Menu

None

Daniël

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Het boek Daniël beschrijft het leven en de visioenen van Daniël, een Judese hoveling en ziener, en drie vrienden van hem in diverse korte periodes tijdens de regeringen van de Babylonische koningen Nebukadnezar (in ca. 605-603 v. Chr., misschien ook nog wat later) en Belsazar (in ca. 541-539 v. Chr.) en de Perzische koning Cyrus (in ca. 539-537 v. Chr.). Tijdens Daniëls lange leven (volgens de gegevens van het boek tenminste ca. 622-537 v. Chr.) valt ook de Babylonische ballingschap van de Judeeërs en de inwoners van Jeruzalem (ongeveer 587-539 v. Chr.), al wordt deze belangrijke gebeurtenis tot onze verbazing in het boek niet of nauwelijks vermeld.

Het boek kan het beste aangeduid worden als een kaleidoscopisch werk. Het verhaal wordt niet verteld in een doorlopende, aaneengesloten tekst, maar in een tiental episodes die onderling in hoge mate verschillen in taal, stijl en genre. De hoofdverdeling in het boek is die tussen zes verhalen over Daniël en zijn vrienden Chananja, Misaël en Azarja in de eerste zes hoofdstukken van het boek, en vier visioenen van Daniël in de hoofdstukken 7-12 (10-12 vormen een eenheid). De hoofdstukken 1 en 2 en de visioenen in de tweede helft van het boek worden gedateerd naar koning en regeringsjaar, de andere hoofdstukken alleen naar de regerende koning. Het resultaat ziet er uit als een soort dossier over Daniël, met verschillende documenten van en over hem uit verschillende periodes in zijn leven.

In hoofdstuk 1 wordt verteld dat koning Nebukadnezar van Babel Jeruzalem belegert en inneemt in het derde jaar van de Judese koning Jojakim, wat volgens Jeremia 25:1 overeenkomt met Nebukadnezars eigen jaar van troonsaanvaarding, de periode tussen het feitelijk koning worden en het begin van het eerste regeringsjaar bij het eerstvolgende Nieuwjaarsfeest. Bij die gelegenheid worden het vaatwerk van de tempel en waarschijnlijk ook Jojakim zelf (de tekst is op dit punt niet eenduidig) naar Babel gebracht. Waarschijnlijk komt deze gebeurtenis overeen met het in II Kronieken 36:6 verhaalde, waar staat dat Nebukadnezar Jojakim ‘boeide met twee koperen kettingen om hem naar Babel te voeren’. Het is niet helemaal duidelijk of het hier gaat om een eventuele historische derde inname van Jeruzalem door de Babyloniërs (naast de bekende van 598 en 587 v. Chr.), of om een zuiver literaire reflex van de episode in II Kronieken 36. In Babel worden enkele van de Israëlitische prinsen die daar verblijven (en blijkbaar met Jojakim naar Babel gebracht zijn) uitgekozen om een opvoeding te krijgen in ‘de geschriften en de taal van de Chaldeeën’ (1:4), de geleerden van de koning. Onder hen zijn de Judeeërs Daniël en zijn drie metgezellen. Ze weigeren echter zich te verontreinigen met het rijkelijke, maar volgens de normen van hun godsdienst verboden voedsel dat hun wordt verschaft, weten aan te tonen dat ze op een dieet van groente en water minstens even goed gedijen als op de gerechten van de hofhouding, en worden aan de koning voorgesteld.

Daniël 2, 3 en 4

In hoofdstuk 2 krijgt de koning een droom, en hij wil dat de Chaldeeën hem zowel de droom zelf als de uitleg ervan meedelen. Als ze dat niet kunnen beveelt hij alle wijzen van Babel, inclusief Daniël en zijn metgezellen, ter dood te brengen. Daniël komt echter door goddelijke inspiratie droom en uitleg te weten, en vertelt ze aan de koning. Een groot beeld van de materialen goud, zilver, koper, ijzer en ijzer gemengd met leem, dat de koning in zijn droom gezien heeft, symboliseert de vier grote rijken die er vanaf de Babyloniërs in de wereld zullen komen. In een situatie van grote verdeeldheid zal dan een steen die het koninkrijk van God weergeeft al die koninkrijken vernietigen. Diep onder de indruk van Daniëls relaas verheerlijkt Nebukadnezar de god van Daniël en geeft hem en zijn metgezellen hoge posities in het koninkrijk.

Het derde hoofdstuk begint weer met een groot beeld, maar nu een echt, gouden beeld dat de koning laat neerzetten, en waar al zijn onderdanen zich voor moeten neerbuigen. Zekere Chaldeeën beschuldigen Daniëls drie vrienden (Daniël zelf komt in het hele verhaal niet voor) ervan dat ze dat weigeren, en als ze dat in een gesprek met de koning toegeven en zelfs ondanks zijn aandringen volharden in hun weigering, beveelt die hen in een vurige oven te werpen. Ze worden echter door een engel gered en als ze uit de oven gehaald zijn en het blijkt dat ze helemaal ongedeerd zijn, beveelt de koning dat iedereen de god van de drie mannen dient te respecteren.

Daniël 4 is het laatste hoofdstuk waarin Nebukadnezar voorkomt. Hij heeft een droom die door zijn geleerden niet uitgelegd kan worden, maar Daniël weet hem wel te verklaren: de koning zal waanzinnig worden en uit de menselijke gemeenschap gestoten worden, tot het ogenblik dat hij de macht van God erkent. Zo gebeurt het ook, en opnieuw beveelt de koning eerbied voor de god van Daniël.

Daniël 5-9

Het vijfde hoofdstuk speelt zich op de allerlaatste dag van het koninkrijk van Babel af. Koning Belsazar beveelt onder invloed van de wijn om het vaatwerk van de tempel in Jeruzalem te gebruiken voor een drinkgelag in zijn paleis. Er verschijnt een hand die een opschrift schrijft op de muur van het paleis. Daniël weet het opschrift te lezen en verklaart het als een opeenvolging van drie gewichtsnamen, die hij laat slaan op het einde van de heerschappij van Belsazar en van het koninkrijk van Babel: de heerschappij zal toevallen aan de Meden en Perzen. Nog in dezelfde nacht nemen die de stad in en Belsazar wordt gedood. De koning van Perzen en Meden, ‘Darius de Meder’, ontvangt dan het koningschap.

Veel aspecten van hoofdstuk 3 komen in het zesde hoofdstuk terug. Opnieuw zijn er Chaldeeën die een beschuldiging uiten, in dit geval dat Daniël tot zijn god blijft bidden, terwijl een door henzelf uitgelokt edict van de koning dit verbiedt. Darius heeft geen andere keus dan Daniël in de leeuwenkuil te laten gooien. Maar als hij de volgende morgen komt kijken, blijkt Daniël door een engel gered te zijn, en de koning beveelt de aanklagers met hun hele familie in Daniëls plaats voor de leeuwen te gooien, die hen heerlijk opsmikkelen.

De sfeer van Daniël 2 komt voor een deel terug in hoofdstuk 7, dat gedateerd is in het eerste jaar van de regering van Belsazar. Nu wordt het raadsel niet gegeven in een droom van de koning, maar in een droom van Daniël zelf, die wordt uitgelegd door een hemels wezen. Vier dieren symboliseren vier rijken, en het laatste zal tien koningen hebben, waarvan de laatste zeer slecht zal zijn en de natuurlijke orde zal verstoren. Aan zijn macht zal echter door de komst van het Godsrijk een eind gemaakt worden, waarbij rechtspraak en macht overgegeven worden in de handen van de ‘heiligen van de Hoogste’, waarschijnlijk een aanduiding van het volk Israël. Hier zowel als bij de volgende hoofdstukken kunnen de uitgebreide visioenen en hun uitleg maar gedeeltelijk weergegeven worden.

In het derde jaar van Belsazar ziet Daniël weer een gezicht (Daniël 8), nu blijkbaar niet in een droom. Een ram met één wordt door een geitenbok verslagen, en uit zijn hoorn komen eerst vier andere, waarna uit één daarvan weer een kleine hoorn komt, die verschrikkelijke dingen doet en de offerdienst doet ophouden. De engel Gabriël legt het visioen uit: de ram is de koning van Griekenland, die de koningen van Meden en Perzen verslaat. Het Griekse rijk zal in vier delen uiteenvallen, en aan het hoofd van één daarvan komt een zeer slechte koning te staan, die zich zelfs tegen God zal verzetten, maar verslagen zal worden.

Als Daniël in het eerste jaar van Darius de Meder de woorden van de profeet Jeremia leest, dat er zeventig jaar zullen voorbij gaan na de verwoesting van Jeruzalem (9:2), belijdt hij in gebed namens zijn hele volk schuld voor hun zonden en smeekt om het herstel van Jeruzalem. Opnieuw verschijnt de engel Gabriël en legt uit, dat aan de ene kant het woord van Jeremia bij het begin van het gebed van Daniël vervuld is, en dat het woord aan de andere kant ook betrekking heeft op de verre toekomst, niet op zeventig jaar, maar op zeventig ‘jaarweken’, dus 490 jaar, tot de tijd van een slechte vorst, die de offerdienst zal doen ophouden.

Daniël 10-12: visioenen

Het laatste deel van het boek Daniël beslaat drie volledige hoofdstukken (10-12). In het derde jaar van Cyrus, de koning van Perzië, ziet Daniël een visioen van een goddelijk wezen. Hij raakt in slaap en als hij wakker wordt, spreken verschillende goddelijke wezens met hem, en leggen hem in detail de verdere loop van de geschiedenis uit, van het koninkrijk van de Perzen totdat de Grieken het zullen verslaan, en van de geschiedenis van het verdeelde Griekse rijk, opnieuw maar nu met veel meer details over de slechte koning, die de offerdienst zal doen ophouden en allemaal goddeloze dingen zal doen, tot hij zonder menselijk ingrijpen aan zijn einde komt. Na de tijd van grote benauwdheid komt dan de verlossing van Daniëls volk. Dan krijgt Daniël bevel om zijn boek te verzegelen tot in de eindtijd.

Tijdsbepaling

Wat opvalt is de interesse in de opeenvolging van de grote wereldrijken, eerder dan in de specifiek Israëlitische geschiedenis, en het tamelijk precies omschreven tijdschema van de in de visioenen voorspelde gebeurtenissen. Hoewel niet alles duidelijk is, lijkt het erop dat de eindtijd waarop steeds weer gedoeld wordt die van de onderdrukking van de Joodse religie door de Griekse koning Antiochus IV Epifanes is, rond 165 voor Christus. De gebeurtenissen in het boek zelf lijken zich af te spelen tussen de troonsaanvaarding van koning Nebukadnezar en het sterfjaar van koning Cyrus, als we mogen aannemen dat zijn derde regeringsjaar over Babel tevens het laatste was.

Twee talen

Wat in een vertaling niet zichtbaar is, is dat het boek in twee talen opgeschreven is: 1:1 -2:4 (eerste helft van het vers, tot aan het woord ‘Aramees’) en de hoofdstukken 8-12 zijn in het Hebreeuws, het daartussen liggende gedeelte opmerkelijk genoeg in het Aramees, een zustertaal van het Hebreeuws, die het Hebreeuws op den duur als spreektaal in Palestina verdrongen heeft. Het Aramese deel van het boek oogt als een zelfstandige eenheid, onder meer doordat er duidelijk een concentrische structuur in te onderkennen valt: voorspellingen over de loop van de geschiedenis in 2 en 7, martelaarsverhalen in 3 en 6, en raadselachtige voorspellingen aan de oosterse koningen over de nabije toekomst van hun regering in hoofdstukken 4 en 5.

Variatie in literaire vormen en genres

De onderdelen van het boek verschillen onderling ook verder aanzienlijk. De verhalen in hoofdstukken 1, 2, 3, 5 en 6 worden verteld door een anonieme verteller. Hoofdstuk 4 is in de vorm van een brief, van koning Nebukadnezar aan alle volken van de wereld, eigenlijk dus een soort proclamatie. In hoofdstuk 7 wordt het in de ik-vorm vertelde visioen van Daniël ingeleid door de anonieme verteller, maar 8 en 9 beginnen in de ik-vorm zonder enige inleiding, terwijl we in 10 weer een inleiding van de verteller vinden. Misschien kunnen we het eind van hoofdstuk 7, waar Daniël zijn reactie op de gebeurtenissen vertelt, beschouwen als een overgang naar de zonder meer in de eerste persoon vertelde hoofdstukken 8 en 9: de lezers worden er zo aan herinnerd dat Daniël nog steeds aan het woord is. Opmerkelijk is ook dat het derde hoofdstuk eruit lijkt te springen doordat de hoofdpersoon daar niet Daniël is, maar zijn drie vrienden. Op zich niet problematisch, maar wel opmerkelijk is, dat de hoofdstukken niet precies in chronologische volgorde staan: de hoofdstukken 7 en 8 moeten immers aan hoofdstuk 5 voorafgaan.

Binnen de afzonderlijke eenheden komen soms verschillende literaire genres voor. Het proza van de verhalen wordt op hoogtepunten in het verhaal vaak onderbroken door poëzie, in het bijzonder maar niet uitsluitend bij de beschrijvingen van de macht van Daniëls God. Het visioen van hoofdstuk 9 wordt voorafgegaan door het verhaal hoe Daniël leest over de voorspelling van Jeremia dat Jeruzalem zeventig jaar verwoest zou blijven en door een schuldbelijdenis die hij in gebed uitspreekt namens zijn hele volk.

Ook in de namen van de hoofdpersonen zien we een zekere mate van variatie. Weliswaar wordt ons in hoofdstuk 1 verteld dat Daniël en zijn drie makkers aan het hof Babylonische namen ontvangen, respectievelijk Beltesazar en Sadrach, Mesach en Abed-nego, maar het gebruik van hun Hebreeuwse en Babylonische namen in het vervolg is verre van consequent. Ook de naam van de koning die Babel inneemt voor de Perzen en Meden wordt in twee vormen gegeven: Cyrus, ‘de Pers’, de historische naam van deze koning, die we ook in het boek Jesaja tegenkomen (44:28 en 45:1), naast het opmerkelijke Darius, ‘de Meder’, de nakomeling van Ahasverus (niet de veel later levende koning Xerxes die we in het boek Ester tegenkomen, maar de beroemde Cyaxares, de overgrootvader van Cyrus). Er is eigenlijk weinig reden om aan te nemen dat dit verschillende personen zouden zijn, en er zijn heel aannemelijke redenen bedacht waarom Cyrus met de naam ‘Darius’ aangeduid kan zijn. In dat geval moet het moeilijke vers Daniël 6:29 waarschijnlijk vertaald worden als ‘Deze Daniël was succesvol tijdens de regering van Darius, dat wil zeggen tijdens de regering van Cyrus de Pers’.

Lacunes

Ook opmerkelijk is dat er een paar grote lacunes zijn in het verhaal van het boek. Het beschrijft gebeurtenissen tijdens de regering van de koningen aan het begin en het eind van de Babylonische ballingschap, maar zegt niets over die ballingschap zelf, die begon met de drie wegvoeringen die in de Hebreeuwse Bijbel genoemd worden, resp. in 605, 597 en 587 voor Christus, en ten einde kwam door het beroemde edict van koning Cyrusin zijn eerste regeringsjaar (II Kron. 36:22-23; Ezra 1:1-4). Ook in het beeld van koning Nebukadnezar zien we niet het negatieve dat we zouden verwachten van de verwoester van Jeruzalem en de tempel, maar eerder een visie die te vergelijken is met de vrij positieve formulering in het boek Jeremia, ‘Nebukadnezar, de koning van Babel, mijn dienaar’ (Jeremia 27:6). Daniël 9, gedateerd in het eerste jaar van Darius/Cyrus, maakt blijkbaar een toespeling op zijn edict over de terugkeer van de ballingen (9:23 en 25), maar noemt het niet als zodanig. Ook de herkomst van Daniël en zijn makkers wordt ons nergens in het boek meegedeeld, wat heel opmerkelijk is in een wereld waarin een Israëliet normaal gesproken aangeduid wordt met de naam van zijn vader (zelden de moeder). Er wordt gesuggereerd dat ze door Nebukadnezar zijn weggevoerd in 605 voor Christus, maar echt gezegd wordt dit niet en ook over hun mogelijke familierelatie met de laatste koningen van Juda en met elkaar kunnen we alleen maar in het duister tasten, al lijkt het wel aannemelijk dat in het boek Daniël de voorspelling aan koning Hizkia wordt vervuld, namelijk ‘van uw zonen … zullen zij nemen, om hoveling te zijn in het paleis van de koning van Babel’ (II Koningen 20:18).

Eenheid

We zouden door deze dingen sterk in de verleiding komen om met vele eerdere onderzoekers te denken dat het boek Daniël een samenvoeging van oorspronkelijk zelfstandige teksten is, met hooguit een voorafgaand zelfstandig bestaan van het Aramese deel van het boek, ware het niet dat de eenheid van het boek wordt bevestigd door twee interessante kenmerken. Ten eerste zien we het steeds terugkeren van bepaalde uitdrukkingen en elementen, bijvoorbeeld ‘drie-en-een-halve tijd’ (7:25 en 12:7; vgl. ook 8:14 en 9:27) of ‘het laatste der dagen’ (2:28 en 10:14).

Verrassende spiegeling met Jozef en Ezra

De eenheid van het boek wordt nog veel duidelijker bevestigd door een verrassende observatie, namelijk dat de structuur van het geheel overeenkomt met zowel die van het verhaal over Jozef in Genesis 37-50 als met die van het bijbelboek Ezra (zie schema hiervoor). Dat is een ongewone opzet, die veel van de literaire problemen in het boek verklaart: de meeste hierboven gesignaleerde opmerkelijke trekken van het boek, zoals de persoon van de verteller, het doorbreken van de chronologische volgorde of de wisseling van taal, die vaak historisch verklaard zijn als overblijfselen van de voorgeschiedenis ervan, blijken zonder enig probleem uitgelegd te kunnen worden als een literaire spiegeling van hetzelfde of een vergelijkbaar fenomeen in Genesis of Ezra. De wisseling van hoofdpersoon in Daniël 3 komt overeen met hetzelfde verschijnsel in Genesis 38, het verhaal van Juda en Tamar, dat de geschiedenis van Jozef onderbreekt. De belangrijkste verhaalelementen in Daniël, namelijk de openbaringen van de nabije en verre toekomst en de beschuldigingen tegen de hoofdpersonen, blijken overeen te komen met dezelfde elementen in Genesis 37-50. Interessant is ook dat, waar deze elementen slechts een deel van de motieven in het Jozefverhaal vertegenwoordigen, ze in alle gevallen de hoofdmotieven in de corresponderende hoofdstukken van het boek Daniël blijken te zijn. Een aantal in Genesis duidelijk dubbel voorkomende elementen zijn in Daniël tot één samengevoegd, zoals de ‘dubbele dromen’ van Jozef, de schenker en de bakker en Farao, de seksueel getinte beschuldigingen in Genesis 38 en 39 en de beschuldigingen van diefstal in Genesis 42 en 44. Daartegenover lijkt de nachtelijke voorspelling in Genesis 46 overeen te stemmen met de twee visioenen in Daniël 7 en 8. De bestraffingen die op de beschuldigingen van Genesis 38 en 39 volgen of dreigen te volgen zien we terug in die van Daniël 3 en 6, namelijk verbranding en het werpen in een gevangenis of ‘kuil, put’ (Genesis 40:15).

Download dit schema

Ook in de relatie met Ezra zien we de betekenis van de overeenkomsten toenemen bij de overname in het boek Daniël. De zes Aramese documenten in Ezra 4-7 (Ezra en Daniël zijn de enige bijbelboeken met een substantiële hoeveelheid Aramees) komen in Daniël terug als de zes Aramese hoofdstukken 2-7, terwijl het begin van het Aramese deel ook overeenkomt: in beide gevallen het woord ‘Aramees’, schijnbaar als aankondiging van de taal van een document of uitspraak, maar in werkelijkheid als inleiding van een groot Aramees gedeelte. Ook de indeling lijkt vrijwel volledig op die van Ezra te leunen: ook in Ezra is er sprake van zes en vier bij elkaar horende episodes, die respectievelijk de eerdere geschiedenis van het herstel van cultus en tempel en het optreden van Ezra beschrijven. Opmerkelijk is verder dat Daniël 9 net als Ezra 9 (en als Nehemia 9, zie het hoofdstuk over Ezra-Nehemia) een schuldbelijdenis namens het volk Israël bevat.

De vaak gemaakte vergelijking met de gevarieerde teksten onder de Dode Zeerollen waarin Daniël of een andere Joodse ziener of hoveling voorkomt, geeft dus wel de literaire achtergrond van het Daniëlboek weer, en die stand van zaken heeft misschien zelfs het idee van het uiterlijk van een verzameling losse teksten aangereikt, maar het boek Daniël zelf kan volstrekt niet als zo’n verzameling beschouwd worden. De verwijzing naar de episodes van Jozef en Ezra, die ook inhoudelijk met het boek Daniël verwant zijn door de overeenkomst van het leven en de houding van de hoofdpersonen, verschaft een ondubbelzinnige eenheid aan het boek.

