardde en daardoor (het ware) Israel representeerde, zie bij 49:3.

Het is mogelijk, dat het biografisch element in dit lied ook het sterven van de Knecht raakt: misschien klinkt de dood van Deut. Jes. erin mee. Daaruit zou volgen, dat het lied niet van Deut. Jes. zelf stamt maar van zijn leerlingen – dat klopt daarmee, dat we hier een kring van mensen aan het woord horen, van mensen die pas later tot het goede inzicht gekomen zijn (zie het voortdurende ‘wij’ en ‘onze’ in 53:1-6). Dit kan tevens betekenen, dat Deut. Jes. gestorven is voordat zijn profetieën begonnen in vervulling te gaan. Zo was ook zijn sterven dienstbaar aan zijn boodschap: daardoor kregen de leerlingen er oog voor, dat de vervulling verder weg lag dan zijn (en hun) leven. Deze gedachte komt in de hstt. 56-66 terug, zie de inl. op die hstt. en de aant. bij 59:21. Zo wordt de weg gebaand voor het inzicht, dat de uiteindelijke vervulling in Christus ligt. (In het N.T. wordt Jes. 53 twaalf maal, direct of indirect, aangehaald).

Met deze prediking kan de plaats van het lied in het boek samenhangen. Hoewel het spreekt over de dood van de Knecht (en mogelijk ook over die van de profeet), staat het niet aan het eind van diens profetieën. Ook op die wijze komt uit: zijn prediking en zijn leven zijn geen mislukking; zij gaan in vervulling, ook langs deze vreemde weg. Het laatste woord is aan het herstel en aan de uitnodiging tot het heil, zie de hstt. 54 en 55. Tevens wordt daardoor nogmaals, in dit vierde lied nog meer dan in de vorige, duidelijk, dat het heil waar het om gaat, veel meer omvat dan alleen de terugkeer uit de ballingschap. Wat de opbouw van dit gedeelte betreft: het stuk begint (52:13-15) en eindigt (53:11, 12) met woorden van de HERE; daartussenin horen we de prediking vooral in de vorm van een belijdenis van hen die later tot inzicht en geloof in de weg van de Knecht gekomen zijn.

13-15. Zie, mijn knecht: vgl. 42:1; over de betekenis van ‘knecht’ bij 41:8, 42:1. In dit inleidende Godswoord staat voorop, dat de Knecht uiteindelijk resultaat op zijn werk zal zien (zal voorspoedig zijn; hierin ligt tevens de gedachte van wijsheid: door met inzicht de goede weg te gaan zal hij voorspoedig zijn); dat dit gebeuren zal in de weg van het lijden, zegt het vervolg. Verhoogd: niet alleen ‘gered uit zijn nederige en smadelijke toestand’, Ps. 113:7, maar ook: ‘in een toestand van heerlijkheid gebracht’, vandaar ten zeerste verheven. Over u ontzet: beter is te lezen: over hem ontzet. Niet meer menselijk: door ziekten en mishandelingen, vgl. 50:6 en 53:4-6. Hierin klinkt iets van de ervaringen van Deut. Jes. zelf mee, zie ook bij 50:5,6 en de inl. op 40:12-31 en op 50:411. Doen opspringen: van verbazing, verbijstering bijna; zij kunnen het niet geloven. Volken en koningen vertegenwoordigen de hele mensheid in haar uitgebreidheid (volken) en hoogte (koningen). Vernemen zij is na ‘wat zij niet gehoord hebben’ geen erg waarschijnlijke vertaling; eerder is bedoeld: nemen zij waar, vgl. het parallelle ‘ zien zij’. Het ongehoorde dat zij te zien krij gen is de weg van het diepste lijden naar de hoogste heerlijkheid als de weg van Gods verlossend werk.

53:1-3. Wie gelooft wat wij gehoord hebben en wat wij als boodschap, als prediking doorgeven; aah wie is de arm des HEREN geopenbaard, wie had kunnen denken, dat in de vreemde weg van het lijden van de Knecht God zelf aan het werk was? Degenen die hier en in de volgende vss aan het woord zijn (wij, onze) zijn zij die de Knecht meemaakten en later tot het inzicht en het geloof kwamen, dat hij leed in hun plaats. Dit kan allereerst een kring om Deut. Jes. heen geweest zijn (zie de inl. op dit gedeelte), maar de betekenis reikt verder. Als een wortel uit dorre aarde: het zijn niet alleen de mishandelingen van de kant van de mensen, die de Knecht ontoonbaar maken; zijn hele bestaan heeft van het begin af de tekenen van vernedering gedragen. Hij had gestalte noch luister: aan zijn uiterlijk was het al te zien, dat hij vernederd, niet gezegend, was, zoals omgekeerd bij Jozef (Gen. 39:6) en bij David (1 Sam. 16:12) de uiterlijke schoonheid op zegen wees. Veracht en van mensen verlaten: van iemand, die zo duidelijk niet in de gunst van God deelt, keren de mensen zich af. Smarten, ziekte: hoewel de gebruikte taal die van het klaaglied is, waarin deze en dergelijke woorden het lijden in het algemeen, met een zekere stereotypie, aanduiden, kan men zich toch moeilijk onttrekken aan de gedachte, dat het gaat om een door pijnlijke ziekte en/of handicap getekend iemand; dit zou ook verklaren, waarom men voor hem het gelaat verbergt: men wil de ellende niet zien en maakt duidelijk, dat de lijder van deze zijde geen hulp te wachten heeft, vgl. Ps. 22:25.

4-6. Onze: zie bij vss 1-3. Ziekten, smarten: wij hadden door onze zonden ziekten en pijn verdiend, God heeft die op hem gelegd. Maar wij dachten, dat God hem om zijn eigen zonden tot een geslagene en verdrukte gemaakt had. Tot inzicht in de betekenis van het lijden van de Knecht kwamen ‘wij’ pas later. Om onze overtredingen: de gedachte van de plaatsvervanging, die Israel oa. kende uit de offers (zie ook vs 10, schuldoffer), wordt nergens in het O.T. zo duidelijk onder woorden gebracht als in dit gedeelte. Overtredingen: zie bij 59:12. De woorden doorboord (vgl. Zach. 12:10, waar echter een ander hebr. woord staat) en verbrijzeld worden in algemene zin gebruikt en geven dus geen aanwijzingen tav. de vraag wat er precies gebeurde. Ongerechtigheden: zie bij 40:2. Vrede: sjalom, zie bij 52:7-10. Dwaalden als schapen: beeld van de zonde als afdwalen van God en Zijn wegen, vgl. Ps. 119:176.

7-9. Meer dan in de voorafgaande vss ligt hier de nadruk op wat mensen de Knecht aandoen: hij werd mishandeld, maar omdat hij wist, dat het – al bedoelden zij die hem mishandelden dat niet – van Godswege gebeurde, deed hij zijn mond niet open in protest of roep om wraak.Ab een lam: vgl. Jer. 11:9. Hij is uit, of: door, verdrukking en gericht weggenomen: deze woorden zijn zeer onzeker van vertaling en betekenis. De mi. meest waarschijnlijke verklaring is: hij werd weggenomen (= stierf) te midden en ten gevolge van de onrechtvaardige rechtszaak tegen hem. Of dit betekent, dat hij ter dood is gebracht, is onzeker; nog onzekerder is of eruit geconcludeerd mag worden, dat Deut. Jes. een gewelddadige dood stierf (bv. terechtgesteld door de babylonische autoriteiten, die zijn prediking als politiek gevaarlijk beschouwden). Ook het verdere vs 8 is uiterst onzeker; mogelijk is de betekenis: ‘Wie bekommerde zich erom, dat hij te vroeg, nl. voordat hij een zoon had, moest sterven?’ Met afgesneden uit het land der levenden (vgl. Ps. 116:9) wordt dan niet alleen gedoeld op zijn sterven maar ook op het ontbreken van nakomelingen. In vs 10 wordt op deze beide klachten het antwoord gegeven: hij zal nakomelingen zien en een lang leven hebben. De laatste woorden van vs 8 moeten misschien vertaald worden: ‘vanwege de zonden van zijn volk is hij getroffen ten dode toe’ (deze vertaling berust op twee kleine veranderingen in de hebr. tekst). Zijn graf bij de goddelozen: een oneervolle begrafenis werd heel erg gevonden, vgl. 1 Kon. 13:22, 14:13; Jes. 14:19v; Jer. 22:19. De volgende woorden moeten misschien vertaald worden: ‘bij de boosdoeners is zijn graf geweest’; de laatste woorden van vs 9 niet omdat maar hoewel hij geen onrecht (chamas, geweldpleging, zie bij Hab. 1:2) gedaan heeft.

10-12. Maar het behaagde de HERE hem te verbrijzelen zegt nog eens, dat de lijdensweg van de Knecht Gods weg was. Het is echter ook mogelijk zo te vertalen, dat reeds met deze woorden en niet pas halverwege dit vs de ommekeer in het lot van de Knecht begint: Maar de HERE kreeg welgevallen aan Zijn verslagene en heelde hem die zijn leven tot een schuldoffer gaf. De vraag is, waarin deze ommekeer precies bestond. Het verdere vs spreekt van nakomelingen en een lang leven (vgl. de aant. bij vs 8); er moet dus iets als een herleving, een opstanding van de Knecht hebben plaats gehad, maar de profetie zegt dat niet met zovele woorden. De nakomelingen zullen wel zij zijn aan wie zijn schuldoffer (zie de aant. bij vs 5) ten goede komt. De laatste twee vss zijn weer (zie de inl.) woorden van God. Het zien: misschien beter: het licht zien, vgl. Ps. 36:10. Doorzijn kennis: gaat het hier over de kennis van de weg van de verlossing, die de Knecht had en na zijn verhoging aan anderen kon meedelen? De rechtvaardige: tsaddiq, dat is ook: die het recht aan zijn kant heeft, vgl. bij 42:8. Rechtvaardig maken: hij zal hun vrijspraak en behoud ten deel doen vallen, nl. door (de straf op) hun ongerechtigheden (zie bij vs 5) te dragen. Vs 12 tekent beelden van herstel in eer en voorspoed; omdat dit beelden zijn, moet men niet vragen wat de buit is of wie de machtigen zijn.

Boodschap van heil: Jeruzalem in nieuwe glorie 54:1-17

Over de samenhang van dit hst. met het vorige, zie reeds (het einde van) de inl. op 52:13-53:12. In het herstel vanSion, dat hier wordt getekend in trekken die de herbouw van Jeruzalem na de terugkeer uit ballingschap verre te boven gaan, komt mede het resultaat van het werk van de Knecht aan het licht.

Vooral profetieën als deze werden later, toen de (aanvankelijke) vervulling bitter tegenviel, een probleem en kregen daarom in Tr. Jes. weer aandacht, zie de inl. op hstt. 56-66 en de verklaring van de hstt. 60, 61 en 62. De stijl van deze heilsboodschap is grotendeels die van het loflied (de hymne).

1-3. Jubel, breek uit in gejubel: vgl. 49:23, 51:11, 52:9. Het komende heil is zo zeker, dat de aankondiging ervan gegeven kan worden in de vorm van een oproep tot lof-zingen alsof het heil er al was. Gij onvruchtbare: bedoeld is Jeruzalem, dat zonder kinderen (inwoners, zie 49:17, 50:1, 51:18) is. Met de volgende woorden wisselt het beeld enigszins: want de kinderen der eenzame worden talrijker dan die van de gehuwde: nu gaat het niet zozeer over een vrouw die geen kinderen kan krijgen (Jeruzalem heeft immers vroeger kinderen gehad!), maar over een eenzame, vgl. 2 Sam. 13:20, door haar man verlatene, zie ook vs het woord voor ‘eenzame’ klinkt tevens ‘verwoeste’ mee: Jeruzalem lag toen grotendeels in puin. In deze heilsprofetie horen we de echo’s van de klaagliederen die de ballingen toen zongen (vgl. Klaagl. 1:1): de woorden daarvan worden hier opgenomen in een lofzang die heil aankondigt. Dit vs wordt aangehaald in Gal. 4: 27. Maak de plaats voor, of: van, uw tent wijd: zet een grote tent op waarin een groot gezin kan wonen. Vs 3 laat de beeldspraak van het gezin varen: de verwoeste steden zullen weer bewoond worden, zelfs gebied waar andere volken (zijn gaan) wonen, zullen zij in bezit nemen, vgl. 49:19. In profetieën als deze, vgl. ook Zach. 2: 1-5, klinken beloften van een groot volk en een ruim land, eens aan de aartsvaders gedaan, mee.

4-6. Vrees niet: de taal van het heilsorakel, zie de aant. bij 43:1. Niet beschaamd staan: zie bij 41:11, 42:17, 50: 7. De schande van uw jeugd: het versmaad, niet ten huwelijk gevraagd zijn. Uw weduwschap: opnieuw een verschuiving in de beeldspraak. Met alles wat toen voor een vrouw als beschamend en/of verdrietig gold (niet ten huwelijk gevraagd zijn, onvruchtbaarheid, verlaten zijn, weduwschap) is nu de desolate toestand van Jeruzalem getekend. Vgl. 49:14 en 47:8, 9 (Babel).Uw man: de eenzaamheid wordt opgeheven, het verbond (vergeleken met een huwelijk, zie Hos. 1 en 2) hersteld. Uw Maker: vgl. 43:1, 44:9. HERE der Heerscharen: zie bij 44:6. Is zijn naam: zo zal Hij ook blijken te zijn, vgl. 42:8, 47:4, 48:2, 51:15. Losser, (go’el), Heilige Israels: zie bij 41:14. God der ganse aarde: zie 40:12-31 en de inl. daarop. Zal Hij genoemd worden: als zodanig zal Hij gekend en erkend worden.

7, 8. Een kort ogenblik: vgl. Ps. 30:5; Zach. 1:15. Groof erbarmen: kern van de boodschap van Deut. Jes.: de barmhartigheid Gods, die vergeeft en redt, is veel groter dan Zijn toorn, die straft. Een eeuwige goedertierenheid: de trouw (chèsèd) van God aan Zijn verbond houdt niet op, vgl. het refrein van Ps. 136. Uw Losser: uw go’el, zie bij 41:14. Dat de wending van toorn naar genade definitief is, zeggen ook de volgende vss.

9, 10. Als in de dagen van Noach: deze woorden geven niet alleen het definitieve van de wending van toorn naar genade aan, zij doen ook zien, dat Deut. Jes. het door hem aangekondigde heil in grootte op één lijn zet met de grootste gebeurtenissen van vroeger (vgl. ook de herinneringen aan de uittocht uit Egypte, zie de inl. op 41:1720). Bergen en heuvelen: toonbeelden van vastheid en onwankelbaarheid door de eeuwen heen, vgl. Ps. 46:3; Hab. 3:6. Mijn goedertierenheid, Mijn chèsèd, Mijn trouw aan verbond en belofte, vgl. 57:1, 63:7. Vredes-verbond: verbond dat vrede (sjalom, zie bij 48:18v en 52: 7-10) tot inhoud heeft.

11, 12. Gij ellendige, enz.: bedoeld is Jeruzalem, zie bij de vss 1-3 en bij 40:9; verder 51:21. Ongetrooste: zie bij 40:1, 51:3. Deze vss tekenen in beeldspraak de toekomstige heerlijkheid van Jeruzalem als stad van God, door Hemzelf gebouwd (Ik leg, Ik grondvest, enz.). Daarom is het niet raadzaam aan de afzonderlijke edelstenen een bepaalde betekenis toe te kennen. De profetie wijst verder dan de herbouw van Jeruzalem door de teruggekeerden, vgl. Op. 21:18-21.

13, 14a. Al uw zonen: alle bewoners van het verheerlijkte Jeruzalem, zie vss 1-3. Leerlingen des HEREN: zie 48:17 en vooral 50:4: in zekere zin zullen allen zijn als de Knecht, vgl. Jer. 31:34. Heil: sjalom, zie bij 48:18v, 52: 7-10. Door gerechtigheid: zie voor de verschillende betekenissen van tsèdèq, tsedaqa bij 41:2, 45:24v, 56:1. Hier duidt het de toestand van heil aan, die door Gods verlossend werk in het leven wordt geroepen.

14b, 15. Hoewel de vertaling van deze vss onzeker is, is duidelijk, dat het hier gaat over de veiligheid van het nieuwe Jeruzalem. Eventuele aanvallen op de stad zullen niet, zoals vroeger, een straf van God zijn (dan gaat dat niet van Mij uit), zij zullen dus op niets uitlopen. Sion zal zelfs niet behoeven te strijden.

16, 17.Ikbenhet, diedesmid, charasj, zie bij 40:19, 44: 12v, geschapen heb: de vakman, resp. de techniek, is schepping en gave van God, maar als Sion bevreesd wordt omdat de vakman ook zwaarden (resp. de techniek ook wapens) maakt, laat het dan bedenken, dat ook de verderver, degene die de wapens wil gebruiken om te vernielen aan de macht van God de Schepper onderworpen blijft (overigens worden ook andere uitleggingen gegeven). Elke tong die zich in het gericht tegen u keert: zie bij 50:8, 9. Hun recht: hun tsedaqa, zie bij vs 14a.

Laatste uitnodiging tot het heil 55:1-13

In hst. 54 is het blijvende heil aangekondigd in de vorm van een oproep tot lofzang. Hst. 55 roept op zich het gekomen heil toe te eigenen: zoekt de HERE terwijl Hij Zich laat vinden! Dat de door Deut. Jes. aangekondigde verlossing veel meer omvat dan de terugkeer uit Babel naar Jeruzalem en de daarop volgende herbouw van stad en land, is in het voorafgaande al verschillende malen gebleken (zie bv. bij 54:7v, 1 lv, 13v). Het blijkt ook in dit hst., zie vooral vss 7 en 12v. Deze uitnodiging, waarin alle woorden van leed en van bestraffing ahw. voorbij zijn, vormt een rijke en zinvolle afsluiting van de hstt. 40-55.

L13a. O, alle dorstigen: allereerst zijn de ballingen in Ba-bel bedoeld (zie vs 12), maar zoals de tekening van het heil verder reikt dan de herbouw van Jeruzalem, zo reikt ook de uitnodiging verder dan de kring van de ballingen. Genodigd worden allen die verlangen naar de komst vanhet heil van God, vgl, Mat. 5:6. Komt tot de wateren, komt, koopt en eet: de uitnodiging doet denken aan die van Spr. 9:5, vgl. Luc. 14:15vv; mogelijk klinkt (let op de herhalingen!) ook de roep van de marktkoopman of waterdrager, die op straat zijn waar aanbiedt, hierin mee. Het heil wordt voorgesteld als water, datgene wat als basisvoorwaarde absoluut noodzakelijk is voor het leven, maar ook als wijn en melk, datgene wat tot de overvloed behoort. Alles is zonder geld, alleen uit genade, te krijgen. Vs 2 zal wel niet bedoelen het gewone, dagelijkse brood tegenover het geestelijke, eeuwige te stellen (of het moest zijn op de manier van Joh. 6:27); het zal eerder gaan om het afwijzen van andere stemmen, die andere ‘evangeliën’ verkondigen, zoals kan blijken uit het vervolg: hoort aandachtig naar Mij: komen en eten en drinken is de verkondiging van het heil aannemen,, vgl. Joh. 7:37. Uw ziel zich in overvloed verlustige: ‘ziel’ staat hier niet in tegenstelling tot ‘lichaam’, maar duidt aan, dat de mens met hart en ziel, met zijn hele bestaan, deelt in het heil, het ‘leven’ in de volle zin van het woord, vgl. ook Ps. 36:9, 10; Am. 5:5.

3b-5. Eeuwig verbond: niet het vroegere, dat voorbijging, verbroken werd, vgl. 54:10; Jer. 31:31-34. De betrouwbare genadebewijzen (voor de betekenis van het woord chèsèd zie bij 54:7, 8 en 9, 10) van (beter: aan) David: er was een verbond van God met David, dat beloften inhield voor de toekomst, 2 Sam. 7:8-16, 23:5; 1 Kon. 8:23-26; Ps. 89:4v, 132:11-18. Dit verbond leek door de verwoesting van Jeruzalem en de wegvoering in ballingschap, waarin van koningshuis en volk weinig hoopgevends was overgebleven, verbroken, Ps. 89:39v, 50. Deut. Jes. mag nu namens God herstel van dit verbond, maar nu voorgoed en gesloten met allen die de uitnodiging aannemen, beloven. Wat daarmee precies bedoeld is, wordt niet gezegd; zeker veel meer dan het herstel van het koningshuis van David. Ik heb hem, David, tot een getuige voor de natiën gesteld moet gelezen worden in samenhang met vs 5: zoals in Davids gezegende regering voor de ogen van andere volken duidelijk uitkwam, dat God voor Zijn volk zorgde, zo zal van het herstelde Israel een uitnodiging tot het heil uitgaan aan andere mensen: een volk dat gij niet kendet zult gij roepen. Zie reeds 49:1, 22v. Heilige Israels: zie bij 41:14. U verheerlijkt: zie 44:23.

6,7. Zoekt de HERE: voor de verschillende betekenissen van ‘de HERE zoeken’ zie bij 58:2. De bedoeling is hier: aanvaardt het heil nu God het u aanbiedt; neemt de toevlucht tot Hem, die met Zijn verlossing nabij is (terwijl Hij Zich laat vinden, vgl. Ps. 32:6). De goddeloze, de on-gerechtige zal vooral degene zijn, die aan het aangeboden heil twijfelt (zie voor tegenstand tegen de prediking de inl. op 40:12-31 en op 50:4-11). Maar tegelijkertijd spreekt vs het algemeen van bekering en vergeving. Zijn weg: zijn gedrag, de (in)richting van zijn leven.

8, 9. Waarschijrdijk geven deze vss antwoord op het bezwaar, dat het heil in de gegeven situatie onmogelijk is, vgl. de aant. bij 49:24-26. Maar Gods gedachten, Zijn plannen, vgl. 46.10v, en Zijn wegen, de wijze waarop Hij die plannen tot uitvoering brengt, zijn hoger, machtiger, dan die van de mensen, zoveel als de hemel hoger is dan de aarde, vgl. 40:12-26 en zie ook Ps. 103: llv. De vss 8, 9 doen sterk denken aan Jer. 29:10-14.

10, 11. Het woord van God, dat het heil aankondigt, wordt hier voorgesteld als de bewerker van dat heil: het zal datgene volbrengen waartoe Ik het zend. De God, die met Zijn woord van verlossing tot Zijn volk komt, is de God, die het ook volbrengt. Het beeld van de regen en de sneeuw heeft als punt van vergelijking de werkzaamheid, het effectieve: regen doet groen uitspruiten, het woord doet het heil uitspruiten, vgl. 42:9, 43:19, 44:4, 45:8. Niet ledig: niet zonder uitwerking. Dat God aankondigt en in vervulling doet gaan, is in verschillende ‘rechtsgedingen’ in het boek als blijk van Zijn God-zijn aangevoerd, zie de inl. op 41.T-7 en 21-29.

12,13. De terugkeer uit naar Jeruzalem als nieuwe exodus (zie bij 51:9-11, 52:llv e.a.) en als begin van het nieuwe heil. Vrede: sjalom, zie bij 48:18v, 52:7-10. De en de heuvelen: zie bij 40:4 (anders in 54:10); de schepping om u heen zal met haar lofzang in dienst staan van het heil, vgl. 44:23; zelfs de hindernissen zullen in hulp en steun veranderen. In de handen klappen: vgl. Ps. 98:8. Voor een doornstruik zal een cypres opschieten: de woestijn verandert in een paradijselijk landschap, vgl. 43:19-21. Naam en teken: een teken, dat de Naam openbaart (zie bij 54:5) en in levende gedachtenis houdt, vgl. 56:5, waar echter voor ‘(gedenk)teken’ een ander woord staat.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken