Menu

Premium

De worsteling om vertrouwen

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Over Eugen Drewermanns dieptepsychologische interpretatie van Genesis 32:23-33

Voor de Duitse theoloog en psychotherapeut Eugen Drewermann is bijbellezen vooral therapie. Bijbelverhalen zijn een hulp in ons wankele bestaan, dat zich afspeelt tegen de achtergrond van de individuele keuze tussen angst en vertrouwen. Zijn dieptepsychologische insteek leidt niet zelden tot irritatie bij vakgenoten, die hem ‘gepsychologiseer’ verwijten. Toch worden zijn verrassende exegeses veel gebruikt. Niet in de laatste plaats ‘omdat er zo goed mee te preken valt’. Hier een voorbeeld.

Het heeft exegeten altijd gefascineerd wie die gedaante is die daar als een IND-ambtenaar opduikt aan de grensrivier de Jabbok en worstelt met Jakob. Is het een engel, zoals in veel vertalingen boven deze perikoop is komen te staan (‘Jakob worstelt met de engel’), is het zijn broer Esau, is het God zelf, of moeten we het verhaal begrijpen als een innerlijke tweestrijd in een gekwelde ziel? Hier ligt voor Eugen Drewermann niet echt een probleem. Het voor hem allemaal tegelijk waar zijn. In zijn diepte-psychologische benadering van de Bijbel zijn de elementen in iedere vertelling symbolische verwijzingen naar een innerlijke waarheid. Zoals in dit verhaal beelden als de nacht, de grensrivier, de gestalte, de worsteling, de heup, de opkomende zon. Ze zijn als mozaïeksteentjes, die langzaam maar zeker bij samenvoeging een beeltenis doen oplichten, die bij de lezer een gevoel van herkenning oproepen. De werke lijk heid van de historie of de natuur is de stof die zich in een bijbelver haal ver dicht heeft tot symbolische taal, die elke lezer aanspreken, omdat die iets vertelt over het wezen van een mens.

Alle religieuze taal, verhalen, gedichten en liederen zijn in eerste instantie sym bolische verwijzingen. Beelden en symbolen die proberen een uitweg te wij zen uit de angst die met ons bestaan is meegegeven. Bijbelse taal is mytholo gie, symbolische taal. Je kunt alleen over God, of het goddelij ke, spreken in beel den en symbolen.

Innerlijke processen

Drewermann sluit zich hiermee aan bij de hypothese van Carl Gustav Jung over de archety pen: in het onbewuste van ieder mens bevinden zich aangebo ren oerbeel den, archetypen, analoog aan bijvoorbeeld die van een vogel, die ongeleerd de weg vindt naar zijn broedplaats of de vorm van zijn te bouwen nest voor zich ziet. In dromen proberen die beelden bij de mens bewust te worden. Religieuze verhalen zijn als dromen. Dro men die van generatie op generatie zijn gedroomd. Daarom worden wij nog altijd door die verhalen aangesproken. De wereld nog zo veran derd zijn aan de opper vlakte, de beelden en verwij zingen in reli gieu ze teksten haken, als we ze de gelegen heid geven, diep in onze ziel. Wij zijn van binnen name lijk niet wezenlijk anders dan Jakob of Izebel, Maria of Pilatus, om maar een paar ‘bestaansmogelijkheden’ te noemen.

Van belang voor de uitleg is dat in deze verhalen, elk naar hun genre, wetmatig heden te vinden zijn, die gebruikt kunnen worden als sleu tels voor het begrip van de tekst. Bijbelse teksten, zoals dit verhaal over Jakob, zijn projecties van innerlijke processen. De situatie waarop ze gepro jec teerd worden bepaalt de opper vlakte van de tekst. De diep telagen ervan worden zichtbaar door met behulp van de door de diepte – psychologie ont wik kelde regels analoog aan de droomduiding, de symboliek van de gebruikte beelden te achter ha len. Drewermann werkt die regels uit in zijn standaardwerk Tiefenpsychologie und Exegese.

Engel

We hebben in het verhaal van Jakob aan de Jabbok in de ogen van Drewermann te maken met zowel een engel, een innerlijke kracht, als met God zelf. Dat wordt helder als we begrijpen wat hij onder een engel verstaat. Voor hem is de engel geen eigen persoon, geen persoonlijke middelaar tussen hemel en aarde, maar een verschijningsvorm van God in onszelf. Zo in ieder geval in het Oude Testament. De engel van God is de zijde van God die zichtbaar wordt. De boodschap die God speciaal aan ons leven richt, belichaamt zich in de gestalte van een engel. Psychologisch kun je zeggen dat in de engel leeft wat men een ‘wezensgeweten’ noemen. Niet een über-ich: dat is in zijn starheid, autoriteit en dwangmatigheid precies het tegenovergestelde daarvan. Met ‘wezens-geweten’ bedoelt Drewermann het beeld dat God in onze ziel heeft aangebracht als de eigenlijk waarheid. Wat hij bedoeld heeft toen hij ons schiep. Dat beeld aan ons verschijnen. Dan weten we wie wij zelf zijn, wat we moeten doen om identiek met onszelf te zijn. Dan laten we de afhankelijkheid, de onvrijheid van vroeger achter ons. Dan weten we waarom het de moeite waard is om te leven en geleefd te hebben. In die richting moeten we denken als die gestalte opdoemt aan de Jabbok.

Jakob en Esau

Omdat Drewermann a priori uitgaat van de symboliek van de verhalen, is Jakob voor hem niet interessant als historische figuur. Hij ziet hem als een menstype, of beter gezegd: als een bestaansmogelijkheid.

Op de achtergrond van het leven van ieder mens staat de keuze tussen geloof en ongeloof. In de theologie van Drewermann: de keuze tussen vertrouwen en angst. De keuze voor vertrouwen is een sprong in het diepe en wordt daarom bijna altijd vermeden. Die vermijding wordt in de Bijbel ‘zonde’ genoemd, in de psychologie ‘neurose’. Deze vele vormen aannemen en leidt tot ziektebeelden die te maken hebben met wat Drewermann noemt: de versplintering van de menselijke ziel.

Jakob is een mens die heel behendig de keuze voor het vertrouwen, bewust of onbewust, ontwijkt door zelf de touwtjes in handen te nemen. Hij is uiterst ambitieus. Hij richt zijn leven bewust in, plant, stuurt, laat niets aan het toeval over. Het woord ‘zegen’, dat zo’n prominente rol speelt in het verhaal, interpreteert hij vooral als welvaart en welbevinden. En daarin is hij bijzonder succesvol. Het gaat hem uiterlijk voor de wind. Dat hij daarbij weinig oog heeft voor het belang van de mensen om zich heen is jammer, maar onvermijdelijk. Zijn naam Jakob, ‘die naar de hiel grijpt’, oftewel ‘bedrieger’, gaat natuurlijk terug op wat er verteld wordt over zijn geboorte, waarbij hij zijn tweelingbroer bij de hiel beetpakt in een poging als eerste ter wereld te komen. In de loop van zijn leven wordt duidelijk dat hij niet alleen de mensen om zich heen, Esau, Isaak en Laban, bedriegt, maar vooral zichzelf. Zijn interpretatie van Gods zegen is een surrogaat voor wat die zegen ten diepste is: een ervaring van Gods onvoorwaardelijke acceptatie van de persoon die je bent. Jakob heeft zichzelf daarmee gedesintegreerd. Hij heeft in zijn angst een belangrijk deel van zijn persoonlijkheid ontkend, namelijk dat deel dat zich niet laat sturen, waar hij geen greep op heeft, alles wat zich in het onbewuste van een mens afspeelt. Dat deel van de mens wordt in het verhaal gepersonifieerd door zijn tweelingbroer Esau. Die ruige, behaarde jager vertegenwoordigt het aardse, de zinnelijkheid en het kortstondig genot, zoals bijvoorbeeld duidelijk wordt uit het gemak waarmee hij zijn eerstgeboorterecht verkoopt voor een bordje soep.

Verzoening

In het verhaal zijn Jakob en Esau twee kanten van één persoonlijkheid, het bewuste en het onbewuste, die niet zijn geïntegreerd. De gevolgen hiervan worden breed uitgemeten in de verhalen over Jakobs vlucht. Het gaat hem in den vreemde uiterlijk goed, hij vindt de liefde van zijn leven, maar hij komt niet tot zijn bestemming, zijn geluk, zijn ‘thuis’.

Esau is Jakobs ‘schaduwbroer’, de ‘behaarde’, de stamvader van de ‘roden’, de Edomieten. Deze Edomiet Esau haat Jakob en drijft hem voor zich uit, vervolgt hem zonder ophouden. Hier zien we de tweespalt van een mens, zegt Drewermann, zoals we die kennen van de meeste mensen die door carrière zijn bezeten. Hij is intellectueel, weet precies wat hij moet doen. Hij zit vol trucs, die hij bijvoorbeeld gebruikt bij zijn oom Laban. Mensen met zo’n tweespalt beleven andere mensen ook zo. Jakob heeft twee vrouwen, precies zoals hij zelf is, de wonderschone Rachel en daarnaast Lea, vruchtbaar maar alledaags. Een motief dat we in opera’s vinden: de verwisselde bruid. ’s Nachts denkt Jakob de schone Rachel in de armen te sluiten, maar wat ontdekt hij ’s morgens? De ontnuchterende werkelijkheid van alledag. Twee vrouwen, hoe moet hij daarmee omgaan, te meer daar hij zelf uit twee mensen bestaat? Het moment komt dat hij zijn toestand onder ogen durft te zien en terug wil keren naar het land waar hij hoort, het beeld van heelwording, van worden wie hij werkelijk is. Maar er ligt nog het conflict, dat uitgevochten moet worden. Esau hoort van Jakobs terugkeer en stelt zich op met zijn leger. Jakob en Esau staan recht tegenover elkaar. Is er tussen hen, en in hun eigen ziel, verzoening mogelijk? Midden in de nacht komt het tot een tweestrijd. ‘Iemand’ vecht met Jakob. Hier kan ik het beste Drewermann citeren:

Het is een worsteling om één te worden, een tweestrijd gericht op verzoening. In de psychoanalyse, op de lange weg van een psychotherapeutische behandeling, doet men zo nu en dan ervaringen op die geschikt lijken om zulke beelden ten volle te duiden. Sommige mensen hebben naar buiten toe alles bereikt wat ze wilden en moesten bereiken. Hun burgerlijk bestaan is volmaakt, maar ze hebben zichzelf niet leren kennen. Hoe vinden beide delen van zijn persoonlijkheid elkaar? Zullen ze naar elkaar toe groeien? (…) Alles wat nooit werd geleefd, wat niet werd ingevuld, de gehele Esauhelft van het leven wacht op integratie.

Beslissend is dat Jakob alleen tot zichzelf kan komen als hij zich verzoent met zijn achtervolger, zijn schaduw, zijn andere ik, de altijd onderdrukte Esau, die hem de weg naar huis verspert. Als die verzoening plaatsvindt kan Jakob oversteken. En dat is de manier om God te vinden voor Jakob.

Worsteling

Vanuit de dieptepsychologische visie van Drewermann kan een mens alleen werkelijk leven als hij in zijn hart ervaart dat hij gerechtvaardigd is, geaccepteerd. Daar is het vertrouwen, het geloof, op gegrond. Zonder dit vertrouwen is een verzoening niet mogelijk. De zegen die Jakob zijn vader Isaak ontfutselde heeft hem die ervaring niet kunnen geven, ook de droom bij Betel niet, waardoor hij het grootste deel van zijn leven als een balling op de wereld heeft rondgezworven. Het gevoel van niet gerechtvaardigd te zijn, in een lege ruimte te zweven, heeft hem zich doen vastklampen aan zijn eigen plannen, dromen en idealen en zijn eigen vermogen om het leven zin te geven. Daarmee kon hij kortstondig de angst bezweren. Maar langzaamaan werd hierdoor zijn hele leven met angst doortrokken en komt er een moment om de waarheid onder ogen te zien. De worsteling aan de Jabbok is een strijd om geloof, vertrouwen. ‘Ik laat je niet gaan, tenzij je me zegent.’ Deze zegen is de ultieme bevestiging van zijn wezen. Niet zozeer de vergeving van zijn zonden in morele zin, wat je in veel commentaren tegenkomt – het schoonpoetsen van zijn blazoen, waardoor hij nu schuldenvrij opnieuw kan beginnen –, maar de erkenning dat zijn machinaties, listigheden en vluchtpogingen niet nodig waren, omdat hij van geboorte af aan al mocht zijn wie hij is, met zijn lichte én zijn duistere kanten. Oog in oog met God en toch mogen bestaan. Dat vertrouwen maakt de verzoening mogelijk, waardoor hij ‘thuis’ kan komen.

Hier dringt zich de vergelijking op met Jezus’ parabel van de verloren zoon: je moet soms heel ver gaan in je zoektocht naar het vanzelfsprekende geluk om erachter te komen dat het er altijd al was, zomaar voor het oprapen, thuis.

Voor Jakob gaat de zon op. Hij heeft een beslissende stap gemaakt in, wat Jan Fokkelman noemt, zijn ‘menswording’. De worsteling bij de Jabbok (die naam zou heel goed kunnen teruggaan op een Hebreeuws werkwoord dat ‘jezelf leeg maken’ betekent) heeft hem uiterlijk geschonden, maar hem innerlijk de moed gegeven om zich met zijn nieuw naam, Strijder Gods, in vertrouwen te verzoenen met Esau.

Literatuur

E. Drewermann, Ik laat u niet gaan, tenzij gij mij zegent, Overwegingen bij het boek Genesis, Zoetermeer: Meinema 1996.

E. Drewermann, Tiefenpsychologie und Exegese, Band II, Wunder, Vision, Weissagung, Apocalypse, Geschichte, Gleichnis, Olten: Walter-Verlag 1985.

J.P. Fokkelman, Oog in oog met Jakob, Zoetermeer: Meinema druk 19992.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken