Menu

Basis

De hemel in een plas water

Het praktische karakter van joodse mystiek

Eeuwige, waar zal ik U vinden? Eeuwige, waar zal ik U vinden? Uw verblijfplaats is hoog en verborgen. En waar zal ik U niet vinden? De wereld is van Uw heerlijkheid vol.

De hemel aan je voeten

Evenals in het christendom en de islam heeft ook in het jodendom mystiek steeds opnieuw het hart van mensen geraakt. Mystiek is een onmisbaar ferment gebleken dat het geloof van enkeling en gemeenschap levenskracht verleent. Persoonlijke ervaring van Gods aanwezigheid en verinnerlijking van geloof kenmerken alle mystiek. Ook in het jodendom vinden wij die verinnerlijking. Zo is een middeleeuwse benaming voor Joodse mystici ‘kinderen van vertrouwen’ of ‘wijzen van hart’.

Bij verinnerlijking blijft het hier evenwel niet. Joodse mystiek, sinds de middeleeuwen bekend onder de naam ‘kabbala’, is esoterisch van aard. Naast ‘theoretische kabbala’ bestaat er evenwel ook ‘praktische kabbala’. Die toegepaste kabbala richt zich vanouds op de ‘magische’ toepassing van letters, taal en formules. In het algemeen kent joodse mystiek overigens een min of meer nuchtere toepassing in het leven van alledag. De meditatieve en esoterische kant van kabbala blijkt goed te rijmen met de meer praktische en wereldlijke benadering.

Soms zoekt de Joodse mysticus (mystica) weliswaar hitbodedoet – afzondering – om ‘af te dalen in zichzelf’, maar dan wel met het doel om weer terug te keren naar het dagelijks leven binnen de gemeenschap. Het welzijn van de wereld gaat ook de kabbalist ter harte. Hij is geen echte heremiet, maar wil actief bijdragen aan tikkoen olam – aan de heling van het gebroken aardse bestaan. Diepe verbondenheid met de religieuze gemeenschap maakt dat hij de aandacht niet uitsluitend op de hemel richt. Hij wil niet zijn als iemand die voortdurend naar boven of in de verte staart en vervolgens in een kuil valt, omdat hij niet naar de weg vlak voor zijn voeten heeft gekeken. Juist ook zijn mystieke ervaringen stelt de Joodse mysticus ten dienste aan de gemeenschap. Zijn mystiek is meer dan meditatief beleven en is bovenal een ethische en doordachte levenswijze! Spiritualiteit ervaren Joodse mystici eveneens in de kleine rituelen en handelingen van alledag, en niet te vergeten in Gods schepping, in de overweldigende schoonheid van de natuur. De gehele wereld is van Gods heerlijkheid vol.

Vraag het daarentegen aan de beesten en zij zullen je onderrichten, de vogels van de hemel en zij zullen het je meedelen. Of verzucht tot de aarde en die zal het jou onderwijzen, vertellen zullen het jou de vissen van de zee: wie weet niet onder al deze, dat de hand van de Eeuwige dit (alles) gemaakt heeft. (Job 12:7-9)

Om God te vinden kun je mediteren, maar ook gewoonweg naar de wereld kijken terwijl je bewust met beide benen op de grond blijft staan. Om de hemel te zien, hoef je niet altijd opwaarts te stijgen. Hoezeer mystiek en spiritualiteit verbonden blijven met het dagelijkse en aardse bestaan blijkt uit een oude parabel. Die vertelt hoe Ezechiël zijn visioen van de hemelse troonwagen (vgl. Ez. 1:1 vv. en Ez. 10:20 vv.) met daarin een goddelijke gestalte op een troon weerspiegeld zag in het water van de rivier de Kebar. Nota bene vlak voor zijn voeten! De gelijktijdige gerichtheid op het hemelse en het aardse in deze overlevering is opvallend: Terwijl Ezechiël toekeek, opende God voor hem de zeven hemelen en hij zag de Gevoera (de goddelijke Kracht). Men heeft hierover een gelijkenis verteld. Waarmee kan de zaak worden vergeleken? Een man ging naar een kapperszaak, werd geknipt en men gaf hem een spiegel om (zich) daarin te (be)kijken. Op het moment dat hij in de spiegel keek, kwam de koning voorbij. Hij zag de koning en zijn leger door de opening van de deur. De kapper draaide zich om en sprak tot hem: ‘Draai je eens om dan kun je de koning zien.’ Hij antwoordde: ‘Ik heb (hem) al (in) de spiegel gezien.’ Zo stond Ezechiël bij de rivier de Kebar,keek in het water, en de zeven hemelen werden voor hem geopend en hij zag Gods heerlijkheid alsook de chajjot (de ‘levende wezens’ en dragers van Gods hemelse troon), de engelen, de legerscharen, de serafiem (door vuur omgeven engelen) en de wezens met vonken schietende vleugels, verbonden met de troonwagen. In de hemelen trokken zij voorbij, maar Ezechiël zag hen in het water (weerspiegeld). Zodoende staat geschreven: dit waren de levende wezens die ik zag beneden (de troon van) de God van Israël in (bij) de rivier de Kebar, toen wist ik dat het cherubijnen waren (Ez. 10:20; vgl. Ez. 1:1).

Om God te vinden kun je ook gewoonweg naar de wereld kijken

Het hoogste geheimenis werd Ezechiël gewaar in het laagste, zo te zeggen in een plas water aan zijn voeten. Het verhaal leert ons niet voortdurend naar boven of naar binnen te staren, maar ook te kijken waar onze voeten gaan en staan. Zelfs in onze ziel en persoonlijkheid, hoe etherisch die ook mogen zijn, vinden we de wereld om ons heen weerspiegeld. We blijven onderdeel van de natuur en van de mensengemeenschap. Niemand minder dan koning David strekt ons daarin tot voorbeeld.

Hoe schiep God de ziel van David, de toekomstige psalmenzanger? Hij opende de poorten van het gezang en nam het kwinkeleren van de vogels, het ruisen van de bossen, het lieflijke geluid van de zachte wind, die tussen de twijgen en bladeren te horen is, het murmelen van de bronnen en beken, het gezang van hen, die God smeken, en hun dankliederen – en hiervan maakte Hij een ziel, die Hij David inblies.

Loeriaanse Mystiek

Wanneer we spreken over kabbala, verwijzen we doorgaans naar de wat latere vorm ervan, beïnvloed door de grote Joodse mysticus Jitzchak Loeria (1534-1572). In zijn herformulering van kabbalistische mystiek staan drie kernconcepten centraal: tzimtzoem (goddelijke zelfinperking), sjevirat ha-keliem (het breken der vaten) en tikkoen olam (herstel en vervolmaking van de wereld). In grote lijnen zijn deze drie concepten te vergelijken met ‘schepping’, ‘openbaring’ (geschiedenis) en ‘verlossing’. In de structuur van vele joodse gebeden vinden we deze drie concepten terug. De werkelijkheid waarin we leven, is immers een dynamisch proces dat zich door de geschiedenis heen ontwikkelt, vanaf de schepping tot aan de messiaanse tijd.

Tsimtsoem – (zelf)inperking

Het concept tsimtsoem duidt een terugtrekkende en daarmee ruimte scheppende beweging aan. Voorafgaand aan Gods scheppen, bestond – en bestaat, want schepping is een continu proces – alleen maar Gods oneindigheid. God maakte voorafgaande aan het begin van de wereld een terugtrekkende beweging binnen de grenzeloze ‘cirkel’ van zijn eigen oneindigheid. Zo creëerde de Schepper binnen de vanaf dat moment ontstane dimensies van ruimte en tijd een ‘leegte’ binnen zichzelf. Een ‘plek’ vrijmakend ten behoeve van een realiteit die niet langer volledig met hem samenviel maar ‘tegenover’ hem was. Voor het ontstaan van een werkelijkheid waarin een zelfstandig ‘gesprekspartner’ – de mens – kan opereren. Het Hebreeuwse woord voor ‘olam’ – ‘wereld’ – bevat een woordstam die ‘verbergen’ betekent. De wereld verbergt zo te zeggen de Schepper van het al, zodat een veelheid van aparte dingen en wezens kan existeren. Maar juist die veelheid neemt het directe zicht op zijn absolute eenheid weg. De fragmentatie van de wereld is bij wijze van spreken een belediging van Gods uniciteit. De paradox is dat we die eenheid juist ook in de veelheid der dingen kunnen ervaren wanneer we ons richten op de ondoorgrondelijke Ene die achter al die aparte dingen en wezens schuilgaat. Het hoogste vinden we zoals Ezechiël in het laagste weerspiegeld. Juist dit gegeven lieert joodse mystiek aan een concrete levenshouding en aan een manier om actief in de wereld te staan. Opdat we Gods eenheid ontdekken en ervaren, moeten we ons eigen ego – dat ons het zicht op Gods absolute eenheid beneemt – zo klein mogelijk maken.

Ook moeten we, opdat we iets van Gods eenheid beleven, polarisatie waar mogelijk vermijden, op zoek naar wat ons met de ander verbindt. We mogen ons niet overbodig focussen op wat ons van de ander scheidt. Die ene ‘Ander’ (God) met een hoofdletter moeten we zoeken in die vele ‘anderen’ en al het andere met een kleine letter. Al die ‘anderen’ blijven – wat zij ook denken of gedaan mogen hebben – evenals wijzelf in diepste wezen beeld en gelijkenis van de Eeuwige. Tsimtsoem, ruimte maken voor de ander, is een levensprincipe!

Sjevirat ha-keliem – het breken der vaten

Alle dingen en wezens om ons heen vormen volgens de kabbalistische leer als het ware omhulsels of ‘vaten’ waarin Gods vrij scheppende energie en licht wordt opgevangen; als vele gekleurde lampions waarin hetzelfde goddelijke lichtje brandt. Er heeft zich in de schepping echter een catastrofe voltrokken in een spirituele werkelijkheid of in ‘hogere contreien’, waarvan het aardse bestaan de afspiegeling vormt. Dientengevolge is er sprake van een existentiële breuk en fragmentatie van de wereld die alsmaar groter dreigt te worden. Sommige (van die spirituele) ‘vaten’ trokken vanuit een zelfgerichte neiging te veel licht naar zich toe en zijn daardoor gebroken. Scherven van de uiteengespatte vaten, waaraan de inhoud van hun goddelijke licht nog kleefde, zijn ‘gevallen’ en over de zichtbare materiële werkelijkheid verspreid. De scherven symboliseren de beperkende kracht van ‘ik-gerichtheid’. Het zijn een soort bolsters (kelippot) die de gevallen lichtvonken van Gods barmhartigheid en generositeit gevangen houden en die de verzachtende uitwerking daarvan op ons bestaan verhinderen. Maar wij mensen kunnen en mogen bijdragen om de breuk te helen! Het is ons vergund de ingesloten vonken te helpen bevrijden, wanneer we tegenwicht bieden met verbindende en liefderijke daden. Ook deze esoterische metafoor functioneert als praktisch levensprincipe. Waar de mens – volledig gericht op heling van de wereld – onzelfzuchtige daden verricht, bevrijdt hij de verbannen vonken. Dan brengt hij de heling van een door egoïsme, nationalisme, onrecht en etnocentrisme verwrongen wereld naderbij.

Om Gods eenheid te beleven, moeten we polarisatie vermijden

Tikkoen olam – heling van de wereld

De kabbala leert dat God de wereld geschapen heeft aan de hand van een spiritueel voorbeeld: de Adam Kadmon, de Hemelse Oermens. Wij mensen vormen, met al onze vermogens en eigenschappen, een mini-afbeelding van deze Hemelse Mens. Er bestaat dus een correspondentie tussen de Hemelse Mens, de kosmos en de aardse mens. Het betreft een esoterische voorstelling maar tegelijkertijd ook een praktisch werkmodel. Deze voorstelling van de structurele overeenkomst tussen mens en kosmos vormt de centrale gedachte achter de kabbalistische overtuiging dat nietige aardse mensen in al hun doen en laten invloed kunnen uitoefenen op de immense werkelijkheid om hen heen. Al hun doen, spreken en zelfs denken veroorzaakt een ‘beweging’ in de wereld van de allesomvattende Hemelse Mens, naar wiens vormen zij gemodelleerd zijn. De Hemelse Mens werkt daarbij als een vergrotingsapparaat. In gang gezet door menselijk handelen (in het klein) brengen de spirituele krachten van de Hemelse Mens op hun beurt de door mensen veroorzaakte ‘bewegingen’ in uitvergrote vorm over op het ‘papier’ van de kosmos, en daarmee op de stoffelijke wereld waarin wij leven. Deze mystieke idee verleent zin en ongekend belang aan al het kleine en vaak banaal lijkende menselijk doen en laten van alledag, zelfs aan wat we alleen maar denken, zeggen of bewust willen. Het komt er dus altijd op aan! Aan ons de belangrijke taak om het aardse en alledaagse op te heffen tot een geheiligd en hemels niveau. Dit is mogelijk vanuit het besef dat God in zijn gehele schepping aanwezig is, in het gelaat van de naaste, in iedere grasspriet en iedere boom. Er bevindt zich niets in de wereld, groot of klein, dat gescheiden is van God, want hij is in alle dingen aanwezig. Daarom kan de volkomen mens diepe meditaties en contemplatieve daden van ‘eenmaking’ (jichoed) en herstel (tikkoen) verrichten, zelfs in de ogenschijnlijk meest banale aardse zaken. Dit inzicht vinden we vooral benadrukt in het chassidisme: De contemplatieve daden van mystieke concentratie, die in kabbalistische terminologie ‘eenmakingen’ (Hebreeuws jichoediem) genoemd worden, hoeven niet langer in eenzaamheid en afzondering van de wereld te worden verricht; zij kunnen ook voltrokken worden op de markt en juist op die plekken die het verst van het rijk der geest verwijderd lijken.

Literatuur

Carmi, T. (red.), The Penguin book of Hebrew Verse, New York 1981, blz. 338-339.

Marcus van Loopik, Kabbala als levenskunst – op zoek naar eenheid en heling, Skandalon, Middelburg, 2018, blz. 25.

Re’oejot Jechizke’el (Visioenen van Ezechiël), ed. I., Gruenenwald in: I. Weinstock ed., Temirin: Texts and Studies in Kabbala and Chassidism, I, Jerusalem 1972, blz. 101 vv.; genoemd door D. Halperin, The Faces of the Chariot, Tübingen 1988, blz. 230.

Kanner, I.Z. (red.), Oude & nieuwe Joodse sprookjes en verhalen, Hoogeveen/Genk, 1988.

Ja’akov Josef van Polnoye, The Messianic Idea in Judaism – and Other Essays on Jewish Spirituality, geciteerd door G. Scholem, New York, 1971, blz. 239.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken