Menu

Premium

Met harde hand naar de harde koppen

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Ezechiël 3,4-15

Hard tegen hard. Zo wordt in Ezechiël 3,4-15 de confrontatie gekarakteriseerd tussen JHWH en zijn profeet enerzijds en zijn eigen volk anderzijds. Samen met het voorgaande stuk (Ez. 2,3-3,3) vormt dit stuk de opdracht die JHWH Ezechiël geeft, als deze hem aan het eind van het openingsvisioen op zijn voeten zet. Hij wordt naar het volk Israël gestuurd met de boodschap: ‘Zo spreekt mijn Heer JHWH’ (Ez. 2,4 en 3,11). Die formule met de dubbele aanduiding van de Godsnaam (NBG navolging van de Statenvertaling: ‘Here HERE’, NBV: ‘God, de HEER’) is de kenmerkende aanhef in Ezechiëls profetie (122x in Ezechiël, 9x in Jesaja, 2x in Amos, 1x in Jeremia en in Obadja).

Hoofdstuk 2 en 3 vertellen wat die aanhef inhoudt, voor Ezechiël en voor het volk: het zijn niet Ezechiëls eigen woorden; hij moet ze zich wel eigen maken en het volk wil ze niet horen. Dat laatste is zowel de moeilijkheid van als de reden voor zijn opdracht. Want JHWH neemt zijn woord niet terug.

Hardnekkigheid als teken van trouw

In het voorafgaande stuk (Ez. 2,9-3,3) bleken de woorden van de profetie van JHWH, hoewel een en al klacht (2,10), verrassend genoeg ook zoet als honing (3,3). Met die verrassing in het achterhoofd zijn ook in Ezechiël 3,4-15 misschien wel verschillende aspecten te ontdekken aan de harde oordelen. Zo begint ons gedeelte met het harde verwijt dat Israël het woord van God niet wíl horen, dat het niet een kwestie is van niet kunnen. Zulke volken zijn er ook. Met ‘duister van lip en zwaar van tong’ wordt de vreemdheid van andere talen en de onmacht waartoe dat leidt, heel plastisch voorgesteld. Maar dat geldt niet voor Israël. Sterker nog: als de profeet naar zulke onverstaanbare volken zou gaan, zouden die nog eerder luisteren. Het lijkt me eerder woede jegens Israël dan analyse van die andere volken. Maar hiermee is ook gezegd dat JHWH dat dus niet doet: zijn profeet naar die andere volken sturen, zelfs niet als hij daar meer kans maakt. Dat Hij zo hardnekkig aan Israël vasthoudt, is geen kwestie van kansberekening, maar van trouw.

Hard als een graveerstift

Dat het volk God niet wil horen, komt omdat het ‘hard van voorhoofd en hard van hart’ is (vs. 7). Als het hart het centrum is van de menselijke wil, dan is het voorhoofd de uitdrukking daarvan: uiterst zichtbaar, uitdagend soms ook. Goliat wordt met een steen tegen zijn voorhoofd geveld (1 Sam. 17,49). En als in de Talmud aan de hand van de kleren van de hogepriester wordt verteld hoe die voor aller mensen zonde verzoening doet, is de gouden plaat of bloesem aan zijn voorhoofd (Ex. 28,38) verzoening voor de hoogmoed. Tegenover die harde koppen maakt JHWH zijn profeet even hard. Wellicht is het een toespeling op Ezechiëls eigen naam. ‘God maakt sterk’ betekent die ongetwijfeld. Maar dat kan ook betekenen: God maakt hard. Het is een wezenstrek van zijn profetie. Wie verder leest, zal dat herkennen. Tegen een volk in ballingschap zeggen dat dat hun eigen schuld is en ze niet op terugkeer hoeven te hopen, eerder omgekeerd: ook wat er nog van Jeruzalem over is, zal vallen, en terecht – dat is erg hard, zelfs als het de waarheid is.

Maar misschien heeft ook die hardheid nog een andere kant. In vers 9 staat dat hij harder dan steen wordt, ‘als diamant’ (NBG 1951). Maar in Jeremia 17,1 is dat het materiaal waarmee wordt gegraveerd. Dan is het dus niet een wedstrijd in hardheid, maar gaat het erom dat er krassen komen in dat harde pantser dat wordt tegengesproken. Zo lees ik de rest van vers 9: dat de profeet zich niet moet laten verpletteren door hun hardheid. Dat blijft van belang, ook als wij meer heil zien in de zachte krachten: dat die de hardheid tegenspreken, niet daarvoor vluchten.

Verbijsterend

In vers 10 blijkt die hardheid overigens ook voor Ezechiël niet het echte wapen. Zijn grootste verschil met het volk is, dat hij de woorden van JHWH wél hoort, en ook toelaat in zijn hart (zie ook Ez. 2,8: hij is niet weerspannig). In het vervolg van de profetie zal Ezechiël ook niet degene zijn die de klappen uitdeelt, maar degene die de klappen krijgt, en juist zo aan het volk duidelijk maakt wat er aan de hand is. Die combinatie van slachtoffer en profeet is misschien ook te vinden in vers 15. Alle vertalingen laten de profeet daar verbijsterd of verdoofd tussen de ballingen zitten. Maar het Hebreeuwse woord betekent overal elders ‘verbijsterend’ – actief dus. Dat passieve ligt meer voor de hand, dat actieve geeft meer te denken.

Aan het einde van het openingsvisioen, in de verzen 12-15, wordt de entourage van hoofdstuk 1 slechts kort aangeduid. Maar de onuitsprekelijkheid ervan wordt onderstreept met de korte, haast bezwerende zegenspreuk die aan psalm 134 doet denken: ‘Gezegend de heerlijkheid van JHWH vanuit zijn plaats’ (3,12). Waarbij de vraag blijft, wat dan die plaats van JHWH is van waaruit hij wordt gezegend. Sion, zoals psalm 134 weet? Of toch de plaats in Ezechiël waar de profeet deze stem ontmoet, ook al is het ver van Sion verwijderd?

In ieder geval brengt de geest de profeet naar de ballingen. Na alle zich verheffende wezens en vleugels wordt nu ook de profeet verheven in de geest. Maar in plaats van in hoger sferen belandt de profeet weer op aarde. Hier moet hij zijn. De plaats waar hij zich tussen de ballingen bevindt, is dezelfde waar hij in hoofdstuk 1 is begonnen. Weliswaar is nu Tel Aviv (lenteheuvel) toegevoegd, maar wie daar een teken van hoop in wil zien, is erg optimistisch. Toch zorgt de beving die hier in vers 12 en 13 illustreert hoe schokkend dit alles is, er in hoofdstuk 37 voor dat die dorre doodsbeenderen elkaar weer vinden. Crisis is niet iets om je op te verheugen. Maar het is niet alleen maar ondergang, ook nieuw begin.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken