Menu

Premium

Preekschets Exodus 40:38 – 3e zondag van Epifanie

Zolang hun tocht duurde, rustte overdag de wolk van de Heer op de tabernakel. ’s Nachts verscheen er een vuur in, dat voor alle Israëlieten zichtbaar was.

Schriftlezing: Exodus 40:34-38

Het eigene van de zondag

De tijd na Kerst is de tijd van de verschijning van Christus in ons midden: epifanie. Nu wordt openbaar wie hij is. Naast de gebruikelijke Nieuw-Testamentische lezingen voor deze zondagen, kunnen heel goed gedeeltes uit Exodus, Numeri en Deuteronomium gelezen worden, over hoe God aan zijn volk verschijnt na de uittocht. Exodus 40 vertelt hoe de ontmoetingstent gereedkomt en God in het midden van zijn volk komt wonen.

Uitleg

Exodus begint met de ‘alomtegenwoordigheid’ van de farao, die beschikt over dood en leven, terwijl God ver weg lijkt. Nu, aan het einde van het boek, is het andersom: de farao is ver weg, God woont in het midden van zijn volk.

In de loop van Exodus is God steeds dichterbij gekomen. Aanvankelijk openbaarde hij zich op een berg, nu is hij naar beneden gekomen en woont in volk en vuur bij zijn volk. De hemel is als het ware op aarde gekomen.

In het voorgaande wordt de bouw van de tabernakel beschreven als een soort scheppingswerk. Steeds wordt er eerst gesproken, dan ‘gemaakt’. De ontmoetingstent wordt voorzien van hemelse pracht. Niek Schuman wijst op de overeenkomsten tussen Genesis 2:1 en Exodus 39:32 en 43. In Genesis staat ‘Voltooid waren hemel en aarde en heel hun schare, voltooid had God op de zevende dag het werk dat hij maakte.’ En daarvoor: ‘En God zag al het werk dat hij gemaakt had.’ Met vergelijkbare zinswendingen staat in Exodus: ‘Voltooid was al het werk aan de tabernakel, de tent der samenkomst. De Israëlieten hadden het gemaakt, zoals de Heer het Mozes had opgedragen.’ En in Exodus 39:43 staat: ‘En Mozes zal al het werk… en hij zegende hen.’ Tussen deze twee verzen in Exodus wordt nog eens verteld, wat er allemaal gemaakt is, ‘als de inboedel van de plaats die het heil temidden van de mensen wil verbeelden. Ordening, versierde ordening in de wildernis en de chaos, de verrukking daarover (die grenst aan de pijn van de tegenervaringen) wil hier opgeroepen worden bij een gemeente die niet beter of slechts is dan die van alle eeuwen, maar die in elk geval het visioen heeft bewaard, het perspectief van een hemel op aarde.’ (Schuman, 138.)

God zelf heeft zich, met behulp van mensenhanden een plaats gemaakt, waar hij wonen kan. De ontmoetingstent is het begin van een nieuwe schepping.

Maar dit is geen vaste plaats. Zijn volk hoeft niet naar hem toe, hij komt naar zijn volk en gaat met hen mee. Hij is onderweg, zolang zij onderweg zijn, zolang de schepping nog niet het Koninkrijk van God is geworden.

Van een verre God is hij een nabije God geworden, die heel zijn volk vergezelt ‘op al hun tochten’. De NBV vertaalt ‘zolang hun tocht duurde’, wat suggereert dat er een einde aan komt. Letterlijk staat er ‘op al hun tochten’, alsof God nog steeds voortgaat heel zijn volk te vergezellen. Dit zijn bovendien de laatste woorden van het hoofdstuk, wat duidt op voortgang: hun tochten zijn nog lang niet afgelopen.

Intussen is God weliswaar in het midden van het volk komen wonen, maar hij blijft verborgen en hij blijft op enige afstand. Mozes kan de ontmoetingstent niet binnengaan, omdat de wolk van de Heer de tabernakel vult. Ook het vuur suggereert enige afstand, zoals ook het vuur in de brandende braamstruik, waar Mozes niet te dichtbij mocht komen. Beide beelden wekken ook de indruk van ongrijpbaarheid: je kunt het vuur of de wolk niet vastpakken of vasthouden, zoals je God niet vast kunt pakken. God openbaart zich in zijn verborgenheid.

Aanwijzingen voor de prediking

Aan het slot van Dit zijn de namen van Tommy Wieringa (een titel die verwijst naar de Joodse benaming voor Exodus, sjemot) wijst Pontus Beg, een oude man, een jongen de weg naar het beloofde land. De jongen, Said Mirza, heeft een lange reis door de woestijn en de leegte gemaakt zonder thuis te komen. Pontus stelt voor dat hij naar Israël gaat. ‘Ze hebben de woestijn ontgonnen, er groeien dadels en druiven en mango’s.’ Said is weliswaar niet Joods, maar Beg, die wel Joods is, wil hem wel adopteren, zodat Said naar Israël kan. Daar hoeft hij dan niet langer te vluchten. Beg gaat, als Mozes, niet mee naar het beloofde land. ‘En als ik dan doodga op een dag, dan kom je misschien even terug om me te begraven.’

En dan staat er, de slotzin van het boek: ‘De wind suisde zacht langs de hellingen. Het was fris opeens. Beg ritste zijn jas dicht. De jongen voelde geen kou. Hij stond daar met de zon van het beloofde land op zijn gezicht en staarde uit over het golvende gras in de verte, de gele zee.’

Het is alsof God zich ineens openbaart als een nabijheid, als een wenkend perspectief. Alsof hij verborgen aanwezig is. Maar ook, alsof Pontus ‘God’ meegeeft met Said. Said voelt diens warmte, die Pontus niet (meer) voelt.

Pontus behoort tot de ‘gevestigde orde’, maar hij voelt zich daar niet thuis. Om zich heen ziet hij vooral wanorde en neergang. Daardoor, wellicht, heeft hij oog voor Said, een vluchteling, die hij een nieuw perspectief schenkt.

De woestijnverhalen plaatsen ook ons, als lezers, in de schoenen van vluchtelingen, zwervers, landlozen. Hoe is het om nergens thuis te zijn? En waar is God dan? Behoort God tot de gevestigde orde, of is hij juist daar waar het leven chaotisch is, zonder werkelijke richting? Leidt ook God een zwervend bestaan? En hoe verhoudt zich dat dan tot onze gevestigde kerken? Is de kerk een woonplaats van God, of een brug (Pontus) naar God?

Er kan een parallel getrokken worden met de Evangelielezing van deze en de komende zondag, Lucas 4:14-21 en het vervolg daarvan, Lucas 4:22-30. Enerzijds wordt hierin verteld hoe Jezus optreedt in Gods Geest. De woestijn wordt beloofd land. Anderzijds blijkt hij thuis in Nazareth niet te kunnen blijven. Ze willen hem van een berg gooien, ‘maar hij liep midden tussen hen door en vertrok.’ Ongrijpbaar als een wolk, als vuur. Door hem laat God van zich horen, in hem is God in ons midden, maar verborgen en zonder dat hij zich vast laat grijpen.

Zou het zo kunnen zijn, dat juist in de gemeente, die God en Jezus ‘kennen’, uiteindelijk geen plaats voor hen is, gebonden als zij is, aan wat zij meent te weten? Kan juist daar wellicht niets nieuws klinken en moet de gemeente het huis uit, om God opnieuw te kunnen ontmoeten?

Ideeën voor kinderen

Lees met de kinderen de laatste bladzijden van Karel Eykman / Bert Bouman, Het verhaal van Johannes en wat hij zag in zijn dromen. Daar wordt verteld hoe het zal zijn, als God bij de mensen komt wonen. Praat erover door: wat zou er nog meer gebeuren als God in een tentje op het marktplein komt wonen?

Liturgische aanwijzingen

De Evangelielezing voor deze zondag is Lucas 4:14-21. Ook kan Openbaringen 21:1-4; 22-27 gelezen worden, Johannes’ visioen van een nieuwe stad, waar God woont tussen de mensen.

Geschikte liederen: NLB 528, 530, 655, 771

Geraadpleegde literatuur

  • N.A. Schuman, Voortvarend en vierend. Stap voor stap door het boek Exodus. Meinema 1985

  • D.E. Hofstra, D. Monshouwer, Exodus. Bevrijding door de Naam. Boekencentrum 1995

  • N. Leibowitz, Studies in shemot. Exodus. The world zionist organization 1981

  • H. Jagersma, Verklaring van de Hebreeuwse Bijbel, Exodus 2. Kok 2002

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken