Menu

Premium

‘Misschien’

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Een eenvoudig bijwoord als theologische blikopener

Dit artikel is een bewerking van een bijdrage voor het minisymposium ‘De Tekst in de Theologie’ ter gelegenheid van het afscheid van prof. dr. Eep Talstra op vrijdag 7 oktober 2011 aan de VU Amsterdam.

De verhouding tussen tekst en theologie, anders gezegd tussen exegese en geloofsleer, blijft altijd iets van spanning houden. Dat is onontkoombaar, omdat er twee manieren van kijken aan ten grondslag liggen die elkaar proberen te ontmoeten, maar op voorhand behoorlijk van elkaar verschillen. Geloofsleer probeert iets te formuleren dat brede geldigheid heeft, en daarom gaat het daar onontkoombaar over begrippen en ideeën: God, mens, wereld, schepping, verlossing, recht en gerechtigheid, zonde en vergeving, toekomst. Sommige van die begrippen zijn bijbelser dan andere en daarom beter geschikt om de afstand tussen exegese en systematische theologie te overbruggen. Maar het blijven ideeën.

Grote delen van de Bijbel – ik beperk me hier tot mijn eigen vak, de Hebreeuwse Bijbel – gaan niet over het algemene, maar over het contingente, het eenmalige en bijzondere. De narratieve en profetische gedeelten, deels ook de wetgevende, samen een ruime meerderheid in de Hebreeuwse Bijbel, hebben het over concrete voorvallen, personen die vaak met naam genoemd zijn, en al dan niet fictieve historische situaties. Dat betekent niet dat ze buiten die concrete situatie niets te zeggen hebben: de Schriften zijn één lang proces van herlezen en hernemen van teksten in nieuwe situaties, zowel voor als na de afsluiting van de canon. Maar wat er buiten die concrete situatie gezegd wordt, wordt meestal niet expliciet geformuleerd, maar ‘over de band gespeeld’ duidelijk gemaakt, via die concrete aanleiding. Dat betekent dat de focus vrijwel nooit ligt op wat onze uitdaging is bij theologisch spreken: consequent zijn, niet met onszelf in strijd zijn, niet zondigen tegen de regels van een normaal publiek discours. Zelden ligt in het bijbelse spreken het accent op het rond zien te krijgen van een denksysteem. Het leven, ook het leven dat er is in de Schriften, is niet alleen sterker dan de leer, het is ook weerbarstiger, springeriger en inconsequenter.

Een eenvoudig voorbeeld: ‘misschien’

Deze stelling blijft algemeen zonder concrete gegevens, zonder teksten. Als illustratie een klein voorbeeld, een bijwoord dat mij al geruime tijd is opgevallen en dat naar mijn mening meer theologische inhoud heeft dan we beseffen: misschien, oelai kun je ook zeggen, want dit Hebreeuwse bijwoord en ons ‘misschien’ dekken elkaar voor meer dan 90%. Van de 45 keer dat het voorkomt zijn er maar weinig gevallen waarin het niet met ‘misschien’ wordt weergegeven, en er zijn omgekeerd ook maar weinig synonieme uitdrukkingen in het Hebreeuws, waarbij mi jodé, letterlijk ‘wie weet’, met vier keer de belangrijkste is.

De functie van het bijwoord ‘misschien’ is duidelijk: het drukt onzekerheid uit. Het zo zijn… of niet. Soms slaat die onzekerheid op het heden of het directe verleden, dus een situatie die weliswaar wel beslist is, maar waarvan de uitkomst bij de spreker niet bekend is. ‘Misschien wonen jullie in ons midden’ vragen Jozua en de zijnen zich af, als de Gibeonieten met een list proberen een verbond te sluiten (Joz. 9:7). Het wantrouwen blijkt terecht – maar te laat, tot geluk van de Gibeonieten. ‘Misschien hebben mijn kinderen gezondigd en in hun hart God vaarwel gezegd’, vraagt Job zich met vele ouders van nu af – en brengt maar vast zoenoffers voor die mogelijke zonden (Job 1:5). Misschien was de zorg terecht, dat vertelt het verhaal niet, wel dat het hem ten goede wordt gerekend.

Veel vaker daarentegen heeft ‘misschien’ betrekking op de toekomst, en dat is ook logisch: voorspellen is immers een hachelijke zaak, zeker waar het de toekomst betreft. Onzekerheid ligt dan voor de hand.

Die toekomstgerichte ‘misschien’-teksten deel ik hieronder in naar inhoud, dus synchroon dwars door bijbelboeken en ontstaanstijden heen.

Neutrale situaties

Er zijn situaties waarin de onzekerheid met betrekking tot de toekomst ons neutraal overkomt, niet direct als geloofskwestie ingekleurd. Abrahams knecht Eliëzer vraagt zich af of de bruid die hij voor Isaak gaat uitzoeken wel mee zal willen: misschien niet (Gen. 24:5, 39). Jakob heeft vooral praktische (blijkbaar geen morele) problemen met zijn moeders voorstel om zijn blinde vader Isaak te bedriegen: misschien zal zijn vader hem aan zijn gladde huid herkennen (Gen. 27:12). ‘Misschien’ vertegenwoordigt hier een bezwaar, een bedenking, al dan niet terecht.

‘Misschien’ ook positief hoop aanduiden: diezelfde Jakob koestert twintig jaar (of vijf hoofdstukken) verder de hoop dat de verzoeningsgeschenken voor zijn broer Esau hun uitwerking niet gemist hebben: ‘misschien zal hij mij goedgunstig zijn’ (Gen. 32:21). De aartsvader heeft alles gedaan wat in zijn macht lag, en nu rest hem nog te hopen: misschien.

Hoop op Gods goedgunstigheid

Aansluitend bij de hoop om mensen gunstig te stemmen is er een flinke hoeveelheid teksten waarin de spreker met ‘misschien’ de hoop uitdrukt dat God hem genadig zal zijn.

Terwijl één vrouw (de Tekoïtische uit 2 Sam. 14:15) misschien iets van de koningen verwacht, zijn degenen die hun vertrouwen op God uitspreken allemaal mannen.

Het gaat om ongeveer twintig teksten, waaronder enkele met mi jodé, samen goed voor circa 40% van het bestand in de Hebreeuwse Bijbel. Soms is er gerede aanleiding om te twijfelen aan Gods goedgunstigheid, vanwege eigen zonden of die van anderen. Mozes (Ex. 32:30) roept bij het gouden kalf uit: ‘Misschien zal ik voor jullie verzoening bewerken.’ Soms heeft de uitdrukking bijna al iets versteends, zoals in Kalebs woorden wanneer hij het plan opvat zijn erfdeel te gaan veroveren: ‘Wellicht zal de Heer met mij zijn en zal ik hen verdrijven, zoals de Heer gesproken heeft’ (Joz. 14:12). Het ‘misschien’ ontwikkelt zich tot een frase van voorzichtigheid: het is beloofd, maar je claimt nu eenmaal niet zomaar iets van de Eeuwige.

E. Jenni citeert H.W. Wolff over Joël 2:14 ‘Das ›Vielleicht‹ der Hoffnung gehört zur Demut des Beters’, in: E. Jenni, C. Westermann (Hrsg.), Theologisches Handwörterbuch zum, Alten Testament I. München & Zürich: Chr. Kaiser Verlag & TVZ 1978, 80-81.

Onzekerheid, geuit in aanwezigheid van God

Een apart geval is Abraham, die onderhandelt met God over het lot van Sodom en Gomorra. Daarbij gebruikt hij tot zes keer toe ‘misschien’ (Gen. 18:24-33): ‘Stel nou, er zijn daar vijftig rechtvaardigen.’ Of veertig. Of maar tien. Nu moet de dogmaticus wakker worden, want nu is er iets aan het schuiven wat betreft het godsbeeld: hoezo eigenlijk heel die onderhandelingen, God wéét toch wel hoeveel het er zijn? Had hij niet dat hele gesprek kunnen voorkomen door tegen Abraham te zeggen: ‘Doe geen moeite, het zijn er toch te weinig, ze halen de tien niet eens!’ Nu is de Eeuwige wel wijzer dan dat hij een goed verhaal zal bederven, maar toch zit hier een fikse hobbel. Het opmerkelijke is dat juist commentatoren met een stevig confessionele geloofsvisie die hobbel vaak niet eens registreren. Zo schrijft Scharbert precies in deze context onbekommerd over Gods alwetendheid, en merkt hij de discrepantie met het ‘misschien’ in de bijbeltekst schijnbaar niet eens op.

J. Scharbert, Genesis 12-50 (Die neue Echter Bibel. Kommentar zum Alten Testament mit der Einheitsübersetzung), Würzburg: Echter Verlag 1986, 150.

De exegeet gaat niet verder dan de constatering dat de onzekerheid van Abraham door God niet wordt weggenomen. Wie zich er wel aan stoort en hier toch Gods alwetendheid wil blijven lezen, heeft natuurlijk wel een mogelijkheid: God past zich aan, voegt zich naar de menselijke maat. Maar wie dat zegt, moet óók een oplossing vinden voor een eerdere mededeling in dit tekstgedeelte, waar God zegt: ‘Ik wil neerdalen om te zien of zij (de Sodomieten) inderdaad gedaan hebben naar het geroep dat tot mij is gekomen; ik wil het weten!’ (Gen. 18:21).

Wie dit ook als toneelspel van de Eeuwige opvat, maakt het zichzelf moeilijk. Maar hoe het ook zij, je kunt niet terug achter de constatering dat de onzekerheid van het ‘misschien’, ook wanneer het uitgesproken wordt in Gods aanwezigheid, niet voortijdig wordt opgelost, maar mag blijven staan.

‘Misschien’ in uitspraken van JHWH zelf

De spannendste teksten vinden we in het boek Jeremia. Daar lezen we hoe de Heer zijn profeet opdracht geeft als volgt te handelen:

Ga staan in de voorhof van het huis van JHWH
en spreek tot de steden van Juda
die zich komen neerbuigen in het huis van JHWH
al de woorden die ik je geboden heb tot hen te spreken;
houd er geen woord van terug!
Misschien zullen zij gehoor geven en zich omkeren
een ieder van zijn kwade weg;
dan zal ik berouw hebben over het kwaad
dat ikzelf gedacht had hun aan te doen
vanwege het kwaad van hun daden.
(Jer. 26:2-3)

Deze tekst is geen unicum, hij komt nog twee keer voor in Jeremia (36:3, 7) en ook in een vergelijkbare vorm in Ezechiël: ‘Misschien zullen zij tot inzicht komen’ (Ez. 12:3). De Heer neemt hier zelf het woord ‘misschien’ in de mond. Hij uit de hoop – blijkbaar niet de zekerheid – dat de woorden die hij zijn profeet opdraagt effect zullen sorteren. Dat geeft een openheid aan de profetie, die verbazing wekt.

Hier reageren de commentaren wel. Calvijn bijvoorbeeld meldt onmiddellijk dat de Heer natuurlijk kennis van alle dingen heeft, maar zich in de formulering met ‘misschien’ aanpast aan de menselijke zegswijze – ik zou zeggen ook aan de denkwijze, want het is meer dan een semantische kwestie.

John Calvin, Commentaries on the Book of the Prophet Jeremiah and the Lamentations, vol III, : Eerdmans 1950, 311- navolging daarvan B.J. Oosterhoff, Jeremia. Deel 2. Kampen: Kok 1994, 340: ‘“Misschien” heeft niets te maken met gebrek aan Gods alwetendheid, maar drukt uit hoe moeilijk zulk een bekering vanwege de hardheid en de onbekeerlijkheid van de mensen te verwachten is.’ Het gebrek aan enige argumentatie duidt aan dat er wel degelijk een probleem ligt.

Hetzelfde merkt Calvijn trouwens op bij het ‘berouw hebben’ van God in dezelfde passage.

Nu zou het kunnen zijn dat het probleem dat ik schets met ‘misschien’ louter ons probleem is, iets van de moderniteit waar we voor het gemak Calvijn dan ook al toe rekenen. Alwetendheid is immers geen bijbelse term, de problemen bij de exegese van ‘misschien’ zouden kunnen liggen bij de lezer die een dogmatisch begrippenkader heeft (of zich daar juist tegen afzet), waar de bijbelse auteur geen last van heeft. Daarmee komen we echter in dit geval niet weg. Het namelijk ook heel anders, getuige dat wat de profeet Jesaja te horen krijgt onmiddellijk na zijn roeping:

Ga en zeg tot dit volk:
‘Hoor wel, maar begrijp het niet!
Zie wel, maar herken het niet!’
Verlam het hart van dit volk
stop zijn oren dicht
kleef zijn ogen toe
zodat het met zijn ogen niet ziet
met zijn oren niet hoort
met zijn hart niet begrijpt
en het zich niet zal bekeren
en geen genezing krijgt.’
(Jes. 6:9-10)

Jesaja krijgt expliciet te horen dat hij zijn profetie wel moet spreken maar dat dat in feite zinloos is. Hij zal geen gehoor vinden voor zijn woorden. De auteur doet er nog een schepje bovenop: de profeet moet het er zelfs op toeleggen dat zijn woorden geen gehoor vinden.

K. Deurloo en N. ter Linden, Het luistert nauw. De Nieuwe Bijbelvertaling nader bekeken, : Van Gennep 2008, 246-247.

Dat is een heel andere inzet van de profetie dan bij Jeremia, waar God expliciet uitspreekt dat de zaak open ligt. Niet alleen gebruikt hij zelf dat onzekerheid uitdrukkende bijwoord ‘misschien’, maar ook laat hij zijn eigen gedrag nog eens afhangen van de toekomstige reactie van het volk. Hij acht het mogelijk dat hij, de Eeuwige, berouw zou hebben van het kwaad dat hij van plan was zijn volk aan te doen. Ook die uitdrukking, de nifal van nicham (berouw hebben), is speciale aandacht waard. De data blijken daar gespreid te zijn: enerzijds wordt ontkend dat JHWH ooit berouw zou kunnen hebben, terug zou kunnen komen op zijn daden. Hij is immers niet zo wispelturig als mensen zijn (Num. 3:19; 1 Sam. 15:29). Anderzijds wordt geregeld bevestigd dat wat JHWH niet kan doen, hij in de praktijk wel doet (Ex. 32:14; 1 Sam. 15:35; Jona 3:10):

De NBV vertaalt het probleem overigens weg, bijv. in 1 Sam. 15 waar in vers 29 gesteld wordt dat God ‘ … nimmer van zijn besluiten terugkomt’; in vers 35 ‘betreurt’ hij dat hij Saul als koning heeft aangesteld, waardoor geen lezer meer weten dat er beide keren hetzelfde woord staat.

ga er maar aan staan, als systematisch theoloog, om die bijbelse gegevens te ontwikkelen tot een afgeronde leer over de (on)veranderlijkheid van God.

Terugkerend naar ‘misschien’ en de zekerheid dan wel onzekerheid over de uitkomst van de profetie: om stevige uitspraken te doen over het waarom van die verschillen moeten de teksten literair en historisch geplaatst worden. Zou de zekerheid van niet-horen bij Jesaja functioneel kunnen zijn, bedoeld om te choqueren? En zou die iets te maken kunnen hebben met het verzegelen van de boodschap twee hoofdstukken verder (Jes. 8:16), zodat die weliswaar nu niet werkt, maar bewaard wordt voor komende generaties? Dat zou goed passen bij de lange Jesaja-traditie, de ‘school’ die leeft bij het bewaren, doorgeven en steeds weer actualiseren van de profetie. In Jeremia heeft ‘misschien’ een andere, niet onbelangrijke retorische rol: het onderstreept dat profetie geen deuren sluit maar juist opent, een cruciaal punt in de discussie in Jeremia over wat door een profeet wel of niet gezegd mag worden.

Zie mijn artikel ‘A Story of Three Prophets – Synchronic and Diachronic Analysis of Jeremiah , in: W.Th. van Peursen & J.W. Dyk (eds.), Tradition and Innovation in Biblical Interpretation. Studies Presented to Professor Eep Talstra on the Occasion of his Sixty-Fifth Birthday (Studia Semitica Neerlandica 57), & : Brill 2011, 13-30.

Voetnoot bij de bijbelse theologie

‘Misschien’ vormt een voetnoot bij de bijbelse theologie, niet meer en niet minder; een voetnoot die het verhaal van JHWH en zijn omgang met mensen nóg opener en communicatiever maakt. De uitdaging voor de systematici is duidelijk en niet zo eenvoudig: een theologie neerzetten die meer van een tent dan van een tempel heeft, die zich laat storen door contingente elementen, verhalen die over het leven van mensen gaan en daarom steeds uit de omklemming van de leer springen. Goede bijbelse theologie geeft daarvoor de voorzetten: laat ruimte voor die verhalen, probeer ze niet postmodern-fragmentarisch naast elkaar te laten staan, maar ook niet in de eenheidsworst van een schema te wringen. Of dat ? Misschien – hier te begrijpen als hoopvolle verwachting.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken