12.6. Respect voor het leven
Zie ook
Heidelbergse Catechismus
Zondag 40
Vraag 105: Wat eist God in het zesde gebod?
Antwoord: Dat ik mijn naaste noch in gedachten, noch met woorden of enig gebaar, en nog veel minder door daden, hetzij zelf, hetzij door tussenkomst van anderen in zijn eer aantast, haat, kwets, of dood; maar dat ik alle wraakzucht laat varen; ook mijzelf geen kwaad berokken of moedwillig in gevaar begeef. De overheid draagt dan ook het zwaard om doodslag te verhinderen.
Vraag 106: Maar dit gebod lijkt toch alleen over de doodslag te gaan?
Antwoord: Door de doodslag te verbieden, leert God ons ook dat Hij de wortel van de doodslag, zoals afgunst, haat, toorn en wraakzucht, verafschuwt en dit alles voor doodslag houdt.
Vraag 107: Maar is het dan genoeg als wij onze naaste, zoals gezegd, niet doden?
Antwoord: Nee, want door afgunst, haat en toorn te verbieden, gebiedt God onze naaste lief te hebben als onszelf en hem met geduld, vrede, zachtmoedigheid, barmhartigheid en vriendelijkheid te bejegenen, wat hem schaden kan zo veel mogelijk tegen te gaan en ook onze vijanden goed te doen.
Relatie van het thema tot het hoofdthema
In het zesde gebod zijn we aangekomen bij een concrete invulling van onze levenskunst. Wat doe ik wel en niet als het gaat om het leven van anderen en van mijzelf? Het blijkt een hele kunst te zijn om op respectvolle wijze met het leven om te gaan. Bij de doordenking van dit thema is het erg belangrijk dat wij de aanduiding ‘respect voor het leven’ omschrijven zoals God ons dat leert in de Bijbel, aangezien deze omschrijving anders al snel van kleur verschiet in hoe onze samenleving hiermee omgaat.
De leefwereld van de hoorder
‘Handen af van het leven’ wordt helaas niet door iedereen onderschreven. Tot op de dag van vandaag hebben wij te maken met moord en doodslag. En deze rauwe werkelijkheid slaat diepe wonden. Als moderne mensen zien wij juist dit aspect van het leven breed uitgemeten op tv, internet en computergames. Wij zien zo veel ellende, dat wij er bijna aan gewend raken.
Bij het vluchtig aanhoren van dit gebod zijn wij geneigd het alleen te zien als een verbod op het doden van onze medemens. Zeker kinderen, maar ook tieners, beleven dit heel letterlijk. Als wij op zoek gaan naar de diepere betekenis van dit gebod, wordt duidelijk dat hier het hele veld van respect voor het leven naar voren komt. Dit respect wordt nogal eens eenzijdig beleefd. Natuurlijk vinden wij dat anderen respect voor ons moeten hebben, maar tegelijk kan ons respect voor anderen afwezig zijn. Hoe snel (ver)oordelen wij een ander en gaat deze over de tong? En die tong kan tegenwoordig heel snel en ver komen ‒ denk aan het effect van e-mails, Twitter en Facebook.
De keerzijde brengt juist vrede en geluk. Daar waar op respectvolle wijze met elkaar wordt omgegaan, komen mensen tot bloei. Als voorbeeld noem ik hier een tevredenheidsonderzoek van de Europese Commissie (‘Quality of life in cities’, oktober 2013) over het welzijn van Europese steden. Groningen mag zich mede door het gevoel van veiligheid ‘de gelukkigste stad van Europa’ noemen.
Een ander belangrijk punt in relatie tot dit onderwerp is onze visie op de kwaliteit van het leven. Het gevaar is groot dat wij deze vraag benaderen vanuit de maakbaarheidsgedachte. Door de moderne autonomiebeleving zijn velen geneigd in te grijpen wanneer de kwaliteit van leven niet overeenkomt met hun idee daarover. En wat als het leven ons te veel wordt? Door de jachtigheid en het vele moeten kunnen mensen er psychisch aan onderdoor gaan. Ook de eenzaamheid is in onze tijd een schrijnend probleem. Soms eindigt dit in zelfdoding. De pijn van hen die uiteindelijk deze stap maken en de pijn van de nabestaanden is groot.
Met het oog op de tieners
Tieners kunnen een sterk rechtvaardigheidsgevoel hebben. Zij ontdekken de wereld en zien veel gemeenheid en onrecht. Vanuit deze ervaring ontstaat bij tieners vaak een sterk idealisme. ‘Zo moet het niet!’ Tegelijk passen ze dit nog lang niet altijd toe op hun eigen kleine wereldje. Daarin kunnen ze wel degelijk anderen pesten en over anderen roddelen. Jaloezie en wraakgevoelens kunnen bij tieners de boventoon voeren. Er is ‒ hoe begrijpelijk ook ‒ een zekere tweedeling in hun leven. Respect voor het leven is bij hen vaak respect voor de leefwereld van hun eigen groep. Tegelijkertijd is de dood en het doden voortdurend aanwezig in computergames, waarin mensen makkelijk ‘doodgaan’ of ‘doodgemaakt worden’, maar vervolgens ook weer opstaan en een nieuw leven beginnen. Het is de vraag wat de virtuele wereld, waar op deze manier met de dood wordt omgegaan, doet met de perceptie van begrippen als ‘dood’ en ‘leven’ bij jongeren.
Met het oog op de kinderen
Kinderen zijn vaak minder subtiel dan volwassenen, zodat ze verwensingen en pesterijen er heel direct uit kunnen gooien of erop los kunnen slaan (volwassenen weten het wat beter te verbergen). Al heel vroeg is daar afgunst en jaloezie te ontdekken. En dan blijkt een kind ook heel vindingrijk te zijn om zijn doel te bereiken. Bij kinderen ligt de dood, laat staan doodslag of moord, meestal ver van hen af. En als ze ermee te maken krijgen, dringt het vaak nauwelijks tot hen door. Ze kunnen het definitieve ervan niet overzien. Ze vinden het erg, maar tegelijk is er zo veel anders wat hun aandacht vraagt. Veel kinderen uit gebroken gezinnen leven in een context waarin respect en waardering afwezig zijn. Denk aan gescheiden ouders die tegenover het kind respectloos over de andere ouder spreken, of over de rug van het kind hun doelen proberen te bereiken. Voor kinderen en tieners geldt dat ze respect moeten krijgen om het te kunnen geven.
Uitleg
De catechismus bespreekt de Tien Geboden niet op een eenduidige wijze. Wel is er een zeker patroon in te ontdekken. Dit patroon kent vijf type vragen: 1. Wat verbiedt God? 2. Waarom verbiedt Hij dit? 3. Wat gebiedt God in het gebod? 4. Welke concretisering krijgt het gebod in de catechismus? en 5. Welke belofte geeft dit gebod? (Zie Schroten, ‘Onmisbaar onderwijs in Gods geboden’.)
Met betrekking tot het zesde gebod zien wij de volgende insteek: in vraag en antwoord 105 wordt een verklaring van het verbod gegeven; vraag en antwoord 106 reiken een diepteboring van het verbod aan door de wortel van de doodslag te benoemen, en vraag en antwoord 107 laten het gebod in en achter het verbod zien.
Wat ons hier opvalt, is dat de eerste betekenis van dit gebod ‒ niet doden ‒ niet als eerste wordt genoemd. Het wordt direct verbreed naar wat er aan deze daad voorafgaat. Er wordt begonnen met onze verkeerde gedachten over de ander. Er blijkt al een heel pad te zijn afgelegd voordat men kan komen tot die verschrikkelijke daad van de moord. En daarmee volgt de catechismus de uitleg van Jezus in de Bergrede (Mat. 5). Deze uitleg vinden we ook in het Oude Testament (zie o.a. Lev. 19:17-18). In vraag en antwoord 105 wordt dit gebod ook betrokken op onszelf: ‘dat ik ook mijzelf geen kwaad berokken of moedwillig in gevaar begeef’. Alle leven is in Gods ogen kostbaar.
In vraag en antwoord 106 wordt de vorige vraag verder toegelicht. Het gaat niet alleen om het doden als daad, maar ook om alles wat daarachter schuilgaat. De catechismus neemt hier een aantal woorden over uit de opsomming van de werken van het vlees (Gal. 5).
In de laatste vraag wordt het gebod van dit verbod verwoord. Het is dan ook logisch om via deze uitleg uit te komen bij het gebod ‘U zult uw naaste liefhebben als uzelf’. Ook hier wordt een deel van de vrucht van de Geest uit Galaten 5 benoemd. Waarom maakte men hier een keuze en heeft men niet alles geciteerd? Wat ons ten slotte opvalt, is dat het gebod van ‘de naaste liefhebben als onszelf’ hier wel alleen wordt uitgewerkt naar de naaste. Inmiddels weten wij dat onszelf liefhebben op bijbelse wijze nog niet zo eenvoudig is. Het is opmerkelijk dat de relatie tot onszelf alleen in vraag en antwoord 105 expliciet wordt verwoord.
Het is belangrijk om bij de bespreking van dit gebod eerst goed te kijken naar de vertaling ervan. De reikwijdte van het Hebreeuwse werkwoord ratsach valt niet helemaal samen met ons woord ‘doden’. J. Stelwagen (KV, p. 354) omschrijft het als volgt: ‘Men komt daarom tegenwoordig vaak de vertaling “gij zult niet moorden” tegen. Echter ook deze vertaling voldoet niet altijd, want soms slaat het werkwoord op een niet-opzettelijk doden. De beste vertaling [van ratsach] lijkt daarom: “gij zult niet wederrechterlijk doden”. Dat betekent dus dat het gebod zich richt tegen wetteloze doodslag en dat men zich niet op dit gebod kan beroepen om gerechtelijk doden of doden in een oorlog te bestrijden.’ (Over de betekenis van het Hebreeuwse werkwoord ratsach, zie ook New International Dictionary of Old Testament Theology & Exegesis, Volume 3, p. 1188-1190 en Woordenboek voor bijbellezers.)
Relevantie van het thema
Het Charter for Compassion werd in 2009 wereldwijd gelanceerd op initiatief van Karen Armstrong. Met dit handvest roept zij de mensen op om vol mededogen te leven. Ze schrijft onder andere:
‘Compassie is onze drijfveer om ons onvermoeibaar in te zetten voor het verzachten van het leed van onze medeschepselen, om terug te treden uit het middelpunt van onze wereld en een ander voor het voetlicht te plaatsen, en om recht te doen aan de onschendbare heiligheid van ieder mens en een ieder, zonder enige uitzondering, te behandelen met volstrekte waardigheid, billijkheid en respect.’
Het is de bedoeling dat een ieder die dit handvest ondertekent, zich weer eens extra realiseert hoe belangrijk een menswaardig bestaan is. Deze oproep komt sympathiek bij mij over, al is het wel jammer (en verwerpelijk) dat dit handvest suggereert dat compassie de kern van iedere religie is.
Ieder (weldenkend) mens voelt wel aan dat er in deze wereld iets fundamenteels fout is. Door de eeuwen heen worstelt de mens met het respect voor het leven. De zonden van afgunst, haat en doden blijken onuitroeibaar te zijn. De catechismus is op dit punt heel helder. Niet alleen de daad van doden of moorden wordt hier veroordeeld, maar ook de achterliggende gedachten. Het sterke is ook dat het tegenovergestelde wordt benadrukt: niet alleen wat niet kan, maar juist ook wat wel moet, komt zo onder onze aandacht. De liefde tot de naaste ‒ nader omschreven met geduld, vrede, zachtmoedigheid, barmhartigheid en vriendelijkheid ‒ werkt relatiegenezend. Kortom: de catechismus heeft hier aan zeggingskracht niets ingeboet.
We hebben hier te maken met een heel breed onderwerp. Als we ons zouden beperken tot de daad, dan is er al genoeg om over na te denken. Zo kon men vroeger uitgebreid discussiëren over de doodstraf en het voeren van oorlog. Tegenwoordig lopen wij aan tegen vraagstukken als abortus, euthanasie en andere medische mogelijkheden. In onze samenleving is ons technisch en medisch kunnen zo enorm toegenomen. En dat stelt ons voor nieuwe vragen, zoals: Wat is kwaliteit van leven? Wel of niet doorbehandelen? Hoe om te gaan met palliatieve sedatie?’ (Zie hierover o.a. J. Douma, Medische ethiek; W. Eijk e.a. (red.), Handboek katholieke medische ethiek en vanuit een niet-christelijke visie: H. ten Have, R. ter Meulen en E. van Leeuwen, Leerboek medische ethiek.) Niet de autonome (autos nomos) mens bepaalt wat goed en fout is, maar de Here. De Bijbel leert ons om op te komen voor het leven. Onze God is de Schepper van dit alles, Hij is de God van het leven. Wie luistert naar Zijn Woord zal het leven vinden.
Met het oog op de tieners
Dat tieners opkomen voor rechtvaardigheid is iets om positief op te reageren. Laat die frisheid van leven behouden worden. Juist de positieve invulling van het zesde gebod kan tieners motiveren om iets goeds van het leven te maken. Tieners kunnen echter ook worstelen met al het oneerlijke hier op aarde. Het gevaar is groot dat zij op de reis naar de volwassenheid hun idealen inwisselen voor uitsluitend persoonlijk geluk. In de preek is het zaak om dit geluk te verbreden. Geluk is in die zin een gezamenlijke verantwoordelijkheid. God vraagt respect voor het leven van de ander en dat van onszelf. En vanuit dit respect mogen zij ook kritisch bevraagd worden. Kun je bijvoorbeeld genieten van computerspelletjes en films waarin moord en ellende verheerlijkt wordt?
Met het oog op de kinderen
Voor kinderen zal de houding van afgunst en boosheid het meest in het oog springen. Hoe gaan zij met deze gevoelens en verlangens om? De opvoeding speelt hierin een belangrijke rol. Welke normen en waarden krijgen zij mee in hun kindertijd? In de preek kan dit expliciet benoemd worden, zodat zowel de ouders als de kinderen aangesproken worden.
Een ander punt is pesten. Helaas is er geen school waar niet gepest wordt. Het zesde gebod roept kinderen op om juist vanuit het respect elkaar niet te kleineren, maar elkaar in hun waarde te laten. Er zijn vele voorbeelden van mensen die als kind gepest werden en later suïcidale gedachten kregen. Pesten is moorden met woorden, een beetje doodmaken.
Relevante bijbelgedeelten
-
Exodus 20:13 en Deuteronomium 5:17 vormen de kernteksten met betrekking tot het zesde gebod.
-
In Leviticus 19:17-18 vinden we al de diepere strekking van dit gebod: geen haat en wraak.
-
Genesis 9:1-7 is heel treffend, omdat hier een nieuw begin gemaakt wordt na de zondvloed. De scheppingszegen wordt herhaald en Noach en de zijnen horen opnieuw hoe belangrijk het is goed met het leven om te gaan.
-
Als wij deze leerdienst meer narratief willen inkleden kan Genesis 4:1-16 (de eerste moord op aarde) of 2 Samuel 3:22-39 (de wijze waarop Joab Abner ombracht) het uitgangspunt vormen.
-
In Mattheüs 5:21-26 waarschuwt Jezus ons om bij onszelf te rade te gaan hoe wij ons verhouden tot de naaste.
-
In Mattheüs 22:34-40 vinden we de samenvatting van de wet; zie ook Markus 12:28-34 en Lukas 10:25-28.
-
1 Johannes 3:11-17 gaat specifiek over de opdracht om lief te hebben.
-
Belangrijke paraenetische passages in dit verband zijn Galaten 5:19-22, Romeinen 12:9-21 en 13:8-14, Efeziërs 5:9-11 en Kolossenzen 3:5-25.
Aanwijzingen voor de leerdienst
Doelstellingen
Na afloop van de preek heeft de gemeente (meer) inzicht gekregen in haar eigen neiging tot het respectloos omgaan met het leven van anderen en zichzelf, en is uitgedaagd om juist op een positieve manier met het leven om te gaan, door het gebod ‘Heb uw naaste lief als uzelf’ als uitgangspunt te nemen.
Homiletische aanwijzingen
‘Alles’ behandelen in één preek lijkt mij zeer onwenselijk en in feite ook onmogelijk. Kiezen wij als leidraad voor de preek de tekst van Zondag 40, dan kunnen wij de preek het beste opdelen in het verbod en het gebod van het ‘zesde gebod’. De eerste twee vragen (105 en 106) behandelen het verbod; van afgunst tot daad. De derde vraag (107) benadrukt de positieve kant: wie leeft overeenkomstig dit gebod zal tot zegen zijn. In deze preekschets heb ik gekozen voor een geschiedenis waarin verschillende aspecten van het zesde gebod naar voren komen. De kracht van deze insteek is dat kinderen en tieners dit veel beter kunnen meemaken dan wanneer er ‘lerend’ wordt gepreekt. Het is belangrijk om de geschiedenis vertellenderwijs over te brengen en daarbij duidelijk te maken welke motieven een rol speelden. Ik heb gekozen voor 2 Samuel 3: de moord op Abner. (Voor de exegese heb ik gebruikgemaakt van de Studiebijbel Oude Testament, p. 51-55.)
Tijdens de inleiding kan stilgestaan worden bij de motieven van moord. De Belgische strafpleiter Jef Vermassen heeft hierover een dik boek geschreven (Moordenaars en hun motieven. Monsters of mensen?). Volgens hem kan ieder mens moorden. Moorden is ook typisch iets menselijks, in die zin dat dieren weliswaar doden, maar nooit moorden. Volgens Vermassen is er vaak sprake van doodslag in de juridische zin van het woord, omdat moord altijd met voorbedachten rade plaatsvindt. Zowel moord als doodslag hebben een motief. Waar emoties de overhand krijgen, wordt de moord of doodslag een mis-verstand. Het gaat mis met het verstand en dan komt een mens tot deze daad. Zo komen wij op dit gebied allerlei verschrikkingen tegen: de roofmoord, de lustmoord, de ruziemoord, de massamoord, de huurmoord en de seriemoord. Daders worden gedreven door geld, macht, haat, afgunst, lust of wraak. Vermassen gaat ervan uit dat de meeste mensen in staat zijn om een moordenaar te worden. De gelegenheid schept volgens hem de moordenaar.
Door deze inleiding blijven wij niet staan bij de daad, maar stoten wij direct door naar het motief. En dan komt het zesde gebod direct veel dichterbij. Dit kunnen wij ook goed verbinden met de eerste twee vragen van Zondag 40.
In 2 Samuel 3:22-39 komen wij Abner en Joab tegen. Deze twee generaals zijn aan elkaar gewaagd. Als Abner dan toenadering zoekt bij koning David, slaat Joab toe. In deze geschiedenis spelen meerdere motieven een rol. De kunst is om deze op te sporen en te vertalen naar onze situatie.
Wanneer Joab hoort van Abners komst naar David, reageert hij fel. Hij stapt verontwaardigd op David af. Volgens Joab is Abner niet te vertrouwen en is hij gekomen om de troepenbewegingen van David aan de weet te komen. Vervolgens maakt Joab zijn plan en laat Abner terugroepen door zijn boden. De nietsvermoedende Abner wordt in de binnenpoort van Hebron in de onderbuik gestoken en sterft. Er staat dan dat Joab dat gedaan heeft omdat Abner zijn jongste broer Asaël heeft gedood. Dit was echter gebeurd in de strijd; en daarbij bleek ook nog eens dat Abner hem had willen sparen. Joab had hier dus niet het recht om (bloed)wraak te nemen. Het is duidelijk dat hij op een ongeoorloofde wijze handelt en zelf bloedschuld op zich laadt.
De moord op Abner is dus niet zomaar uit de lucht komen vallen. Daar is al het nodige aan vooraf gegaan (v/a 106: de wortel van de doodslag is afgunst, haat, toorn en wraakzucht). Tussen Joab en Abner bestond al de nodige rivaliteit. En toen Asaël ook nog omkwam in de strijd, koesterde Joab wraak. Deze wraak zette hij uiteindelijk om in de daad van moord. Gelukkig dat het maar zelden zo ver komt in een mensenleven. De meeste mensen schrikken terug voor de uiteindelijke daad. Toch moeten we wel oppassen. Het ene kan het andere versterken en ongemerkt komen wij in een neergaande spiraal terecht. Het benoemen van deze gevoelens en gedachten is de eerste stap tot verandering.
Menig mens eindigt in een zekere verbittering. Er deugt of klopt niets. In feite is men boos op het leven met al zijn moeilijke kanten. Deze verbittering kan zich ook specifiek richten op één of meerdere personen. De grote vraag hierbij is altijd: ‘Hoe word ik geen verbitterd mens?’ Heel belangrijk bij dit alles is om ons te realiseren dat wij nooit pas op hoge leeftijd verbitterd worden. Dat is een levenslang proces, waarbij we steeds weer dat ene pad van verkeerde boosheid en teleurstelling hebben bewandeld.
De kracht van het zesde gebod is dat wij door God in de rede worden gevallen: ‘Zo niet!’ Gods Woord wil een keer brengen in onze gedachten en verlangens en deze ombuigen naar een liefdevolle houding. En zo’n houding zien wij ten volle bij Jezus Christus. In Hem zien wij een nieuwe toekomst. Vergevend en inspirerend gaat Hij ons voor. En zo kunnen ook wij steeds weer leren om mild om te gaan met de ander en onszelf. Zo blijven wij een frisse boom, die vrucht mag dragen, zelfs als wij al op hoge leeftijd zijn gekomen (zie v/a 107).
Wanneer David hoort van de dood van Abner, laat hij overduidelijk blijken dat hij er geen schuld aan heeft. Hij zit niet in dit complot. Er zijn uitleggers die David hier verdenken van een zekere dubbelheid. Hoe oprecht zijn zijn tranen? David vervloekt Joab en zijn huis. Tijdens de begrafenis van Abner moet Joab rouwen over degene die hij zelf vermoord heeft. David gaat zelf achter de baar aan om getuige te zijn van een waardig afscheid. De woorden van David aan het graf zijn een regelrechte veroordeling aan het adres van Joab. Zijn schijnheilige en oneerlijke manier van doen wordt hier publiekelijk bekendgemaakt. Aan het einde van deze perikoop horen wij David zeggen dat hij op dit moment zwak is en niet kan handelen als de gezalfde koning. Hij heeft Joab en Abisaï, de zonen van Seruja, op dat moment nodig, en daarom is hij niet in staat om hard tegen hen op te treden. Het oordeel laat hij aan God over. Hoe eerlijk is dit van David? In 1 Koningen 2:31-32 kunnen wij lezen dat Salomo Benaja opdracht geeft Joab te doden, mede vanwege de moord op Abner.
Tot slot kan stilgestaan worden bij Romeinen 12:18-21. Deze woorden bevatten zo veel kracht en wijsheid. Persoonlijke wraak is funest. Laat de overheid als dienares van God straffen (Rom. 13). Uiteindelijk zal de Here God rechtspreken. Aan ons luidt de opdracht om de vrede te zoeken en het kwade te overwinnen door het goede.
Met het oog op de tieners
Een narratieve preek over een gebod heeft als kracht dat jongeren gemakkelijker geboeid blijven luisteren. Je bent als het ware één van de ‘spelers’ in het geheel van het verhaal. Ook het verhaal van Kaïn en Abel is passend: het begint met woede en de ander niet zien staan. Maar de andere kant kan ook aan bod komen. Het ‘gij zult niet doden’ kan ook inhouden: ik wil doen leven. En dat kan ook klein en dichtbij beginnen en veel vreugde opleveren voor de ander en jezelf.
Met het oog op de kinderen
Door het middengedeelte van te preek te vullen met de overdenking van 2 Samuel 3, kunnen kinderen veel meekrijgen van de reikwijdte van het zesde gebod. Een kinderverhaal na de Schriftlezing kan hen extra stimuleren. Zo’n verhaal moet dan wel de clou van de preek bevatten, zonder dat dit expliciet gemaakt hoeft te worden.
Pastorale aanwijzingen
Door het ontdekkende van de preek kunnen mensen schuldgevoelens krijgen. ‘Wat was of ben ik boos op die ene persoon!’ Menigeen loopt rond met meestal verborgen haat- of zelfs wraakgevoelens. Het is zaak dat deze gevoelens niet onderdrukt, maar bespreekbaar gemaakt worden. Mensen kunnen elkaar ook heel veel pijn doen. Hoe komen wij daarmee in het reine?
Het zesde gebod roept ook vast heel concrete vragen bij mensen op. Ik heb een paar keer gesproken met oorlogsveteranen die geweldig worstelden met het zesde gebod. Ze waren betrokken bij het doden van de vijand. ‘Wil God mij dat vergeven?’ Ze denken een Joab te zijn, maar lijken mogelijk meer op Abner (hoe hij Asaël doodde in de strijd). Het is niet onmogelijk dat er iemand in de kerk zit die in het verleden abortus heeft laten plegen. Vaak wordt dit angstvallig verzwegen, met alle ellende van dien. En hoe zit je in de kerk als iemand uit je nabije omgeving zichzelf van het leven heeft beroofd? Tot slot noem ik euthanasie. Nu het in Nederland tot de mogelijkheden behoort, kan deze ‘zomaar’ een wens worden van een gemeentelid.
Al deze en andere punten kunnen, denk ik, niet allemaal in één preek besproken worden. Puntsgewijs aanstippen is riskant. Gemeenteleden die hiermee zitten, kunnen wel uitgenodigd worden voor een persoonlijk gesprek. Wel is het van waarde om in het slotgebed heel concreet de nood en zoektocht op dit gebied bij de Here te brengen. Het gebed is de beste plek voor wijsheid, vergeving en innerlijke genezing!
Met het oog op de tieners
Het onvermijdelijke van de dood dringt tot kinderen door wanneer ze zo rond de tien jaar oud zijn. Daarvóór proberen ze er niet aan te denken dat de dood ook betrekking heeft op henzelf. Tieners beseffen dat alles wat leeft er eenmaal niet meer zal zijn. In deze leeftijdsfase is het heel pijnlijk wanneer er een geliefde overlijdt (in de familie, in de buurt of in de klas). De dood is dan niet meer afstandelijk; ze merken dat het een bittere werkelijkheid is.
Met het oog op de kinderen
Kinderen tot ongeveer drie jaar oud weten helemaal niets van de dood. Ze gaan nog op een heel naïeve manier met de dood om. Iets oudere kinderen, tussen de drie en de zes jaar oud, kunnen wel onderscheid maken tussen leven en dood. Zij zien de dood als iets tijdelijks, een soort slaap. Zij zijn over het algemeen niet bang voor de dood. Kinderen tussen zes en negen jaar beginnen te beseffen dat de dood onomkeerbaar is. Zij kunnen alleen nog niet begrijpen wat zo’n definitief einde inhoudt. Op deze leeftijd zijn kinderen bang om te sterven en vinden ze de dood maar een verwarrend verschijnsel.
Liturgische aanwijzingen
Het is goed om liederen uit te kiezen die de volgende trefwoorden hebben: leven, (naasten)liefde, barmhartigheid, afgunst, haat, wraak en doden. Ik noem een aantal mogelijkheden:
-
Psalmen in de oude berijming: 4:1, 30, 43, 55, 56, 68:10, 76, 112.
-
Psalmen in de nieuwe berijming: 4:2, 5:2, 30, 33:2, 43, 55, 56, 62:3, 68:7, 76, 112.
-
Liedboek voor de Kerken Gezang 108, 239, 252, 285, 404.
Helpende vormen
Ik heb de gewoonte om na de dienst de gemeente een samenvatting mee te geven van de preek. Daarnaast is het de moeite waard om ook bepaalde aspecten die in de preek niet of slechts kort zijn aangestipt, verder uit te werken op dit blad. De ‘samenvatting’ biedt hierdoor ook een verdieping van de preek. Zo wordt de gemeente verder gebouwd. Als mensen de voorganger direct na de dienst willen spreken, is het belangrijk dat hij er dan ook voor hen wil zijn. Bij de uitgang staan kan drempelverlagend werken, maar misschien is het nog beter om een nazorgteam te hebben.
Met het oog op de tieners
De geboden worden uiteraard ook besproken binnen de catechese. Hier is misschien een verbindingslijn te trekken. De tieners kan als opdracht worden meegegeven om in de week die voor hen ligt eens erover na te denken hoe ze zuiniger op hun eigen leven kunnen zijn. Het kan immers zijn dat sommige tieners hun leven een beetje ‘doodmaken’ door alcohol, roken, of iets dergelijks.
Met het oog op de kinderen
Vanuit de kindercatechese of de kindernevendienst kan ook aandacht besteed worden aan dit gebod (en de andere geboden). Aan kinderen kan de vraag meegegeven worden, wie ze deze week ruimte om te leven willen geven, in de vorm van hulp of een compliment. Ze zouden dit ook tijdens de preek kunnen opschrijven.
Literatuur
-
J.H. van de Bank e.a. (red.), Kennen en vertrouwen. Handreiking bij de prediking van de Heidelbergse Catechismus, Zoetermeer, 1993. (KV)
-
J. Douma, Medische ethiek, serie ‘Christelijke ethiek’ deel 6, Kampen, 1997.
-
W. Eijk e.a. (red.), Handboek katholieke medische ethiek, Almere, 2010.
-
H. ten Have, R. ter Meulen en E. van Leeuwen, Leerboek medische ethiek, 4e druk 2013.
-
M.J. Paul, G. van den Brink en J.C. Bette, Studiebijbel Oude Testament. Deel 4: 2 Samuël – 1 Koningen – 2 Koningen. Veenendaal, 2007, p.51-55.
-
Schroten, ‘Onmisbaar onderwijs in Gods geboden’, in: W. Verboom en P.J. Vergunst (red.), Catechismus nu. De Heidelberger voor vandaag. Zoetermeer, 2013, p.137-149.
-
W.A. VanGemeren (ed.), New International Dictionary of Old Testament Theology & Exegesis, Volume 3, Grand Rapids, 1997.
-
Jef Vermassen, Moordenaars en hun motieven. Monsters of mensen?, Amsterdam/Antwerpen, 2004.