Literaire opzet: kaleidoscopisch beeld

We hebben hier te maken met een doelbewuste literaire opzet, die niet de bedoeling heeft de lezer te foppen (dan waren de aanwijzingen voor de eenheid van de tekst immers volkomen overbodig), maar een zoals gezegd kaleidoscopisch beeld te scheppen van de te beschrijven gebeurtenissen. We hebben hier te maken met een echte literaire tour de force. De geschiedenis van het leven van Daniël en zijn visioenen wordt geschilderd in een reeks van afzonderlijke teksten, die blijkbaar bewust in een aantal opzichten duidelijk verschillend gemaakt zijn, zodat ze onafhankelijk van elkaar te lezen zijn en ook de indruk van een verschillende achtergrond wekken, terwijl de schrijver ze wel binnen één enkel raamwerk heeft gevat door het terugkeren van bepaalde gemeenschappelijke elementen en door het intertekstuele karakter van de opzet van het hele boek. Dat geeft ook alle reden om aan te nemen dat de visioenen in het boek elkaar aanvullen, en niet (zoals vaak gebeurd is) tegen elkaar uitgespeeld mogen worden. Met andere woorden: het gedetailleerde visoen in Daniël 10-11 is in laatste instantie een precisering van een gedeelte van de visioenen in de hoofdstukken 2 en 7, en de vestiging van het Godsrijk, die daar uitgebreid en in 10-12 alleen impliciet genoemd wordt, mag ook in die laatste hoofdstukken voorondersteld worden.

Stijl

De stijl van Daniël is opmerkelijk. Al bij een vergelijking van de Nederlandse vertaling van boeken als Genesis of II Samuël met het boek Daniël wordt duidelijk, dat de scheiding tussen proza en poëzie hier veel minder scherp is. Het Hebreeuwse deel, maar in nog veel hogere mate het Aramese, worden gekenmerkt door een gedragen proza, dat op veel plaatsen naadloos overgaat in poëzie met uit de klassieke Hebreeuwse poëzie bekende verschijnselen als korte versregels die vaak in paren voorkomen, en die verbonden worden door zogenaamde woordparen. Een aardig voorbeeld komt voor in Daniël 4:29-33, de passage over het begin van de waanzin van koning Nebukadnezar, die in de meeste vertalingen als proza wordt afgedrukt, maar die grotendeels als poëzie gelezen kan worden:

Dit alles overkwam koning Nebukadnezar. Na verloop van twaalf maanden, toen hij aan het wandelen was op het koninklijk paleis in Babel, nam de koning het woord en zei:

Is dit niet het grote Babel
dat ik gebouwd heb tot een koninklijke woonplaats
door de sterkte van mijn macht
en tot eer van mijn majesteit?
Nog was het woord in de mond van de koning,
toen er een stem uit de hemel kwam:
U wordt aangezegd, o koning Nebukadnezar:
het koningschap is van u geweken,
men verstoot u bij de mensen vandaan,
en uw verblijf is bij de dieren van het veld;
gras zal men u te eten geven als aan de runderen;
en zeven tijden zullen over u voorbijgaan,
totdat u erkent dat de Allerhoogste macht heeft
over het koningschap van de mensen
en dat geeft aan wie Hij wil.

Op hetzelfde ogenblik ging dat woord aan Nebukadnezar in vervulling,
en hij werd bij de mensen vandaan verstoten,
en at gras als de runderen,
en door de dauw van de hemel werd zijn lichaam bevochtigd,
totdat zijn haar lang werd als (de veren) van de arenden,
en zijn nagels als die van de vogels.

Interessant is ook het veel voorkomen van hendiadys, het verschijnsel dat één begrip wordt uitgedrukt met twee verschillende, door ‘en’ met elkaar verbonden werkwoords- of naamwoordsvormen, bijvoorbeeld alleen al aan het begin van Daniël 2: ‘geschenken en gaven’ (2:6); ‘leugenachtig en slecht’ (2:9); ‘groot en machtig’ (2:10); ‘werd boos en toornig’ (2:12). De steeds weer terugkerende uitdrukkingen ‘de droom en zijn uitleg’ (Dan. 2 en 4) en ‘het opschrift en zijn uitleg’ (hoofdstuk 5) zijn lastiger: soms worden ze blijkbaar letterlijk gebruikt (hoofdstuk 2), soms lijkt het erop dat we te maken hebben met een bijzondere vorm van hendiadys en dat er bedoeld wordt ‘de uitleg van de droom’ (4 en 5).

Binnen de verhalen treffen we vaak herhalingen aan van opsommingen of van een bepaalde beschrijving, bijvoorbeeld verschillende groepen geleerden (2:2. 27; 4:7), bestuurders (3:2), muziekinstrumenten (3:5. 7. 10), en materialen waaruit afgodsbeelden gemaakt worden (5:4. 23).

In enkele gevallen treffen we uitdrukkingen aan die we vooral uit Aramese juridische teksten kennen, zoals in de zojuist geciteerde passage, waarin de woorden ‘macht heeft over … en geeft aan wie hij wil’ bijna zó in een contract zouden kunnen voorkomen, waar ze dan de volledige en onbeperkte beschikking over een bepaald goed aangeven. Een ander voorbeeld is de reeks van de materialen waaruit het beeld in Nebukadnezars droom en de afgoden van Belsazar gemaakt zijn: die vinden we in vergelijkbare vorm in Aramese contracten terug.

Bij dit poëtische karakter hoort ook een bepaalde geforceerdheid van literaire vormen, die niet steeds afdoende wordt weergegeven in vertalingen. Zo komen er in de hoofdstukken 2 en 3 twee gevallen voor waarin koning Nebukadnezar een groep van zijn onderdanen met de dood bedreigt als ze niet aan zijn wensen voldoen. Hij gebiedt zijn geleerden op straffe des doods om zijn droom en de uitleg ervan te vertellen in Daniël 2:5-6 en 8-10, en de drie metgezellen van Daniël om zijn beeld te aanbidden in Daniël 3:14-15. In beide gevallen spiegelt het ongewoon vrijmoedige antwoord van de onderdanen de vraag van de koning, waarna deze woedend wordt en hen ter dood veroordeelt. Door de woorden van de koning te spiegelen of te echoën plaatsen de onderdanen van de koning, die hoe dan ook weinig meer van hem te verwachten hebben, zich op een gelijk niveau met hem, en tonen een vrijheid van spreken die anders in de omgang tussen koning en onderdanen ondenkbaar zou zijn. Het interessante is dat dit blijkbaar een meer uitgewerkte verwerking is van een vergelijkbare literaire opbouw in Genesis 37 en 38, waar al door schrijvers uit de Oudheid opgemerkt is dat de interactie tussen Jozefs broers en de oude Jakob, met de herhaling van het werkwoord ‘herkennen’, weer wordt opgenomen in de interactie tussen Juda en Tamar, waar we ditzelfde werkwoord weer twee keer tegenkomen.

Intertekstuele verwijzingen

Het boek Daniël verwijst verder heel vaak naar andere boeken van het Oude Testament. Uitzonderlijk is de expliciete vermelding van de woorden van de profeet Jeremia in Daniël 9:2. Andere verbindingen springen wat minder in het oog, maar zijn nog steeds erg duidelijk. Het op het eerste gezicht verrassende gegeven, dat zelfs de dieren van het veld onderworpen zijn aan koning Nebukadnezar (2:38) is blijkbaar eveneens van Jeremia afkomstig (Jer. 27:6). Het drinkgelag van koning Belsazar doet onder andere denken aan Habakuk 2, waar net als in Daniël 5 sprake is van de Chaldeeën, het verzamelen van de natiën, het tot dronkenschap toe laten drinken, de afgoden en het strafgericht. De ongewone maten van het gouden beeld van koning Nebukadnezar, zes bij zestig el (Dan. 3:1), meer een pilaar dan een beeld dus, worden pas zinvol als ze vergeleken worden met de maten van de tweede tempel, namelijk zestig bij zestig el (Ezra 6:3).

Binnen het Aramese deel van Daniël valt de enorme overeenkomst tussen de verhalen in de hoofdstukken 3 en 6 op, zowel in de beschreven situaties als in de gebruikte terminologie (in de grondtaal is de overeenkomst nog treffender dan in vertaling), bijvoorbeeld het belasteren (3:8; 6:25), het vertrouwen op God (3:28; 6:24), de rol van de engel bij de redding (3:28; 6:23), en de nadruk op het feit dat de geloofsgetuigen geen enkel letsel hebben opgelopen (3:25; 6:24).

Een interessante overeenkomst tussen de Aramese hofverhalen (hoofdstukken 2-6) is verder, dat in al deze verhalen belangrijke informatie, die voor de personages in het verhaal al beschikbaar was, pas aan de lezer gepresenteerd wordt als die binnen het verhaal een rol gaat spelen. Soms is dit uitstel werkelijk functioneel in het verhaal, maar meestal dient het alleen het vergroten van de spanning. Hier en daar doet deze opzet wat geforceerd aan, en in één geval wordt daardoor zelfs het verhaal moeilijk te begrijpen. In Daniël 2 is het aanvankelijk niet duidelijk of de koning zich de droom nu herinnert of hem helemaal vergeten is, noch of hij nu alleen de uitleg wil horen dan wel ook de droom zelf, tot hij dit in 2:9 expliciet zegt. De steeds terugkerende uitdrukking ‘de droom en zijn uitleg’ kan in beide richtingen opgevat worden: als een hendiadys met als betekenis ‘de uitleg van de droom’ of als werkelijk slaand op twee verschillende zaken. Hoe dan ook, de droom wordt pas vlak voor de uitleg ervan aan de koning verteld door Daniël (2:31), die hem natuurlijk al in vers 19 gehoord heeft.
In Daniël 3 wordt de lezers eerst niet verteld wat de reactie van Daniëls metgezellen op het bevel van de koning is. Pas bij de aanklacht door de Chaldeeën horen we dat ze blijkbaar weigeren aan het bevel te voldoen. Bij hun redding van het vuur zien we iets vergelijkbaars. Het goddelijke ingrijpen moet hebben plaatsgevonden op het ogenblik dat ze in de oven gegooid worden en hun beulen zelf omkomen (3:22), toch wordt het pas verteld op het ogenblik dat de koning tot zijn verbazing ziet dat er niet drie, maar vier personen midden in het vuur zijn zonder erdoor geschaad te worden (3:25).
In Daniël 4 wordt de droom pas in Nebukadnezars mond gelegd als hij hem vertelt aan Daniël (4:1017), niet op het ogenblik dat hij zijn geleerden erover raadpleegt en hun de droom vertelt (4:7).
Daniël 5 is in dit opzicht erg moeilijk. Opnieuw veroorzaakt het gebruik van de uitdrukking ‘de droom en zijn uitleg’ problemen. Toch lijkt het, mede in het licht van ‘maar zij zijn niet in staat de uitleg van de woorden te vertellen’ in vers 15, waar niets staat over een moeilijkheid met het opschrift zelf, aannemelijk dat het lezen van het opschrift, dat immers uit de algemeen bekende gewichtsmaten mine (= 60 sikkels), sikkel en halve sikkels bestaat, feitelijk geen probleem was en dat de inhoud ervan alleen is achtergehouden om de spanning zo groot mogelijk te maken, tot Daniël het voorleest in 5:25 en de op zich heel gewone namen van gewichten uitlegt als woorden die de ondergang van het Babylonische rijk voorspellen.
Ten slotte zien we in Daniël 6 hetzelfde patroon als in hoofdstuk 3. De feitelijke achtergrond van de aanklacht, het feit dat Daniël drie keer per dag bidt en daar waarschijnlijk niet mee zal stoppen door het edict van de koning, wordt ons pas bij de vaststelling daarvan door zijn belagers meegedeeld (6:12), niet als de aanleiding tot hun plannen (6:8). Daniël wordt gered als hij tussen de leeuwen in de put terecht komt (6:17; vgl. v. 23), maar pas de volgende morgen wordt dit door zijn antwoord op de vraag van koning Darius aan de lezers duidelijk (6:22).

Conclusie

Kortom, het boek Daniël is misschien wel het meest intertekstuele en gecompliceerde van alle boeken van het Oude Testament. Het staat in een voortdurende dialoog met bijna de complete canon van de Hebreeuwse Bijbel, citeert daar veel uit en de opbouw ervan is gebaseerd op de geschiedenissen van twee personen die grote overeenkomst vertonen met de figuur van Daniël, namelijk Jozef en Ezra. Dat laatste verschaft meer dan enig ander element ook de eenheid aan het boek, dat het uiterlijk heeft gekregen van een tiental verschillende episodes uit het leven en de loopbaan van Daniël en zijn metgezellen. Maar ook door de vele interne verwijzingen en overeenkomsten wordt de eenheid ervan aangegeven. De belangrijkste bedoeling van het boek als geheel is zijn schildering van de wereldgeschiedenis in verleden, heden en toekomst, met een bijzondere rol voor het volk Israël in de eindtijd,als de machten van het kwaad een tijdlang de overhand hebben, maar uiteindelijk door goddelijk ingrijpen overwonnen worden. De concrete aanleiding voor het schrijven van het boek ligt waarschijnlijk in de tijd vlak voor de opstand van de Makkabeeën, maar vrijwel zeker is al spoedig aan het boek een betekenis toegekend die daar ver boven uitgaat. Daarmee werd de stoot gegeven tot een stroom van publicaties die de visioenen van het boek en de boodschap van verlossing en troost op de actuele of toekomstige situatie proberen toe te passen, een stroom die tot op de dag van vandaag doorgaat.

Lees ook het artikel over de boeken Ezra en Nehemia

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken