Menu

Basis

De noodzaak van verbeelding. Hauerwas, de kerk en de democratische rechtsstaat

Wat verbeeldt de kerk zich wel niet? Wie is ze in de democratische rechtsstaat? Wie is ze tegenover de overheid? Over deze vragen gaat dit artikel.

Centraal staat het rapport ‘De kerk en de democratische rechtsstaat’, een document waarin de Protestantse Kerk haar positie bepaalt ten opzichte van rechtsstaat en overheid. Om beslagen ten ijs te komen, begin ik met een weergave van de politieke theologie van de prominente Amerikaanse theoloog Stanley Hauerwas. Volgens Hauerwas heeft de kerk verbeelding nodig om te begrijpen wie ze is in verhouding tot rechtsstaat en overheid. Daarna geef ik een samenvatting van de belangrijkste punten van het rapport. Vervolgens geef ik een beoordeling van het rapport met behulp van de theologie van Stanley Hauerwas waarin ik zal betogen dat het rapport lijdt aan een gebrek aan verbeelding. Ik sluit af met een overweging over de voorbede voor de overheid.

Stanley Hauerwas: de kerk kan niet zonder verbeelding.

Stanley Hauerwas – emeritus professor ethiek aan Duke University – is zonder twijfel Amerika’s meest roemruchtige theoloog.[1] Hij is beroemd geworden door zijn Texaanse accent, zijn onconventionele kijk op de kerk en de Amerikaanse samenleving en door oneliners zoals deze: ‘National politics is like the Roman circus in first century Rome. It is entertainment to keep us distracted from the real issues.’[2]

Eén van de belangrijkste onderwerpen in zijn werk is de verhouding tussen kerk en staat.[3] Ik zet in deze pararaaf Hauerwas’ visie op die verhouding uiteen met behulp van ‘A Sanctuary Politics’, een opiniestuk uit 2017 geschreven samen met zijn voormalig student, Jonathan Tran.[4] De vraag die centraal staat in dit artikel luidt: Hoe kerk te zijn in het tijdperk ‘Trump’? Ik bespreek het stuk aan de hand van het gebed waarmee het besluit en waarin alle punten die eerder genoemd zijn, mooi samenkomen. Het is wellicht wat ongebruikelijk om een zelfgeschreven gebed op te nemen in een theologische tekst. We zijn gewoon de directe, ‘eerste orde taal’ van het gebed streng te scheiden van reflexieve, ‘tweede orde taal’ van de theologie. Hauerwas houdt zich bewust niet aan die conventie omdat hij van mening is dat een theologie, die zich niet verbindt met de taal van geloofspraktijken, doodbloedt, net zoals hij meent dat geloofspraktijken die zich afsluiten van theologie, vervallen in sentimentaliteit. Vandaar dus dat het voor Hauerwas voor de hand ligt om zijn opiniestuk af te sluiten met een gebed.

Furious Lord,
make us, your lost unfaithful frightened people,
possessed by your Spirit.
Thusly possessed, may we be forced
by the courage so unleashed
to be your imaginative alternative in a world
that seems devoid of alternatives.
Make us a people who trust in your miracles.
May we even pray for the soul of Donald Trump.
May he catch a glimpse of what justice looks like
in a world not ruled by deal makers.
Above all, save us from the self-righteousness
that comes from our not being part of Trump’s people.
Help us remember that many of his people are like us.
In this time, a time out of joint,
give us patience so that we might be
capable of being forgiven
and thus able to forgive such that peace may be a reality.

Het gebed spreekt God aan als ‘Furious Lord’. Die woorden lijken me veelzeggend. Het artikel is namelijk geschreven kort nadat president Trump gedreigd had Noord Korea te straffen met ‘Fire and Fury’. Hauerwas’ suggestie is dat de meest ontzagwekkende furie niet komt van het geweld van raketten van maar de genade van God.

In het eerste deel van het gebed bidt Hauerwas voor ‘ons’, daarmee bedoelt hij de Amerikaanse christenheid, waar hijzelf ook deel van uitmaakt. Hij duidt die christenheid aan als een verloren, ontrouw en angstig volk. In het artikel heeft hij omschreven hoe bevolkingsgroepen door angst tegenover elkaar zijn komen te staan. Er bestaat niet alleen een kloof tussen hen voor wie de Amerikaanse droom werkelijkheid geworden is en hen die beseffen dat die droom niet voor hen bestemd is. Die laatste groep is verdeeld langs raciale lijnen: aan de ene kant staan de grotendeels nietwitte armen in de steden en aan de andere kant de witte arbeiders uit de provincie.

Tot Hauerwas’ droefenis heeft de christelijke levensovertuiging van die laatsten de verdeeldheid niet verkleind maar vergroot: meer dan tachtig procent van de witte evangelicals stemde immers op Trump. Hauerwas verwijt zijn geloofsgenoten dat ze een verkeerde politiek gevoerd hebben. Alle politieke inspanning van evangelicalen was erop gericht om een man in het Witte Huis te krijgen die hen kon steunen in hun politieke gevechten, zoals de strijd tegen abortus. Ze wilden en willen niet zien dat degene die in nu het Witte Huis woont letterlijk alles doet wat God verboden heeft en bijvoorbeeld precies het soort onverantwoordelijk gedrag vertoont waardoor vrouwen ongewild zwanger raken. Door deze eenzijdige politieke focus zijn evangelicalen gaan lijden aan een gebrek aan verbeeldingskracht; ze konden niet meer niet zien dat de kerk zelf het ware alternatief vormt voor de door hen zo verfoeide liberale, maatschappelijke orde. Zo zou de kerk een gemeenschap kunnen, ja moeten zijn waar vrouwen die ongewenst zwanger worden, welkom zijn. Dit verwijtbare gebrek aan verbeeldingskracht heeft Hauerwas op het oog als hij in zijn gebed spreekt over ‘onze ontrouw’.

Hauerwas bidt dat de christenheid in de VS vervuld mag worden met de Geest en zo de moed ontvangt om Gods alternatief te vormen. Dus niet de AltRight beweging, nee, de kerk is het ware alternatief. Hier raakt het gebed aan het hart van Hauerwas’ theologische ethiek. Christelijke ethiek ontspringt volgens Hauerwas uit gemeenschap – uit een kerkgemeenschap waarin de leden zich toewijden aan de dienst aan God en de naaste. Christelijke ethiek laat zien hoe die gemeenschap een hoopvol en waarachtig alternatief vormt in een wereld zonder zekerheden. Een cruciaal aspect van het gemeenschapsleven van de kerk is de liturgie. Aanbidding helpt christenen om los te komen van hun valse denkbeelden en conventies en prikkelt de verbeelding, zodat ze wereld gaan zien als Gods wereld, zichzelf als Gods schepselen. In zijn artikel laat Hauerwas zien hoe die zinnenprikkelende aanbidding de kerk ook kan helpen om te begrijpen wat haar rol is in het tijdperk Trump: de kerk is geroepen om een toevluchtsoord (sanctuary) te vormen, een schuilplaats voor wie ronddolen. Hauerwas verwijst naar de ‘Sanctuary Movement’, een beweging van kerken die in de jaren tachtig Zuid-Amerikaanse vluchtelingen, die dreigden te worden uitgezet, kerkasiel verleenden en die op dit moment een heropleving beleeft.[5] Deze beweging wijdt zich toe aan de politiek van het toevluchtsoord en doet daarmee wat alle kerken zouden moeten doen. Hauerwas ziet het voor zich: kerkgemeenschappen die, als plaatsen van aanbidding, God verwelkomen en verder allen met wie God zich in Christus identificeert; kerken die in wereldwijde verbondenheid, tegen de absurditeit van grenzen getuigen.

Het tweede deel van het gebed vormt een voorbede voor Trump. Hauerwas kiest zijn woorden zorgvuldig. Hij noemt hem geen ‘president Trump’, zoals Amerikanen gewoon zijn, maar noemt hem bij zijn voor- en achternaam. Hij bidt niet voor het instituut van zijn presidentschap maar voor zijn ziel. Hij bidt om het wonder van verbeeldingskracht: ‘mag het wonder gebeuren dat Trump een glimp te zien krijgt van een ander soort rechtvaardigheid, rechtvaardigheid van een wereld waar deal-makers, zoals hijzelf, niet de dienst uit maken.’ Achter deze woorden gaat een heel bepaalde visie op de staat schuil. ‘De staat is er’[6], zegt Hauerwas vaak. We hebben er nu eenmaal mee te maken, de staat is een macht waar je niet om heen kan. Theologisch gesproken kunnen we echter prima zonder. De staat ‘hoeft’ er niet te zijn, haar bestaan is geenszins noodzakelijk voor het heilshandelen van God. Daarom bidt Hauerwas wel voor de persoon ‘Donald Trump’ maar niet voor de president.

Hauerwas heeft grote aarzelingen bij de manier waarop filosofische en theologische tradities de staat legitimeren omdat die legitimatie verhult dat de staat feitelijk een macht is die altijd uit is op zelfhandhaving en alle beschikbare middelen inzet om zijn eigen bestaan de continueren. Vooral de liberaal-democratische legitimatie moet het in zijn werk ontgelden. De liberale traditie, die veel heeft bijgedragen aan de staatsinrichting van de hedendaagse democratieën, beschouwt de staat niet in de eerste plaats als een machtsinstituut maar als een politieke instelling die de belangen van alle mensen dient. In het liberale denken is de legitimatie van de staat niet afkomstig van God, maar ligt die in de idee dat de staat een instelling is van alle burgers voor alle burgers. De staat dient zich dan ook neutraal op te stellen ten opzichte van religie. Ze zet zich in voor het algemeen belang en ze geeft tegelijk haar burgers de vrijheid en de ruimte om voor hun eigen, individuele, al dan niet religieuze belangen op te komen.

Hauerwas betoogt echter dat ook binnen de liberale traditie de staat feitelijk functioneert als een machtsinstituut dat uit is op zelfhandhaving. In dit opzicht verschilt de liberale staat niet van andere staatsvormen. Ook de liberale staat rekent op de loyaliteit van haar burgers en in ruil daarvoor krijgen haar burgers ‘wat ze willen’: vrijheid om te zijn wie je bent, ruimte om jezelf te ontplooien als ondernemer, als consument, ja ook als gelovige. Deze liberale legitimatie van de staat wijst Hauerwas af als een ideologie die met zachte dwang opgelegd wordt aan eenieder die binnen het machtsbereik van de natiestaat leeft. Want hoe vrij die vrijheid van het liberalisme ook is, het probleem is dat je de vrijheid niet kunt weigeren. In de liberale samenleving kun je en mag je je eigenlijk niet onttrekken aan de gedachte dat de mens de maat van alle dingen is, dat we ons eigen verhaal kunnen kiezen, dat uiteindelijk alle keuzes bij het individu liggen. Het effect van deze liberale ideologie op het christelijk geloof is desastreus. Binnen de liberale hegemonie verwordt het christelijk geloof tot een vorm van zingeving die niet meer kan bieden dan een vrome verdieping van de liberale manier van leven.

Voor Hauerwas is de opkomst van Trump niet verbazingwekkend. Trump voelt feilloos aan dat liberalisme een leegte veroorzaakt. Mensen verlangen naar een politiek die hun verbeeldingskracht prikkelt, ze verlangen ernaar om deel te zijn van een groot verhaal. Trump vult die leegte met een verleidelijke mix van patriotisme, geloof in jezelf en religie. Het punt dat Hauerwas tegen Trump en zijn stemmers maakt, is dat die mix, niks, maar dan ook helemaal niks te maken heeft met het christelijk geloof. Het is puur heidendom.[7] Het gebed gaat verder met de bede ‘redt ons van zelfgenoegzaamheid ‘. Hauerwas is zich ervan bewust dat hij, omdat hij zich zo afzet tegen Trump en de zijnen, in de verleiding kan komen om met dedain over hen te gaan spreken.

Het gebed herinnert hemzelf en allen die hem meebidden eraan dat veel van Trumps mensen niet anders zijn dan zij. Hij besluit met een bede waarin hij vraagt om geduld, het soort geduld dat maakt dat je vergeving kunt te ontvangen en kunt schenken. Zo wordt vrede werkelijkheid.

De kerk en de democratische rechtsstaat

‘De kerk en de democratische rechtsstaat’ is een lijvig rapport: 136 artikelen verdeeld over 50 pagina’s.[8] Het is een wat droge kost maar wie verder leest, wordt wel beloond: je leert van de bewogen geschiedenis van de relatie tussen de Nederlandse overheid en de kerk en over de complexiteit van de huidige verhouding. Nog een reden om het te lezen is dat het een zekere status heeft: het is geschreven in opdracht van de Protestantse Kerk en in 2009 door de synode van deze kerk aangenomen. Het rapport geeft dus het officiële standpunt weer van ‘s lands grootste protestantse kerkgenootschap. Aanleiding voor het schrijven is de brede discussie over ‘de waarden van de democratische rechtsstaat’ en de ‘veranderende houding tussen religie en de publieke ruimte’ (6).

Het rapport begint met een begripsverheldering. Onder ‘democratische rechtsstaat’ verstaat het ‘de politieke orde waarbinnen de overheden functioneren’ (11). Het begrip ‘rechtsstaat’ duidt op een politieke orde waarin niet de overheid het laatste woord heeft maar het recht. De bepaling ‘democratisch’ voegt daaraan toe dat burgers met elkaar bepalen wat recht is, onder meer via verkiezingen. Het doel van het rapport is een positiebepaling. Het spreekt uit hoe de kerk zichzelf ziet ten opzichte van die democratische rechtsstaat en de daarbinnen functionerende overheden.

Hoofdstuk 2 geeft een historisch overzicht van hoe de kerkelijke tradities waaruit de Protestantse Kerk is voortgekomen zich tot de overheid hebben verhouden. Het rapport noemt de Reformatie als beginpunt van een nieuw verstaan van de relatie tussen kerk en staat. De belijdenisteksten van lutheranen en gereformeerden onderscheiden tussen het werk van de kerk – prediking van het rechte geloof en disciplinering tot rechte levenswandel – en het werk van de overheid – handhaving van recht en orde. De overheid is een ‘instelling Gods’ (67): God gebruikt de overheid om de wereld te regeren. Een juridische scheiding van kerk en staat vindt plaats in 1848, geïnspireerd door ideeën van de Verlichting. Op deze nieuwe situatie wordt verschillend gereageerd. De Nederlands Hervormde Kerk houdt vast aan de idee van Nederland als ‘principieel protestantschristelijke natie’ en de overheid als ‘dienaresse Gods’ (29). De Gereformeerde Kerken die in de negentiende eeuw ontstaan, onderscheiden tussen ‘de kerk als instituut’ die zich buiten de politiek houdt en ‘de kerk als organisme’ (28) die zich op politiek terrein organiseert via de ARP, de politieke partij van de gereformeerde zuil. Tenslotte noemt het rapport de Theologische Verklaring van Barmen uit 1934 waarin de Bekennende Kirche in Duitsland Jezus Christus belijdt als ‘Heer over de machten’ en daarom ‘nee’ (31) zegt tegen het nationaalsocialisme. De kerkorde van de in 2004 verenigde Protestantse Kerk in Nederland verwijst naar de belijdenisteksten van de Reformatie én de verklaring van Barmen.

Hoofdstuk 3 bespreekt actuele ontwikkelingen op het gebied van de democratische rechtsstaat. Volgens het rapport is het klassieke analysemodel van kerk en overheid niet meer geschikt om de moderne situatie te omschrijven. Het publieke domein van de moderne samenleving valt uiteen in staat (de democratische rechtsstaat waarbinnen overheden functioneren), markten de ‘civil society’: ‘de civil society biedt ruimte voor opinievorming en het opbouwen van sociale netwerken die mensen kunnen inspireren tot gezamenlijke actie’ (47) . De kerk werd lang beschouwd als een vierde aspect van het publieke domein. Tegenwoordig beschouwt men de kerk echter als een onderdeel van die civil society. ‘Voor de staat en voor veel van haar samenwerkingspartners is de kerk een vereniging van gelovigen’ (52).

Het vierde hoofdstuk geeft een doordenking van de theologische vragen die deze nieuwe situatie oproept. Het is niet eenvoudig om grip op dit hoofdstuk te krijgen omdat het, althans mijns inziens, hinkt op twee gedachten. Enerzijds vind je uitspraken als deze:

Het gaat in het leven, ook in het politieke leven, immers uiteindelijk om een blijvende spanning en een geestelijke strijd tussen Gods bedoelingen met deze wereld en allerlei machten die zich daartegen verzetten. Zij belemmeren het zicht op diegene die in de kerk het centrum van het geloof is, Jezus Christus (71).

In deze uitspraak ontwaar ik de gedachte dat de gestalte waarin een staat zich manifesteert altijd een zekere ambivalentie heeft, ook de democratische rechtsstaat. Die verschijning is ambivalent omdat de staat weliswaar een ‘geschapen macht’ is die van Christus de taak gekregen heeft om tijdelijk recht en vrede te handhaven, maar ook een ‘gevallen macht’, die in de ban is van de zonde waardoor zijn feitelijke optreden nooit vrij zal zijn van onrecht en machtsmisbruik. Het rapport noemt ook dat deze manier van kijken op de staat teruggaat op Karl Barth en de door hem opgestelde verklaring van Barmen.

Anderzijds vind je uitspraken waarin ondubbelzinnig gezegd wordt dat de kerk gelooft dat de staat een instrument is in Gods hand. Zo schrijft men bijvoorbeeld dat de kerk ook in de rechtsorde van Europese integratie en internationale verdragen ‘Gods genadige zorg’ kan herkennen. En het rapport gaat verder:

Dat geldt in beginsel voor elke overheid, en dus zeker niet alleen voor een democratisch gekozen regering binnen een sociale rechtsstaat. (…) Gods genade beperkt zich niet tot zijn heilswerk in Christus en door de Geest, maar komt ook tot uiting in het tegenstaan van de macht van de zonde in het menselijk leven en samenleven, onder meer in het recht (67).

In deze uitspraak vind je de gedachte van wat het rapport ‘theocratie’ (70) noemt: de kerk erkent de staat als een ‘dienaresse Gods’ (70), een door God ingesteld instituut dat Hij gebruikt om de wereld te regeren. Ook deze tweede benadering heeft goede papieren: ze gaat terug op de reformatorische belijdenisgeschriften die Gods heilswerk dat in Christus en door de Geest in de kerk gebeurt, onderscheiden van Gods regering van de wereld via de staat.

Echter, het combineren van beide gedachten is volgens mij niet mogelijk. Je moet kiezen: of we beoordelen het optreden van de staat als ambivalent vanwege de dubbele gestalte van oneigenlijk en eigenlijk, of we beoordelen het optreden van de staat als consistent omdat Gods genadige zorg zonder voorbehoud herkenbaar is. Impliciet lijken de opstellers van het rapport wel degelijk te kiezen, namelijk voor de tweede benadering. Ze herkennen in de democratische rechtsstaat ‘zonder voorbehoud belangrijke noties uit de Schrift.’ (76). Ze kunnen zich goed vinden in de rol die de kerk binnen de rechtsstaat krijgt toebedeeld: er is ‘geen theologisch motief (…) voor de kerk een eigen plaats ten opzichte van de overheid, buiten de civil society, te claimen’ (95). Ze vinden tenslotte dat de kerk een eigen rol heeft te spelen heeft in de toerusting van haar leden tot ‘bewust burgerschap’ (94).

Het vijfde hoofdstuk wil een aantal praktische perspectieven geven in de manier waarop de kerk zich opstelt tegenover de democratische rechtsstaat. De gedachte van de dubbele gestalte van de staat is hier helemaal afwezig. Uit het hoofdstuk spreekt een groot vertrouwen in de overheid en in de rechtsstaat. Het is de verantwoordelijkheid van de kerk om, waar mogelijk, de ‘loyaliteit’ aan de waarden van de rechtsstaat te bevorderen en daarmee ‘het draagvlak voor de rechtsstaat’ te versterken (105). De kerk heeft bovendien ‘haar eigen rol in het bevorderen van sociale cohesie’ (115); lokale kerkgemeenten ‘ondersteunen en inspireren haar leden in hun inzet voor een menselijkere samenleving’ (116). De kerk kan samenwerken met overheden ‘in de instandhouding van cultureel en religieus erfgoed’ (111). De kerk doet voorbede voor de overheid, zonder dat dat gebed nader gespecificeerd wordt (114). Het rapport noemt één punt waar het niet zo goed gaat in de verhouding tussen de kerk en de overheid. Aan lokale kerkgemeenschappen worden soms onrealistische eisen gesteld bijvoorbeeld op het gebied van arbowetgeving, milieuregelgeving en brandveiligheid. Dat brengt ‘onredelijk hoge kosten’ met zich mee. De kerk hoopt dat de overheid rekening houdt haar eigen karakter ‘maar constateert met zorg dat dit niet altijd in voldoende mate het geval is ‘(109).

Gebrek aan verbeelding

Hoe lees ik als een door Hauerwas geïnspireerd theoloog het rapport? In dit derde deel zal ik die vraag proberen te beantwoorden. Ik heb waardering voor het feit dat het rapport voluit erkent dat de kerk in de marge terecht gekomen is. Het bevat geen valse nostalgie naar een tijd dat de kerk nog in het middelpunt van de samenleving stond. Ik heb ook waardering voor de nauwkeurigheid waarmee het de huidige situatie beschrijft. In Hauerwas’ werk ontbreekt die wel eens. Het is behulpzaam om precies te omschrijven hoe de democratische rechtsstaat functioneert en het begrip ‘civil society’ helpt inderdaad om te begrijpen welke plaats de kerk inneemt in de ogen van de staat en van haar samenwerkingspartners.

Toch heeft het rapport mij niet kunnen overtuigen, noch in zijn kijk op de kerk, noch in zijn kijk over de democratische rechtsstaat. Laat ik met het eerste beginnen. Wat mij verbaast is dat het rapport in zijn geheel niet ingaat op wat ‘kerk’ nu eigenlijk is. Ik zou denken dat je, voordat je een positiebepaling kunt omschrijven ten opzichte van de democratische rechtsstaat, moet weten waar je zelf staat. In het stuk gebeurt precies datgene waar Hauerwas in zijn werk voor waarschuwt. Als we ons in kerk en theologie niet oefenen in de verhalen van God met Israël en God in Christus, die de bijbel schenkt en de traditie bemiddelt, als we niet vertellen wat onze rol is in die verhalen, nemen we de begrippen over die een ander over ons vertelt. In het rapport neemt de kerk de taal over van de overheid en ‘civil society’; haar zelfbeeld wordt bijna volledig bepaald door kwalificaties die anderen haar geven. Ik kan daarom niet anders dan concluderen dat wat Hauerwas over Amerikaanse evangelicalen zegt, ook van toepassing is op het rapport: het lijdt aan een gebrek aan verbeelding.

Ja ik weet het. De manier waarop Hauerwas zelf over de kerk denkt is soms wat grotesk. De dorpsgemeenten waar ik predikant ben, zullen niet zo snel dat toevluchtsoord worden waar hij in zijn artikel over spreekt en ik geloof ook niet dat dat nodig is om op een waarachtige wijze kerk te zijn. De kern van hij zegt blijft voor mij overeind, ook als predikant van een dorpsgemeente. Ik begrijp de kerk als een bondgenootschap van eenieder die op de een of andere wijze getroffen is door de verhalen van God met Israël en God in Christus. Tegelijk is de ze een oefenplaats waarin we leren dat we zelf een bescheiden maar cruciale rol spelen in dat verhaal. Net als voor Hauerwas, is de eredienst voor mij het meest cruciale aspect van het gemeenschapsleven van de kerk. Lofprijzing en aanbidding, prediking en gebed, doop en avondmaal helpen ons om los te komen van valse denkbeelden en conventies en prikkelen onze verbeelding, zodat we de wereld gaan zien als Gods wereld, en elkaar als Gods schepselen.[9]

Ik vind het terecht dat de opstellers van het rapport niet in het luchtledige over de kerk willen spreken en haar begrijpen als onderdeel van de Nederlandse maatschappij. Als ik de kerk zou moeten vergelijken met andere sociale verbanden, dan zou ik de voetbalverenging of muziekvereniging noemen. Zoals die verenigingen bestaan vanwege het plezier van het spel, zo bestaat de kerk vanwege de vreugde van de dienst aan God en de naaste. Echter, de indringende wijze waarop de kerkgemeenschap ingrijpt in het leven van haar leden, kent zijn weerga niet. Het verschil tussen publiek en privé wordt in de kerk volstrekt niet geëerbiedigd. Leden krijgen te horen dat ze zusters en broeders zijn, familieleden, geroepen om lief en leed, geloof en twijfel, hoop en wanhoop te delen. Als je de kerk goed wilt begrijpen dan moet je haar begrijpen als een sociale anomalie: ‘een feit, of verschijnsel, of tegenspraak in een theorie die binnen een bepaald model of paradigma niet verklaard kan worden.’[10] Of, zoals een ouderling in mijn gemeente het vaak zegt: ‘we zijn geen voetbalvereniging.’

Dit is wat Hauerwas bedoelt met de kerk als ‘alternatief’. Het klinkt misschien pretentieus maar uiteindelijk is het ook een heel zakelijke beschrijving: de kerk is een gemeenschap die zich verbeeldt een alternatieve manier van samenleven te zijn. Terwijl het rapport spreekt over ‘getuigenis’ afleggen als een publieke verklaring die in uitzonderlijke gevallen wordt afgelegd (101, 127), heb ik van Hauerwas geleerd dat de kerk geroepen is om in alles wat ze doet en zegt getuigenis af te leggen.[11] Het woord ‘getuige’ benoemt iets dat tot de diepste existentie van de kerk behoort: in de manier waarop ze leeft, legt de kerk tegenover de wereld getuigenis af van de God die haar leven constitueert. Getuige zijn is bepalend voor alle relaties die de kerkgemeenschap aangaat, inclusief die met de binnen de democratische rechtsstaat functionerende overheden.[12]

Dan over het beeld van de democratische rechtsstaat in het rapport. Om te beginnen wil ik zeggen dat Hauerwas’ visie op de staat me niet geheel overtuigt. Ik denk namelijk dat de overheid wél een zekere legitimiteit heeft. Met de opstellers van het rapport en met de Reformatorische belijdenisgeschriften ben ik van mening dat de staat er is om rust en orde te bewaren. Net als het rapport denk ik dat de bijbel ons het beeld van een staat voorhoudt die ook recht doet aan de zwakken. Ik heb hierboven laten zien dat de opstellers van het rapport impliciet kiezen voor een benadering die veronderstelt dat Gods handelen op een ondubbelzinnige manier herkenbaar is in de gestalte van de staat en in het optreden van de overheden. Voor mij voldoet die voorstelling niet.

Ik vind het een gemiste kans dat het rapport niet kiest voor die andere visie op de staat die in het vierde hoofdstuk wel wordt aangestipt. In deze visie – die je dus vindt bij Karl Barth,[13] maar bijvoorbeeld ook bij Abraham Kuyper[14] – wordt staatsmacht en overheidsoptreden als ambivalent beoordeeld. De staat heeft van Christus de macht gekregen om de wereld te regeren. Overheden kunnen daarom op een ordentelijke wijze recht doen en op een rechtvaardige wijze orde handhaven. Alleen de ellende is dat ze dat veelal niet doen. In onze door zonde geplaagde wereld, zullen overheden steeds in situaties terecht komen waarin ze hun macht verkeerd gebruikt. De wijze waarop staatsmacht zich feitelijk manifesteert heeft daarom altijd een zekere ambivalentie.[15]

Voor mij is deze visie ook behulpzaam omdat ik een groot deel van de kritiek van Hauerwas op de staat kan integreren, zonder diens afwijzing van de legitimatie van de staat over te nemen. Als Hauerwas zegt dat de staat feitelijk functioneert als een machtsinstituut dat uit is op zelfhandhaving, wijst dat voor mij niet op het eigenlijke maar het oneigenlijke van de staat. Ik ben het dus met de opstellers van het rapport eens dat er aantal ontwikkelingen van pakweg de afgelopen twee eeuwen positief gewaardeerd moet worden, op een manier die we zo bij Hauerwas niet vinden. Het rapport noemt achtereenvolgens mensenrechten, godsdienstvrijheid, scheiding van kerk en staat, democratie, ‘civil society’. Ik zou dit beschouwen als ontwikkelingen waarin de staat haar door Christus geschonken ambt beter is gaan begrijpen. Hauerwas is kritisch op liberale politiek maar ik ben me ervan bewust dat het in Nederland veelal liberale politici waren die veel van deze ontwikkelingen op gang gebracht hebben. Ik denk dat we de namen van politici als Thorbecke, Van Houten en Cort van der Linden in ere moeten houden.

De staat heeft echter een andere kant en ik vind het naïef dat die kant niet genoemd wordt in het rapport. Ik krijg de indruk dat de kerk die we in het rapport leren kennen toch vooral graag het braafste meisje van de klas speelt. Het lijkt erop dat ze tegenover overheid wil laten zien dat ze heel erg haar best doet om haar leden tot goede burgers te vormen: ze versterkt het draagvlak voor de rechtsstaat en bevordert sociale cohesie en zelfs de ‘loyaliteit’ aan de waarden van de rechtsstaat (105). De kerk bidt voor de overheid maar waarom die voorbede nodig is en wat die in zou moeten inhouden, weet het rapport niet (114). En ja en het is echt waar – ik heb het er meerdere keren op nagezocht omdat ik het eigenlijk niet kon geloven – het rapport noemt maar één zorg ten aanzien van overheidsbeleid: dat lokale kerken vanwege onrealistische eisen op kosten gejaagd worden (109).[16]

Ik noem twee actuele voorbeelden waarin zich volgen mij die andere kant van de staat manifesteert:

  1. De discussies rondom ondragelijk lijden en voltooid leven. De grote autonomie die burgers krijgen om hun eigen leven te leven en zelf vorm te geven, heeft als bijeffect dat de Nederlandse samenleving steeds minder goed om kan gaan met ervaringen van zinloosheid, met onvolmaaktheid en lijden. De gedachte dat fysiek en psychisch lijden dat niet behandelbaar is, moet worden geëlimineerd wint steeds meer terrein. De overheid komt in de positie dat ze een oordeel gaat geven over het leven: ze bepaalt wanneer mensen wel en niet recht hebben om te sterven, door criteria op te stellen voor wat wel en niet ondragelijk is en wat wel en niet voltooid. Hier zie je gebeuren waar Hauerwas voor waarschuwt: de overheid dringt langzaam maar zeker een ideologie over leven en dood op aan haar burgers. Mensen die doorleven terwijl ze oud en gebrekkig zijn, komen in de positie dat ze uit moeten gaan leggen waarom ze nog leven. De staatsmacht zelf dreigt de rechtsstaat te ondermijnen.
  2. De discussies over goed burgerschap. Er is in Nederland godsdienstvrijheid en vrijheid van meningsuiting maar tegelijk is het beeld van wat goed burgerschap is steeds bekrompener aan het worden. Politici komen de terechte zorgen over integratie van sommige Nederlanders met een nietWesterse migratie achtergrond tegemoet, door voor een nieuw soort nationalisme te pleiten. De overheid komt in de verleiding om van haar burgers niet alleen te eisen dat ze zich aan de wet houden maar dat ze ‘loyaal zijn aan Nederland’. Denk aan basisscholen die verplicht worden gesteld om kinderen het volkslied te leren. Ook hier zie je dus gebeuren waar Hauerwas voor waarschuwt. De overheid functioneert als een machtsinstituut dat haar zelfhandhaving garandeert door loyaliteit af te dwingen. De staatsmacht zelf dreigt de rechtsstaat te ondermijnen.

In deze twee vraagstukken lijkt mij het getuigenis van de lokale kerkgemeenschap essentieel.

  1. De lokale kerkgemeenschap is een gemeenschap van mensen die hun leven en dood gelegd hebben in handen van de ene ware God. Die lotsverbondenheid maakt ruimte voor zorg voor elkaar. Wie ondragelijk lijdt, heeft zusters en broeders die meelijden, wie het leven voltooid vindt, heeft zusters en broeders die hoop en perspectief schenken. Het getuigenis dat uitgaat van deze manier van leven pretendeert niet een pasklare oplossing te bieden voor maatschappelijke vraagstukken maar ze toont een alternatieve manier van omgaan met zinloosheid en lijden.
  2. Als het woord ‘lotsverbondenheid’ de existentiële kant van de kerkgemeenschap benoemt dan benoemt het woord ‘bondgenootschap’ de politieke kant. De leden van de kerkgemeenschap zijn burgers van het ‘hemelse rijk’ waar Paulus in Filippenzen 3 over spreekt en dat maakt dat zeeen band hebben die eerder, dieper, en wezenlijker is dan alle verbanden. Als burgers van dat rijk ligt hun eerste loyaliteit bij Christus, andere loyaliteiten zijn altijd voorwaardelijk. Dit betekent dat de lokale kerkgemeenschap wel kritisch moet zijn op door de overheid gepropageerd nationalisme. Tegelijk kan er in de gemeenschap een nieuwe openheid ontstaan voor gemeenschap met niet-Westerse christenen en ontmoeting met Moslims en mensen van andere religies.

Ik denk dat ook de landelijke kerk in deze twee vraagstukken een positie zou moeten innemen. In Hauerwas’ termen: de kerk is geroepen om getuigenis af leggen tegen de oneigenlijke gestalte van de overheid en voor een andere manier van samenleven. Tot mijn vreugde doet de landelijke kerk dat ook. Ik geeft twee recente voorbeelden.

  1. De Raad van Kerken in Nederland, waar de Protestantse Kerk deel van uitmaakt, schreef recent een brief aan Tweede-Kamer-leden waarin zij haar zorgen uitte over een wetsvoorstel dat hulp bij zelfdoding onder voorwaarden mogelijk maakt.[17] ‘De Raad vraagt de overheid daarom om eerst en vooral het leven te behoeden. (…) Daartoe is nodig dat er nieuwe wegen worden gezocht om eenzaamheid en chronisch lijden van ouderen te verzachten. De ideeën van de regering zijn de uitdrukking van precies het tegendeel van deze inspanning. Het drukt defaitisme uit ten opzichte van de plaats en bijdrage van ouderen aan de samenleving.’
  2. In een meditatie geschreven met Pinksteren 2018 dankte René de Reuver, scriba van de Protestantse Kerk, God voor verkleuring van samenleving en kerk. Over de relaties met niet westerse Christenen zei hij ‘Niet een paspoort maar de doop verbindt christenen met elkaar’. Over de verkleuring van de samenleving merkte hij op: ‘Eén taal kan leiden tot absolutisme. Meer kleur en meer taal zijn een teken van de rijkdom en grootheid van Schepper die ons aan elkaar geeft.’[18]

Ik vat samen. Ik heb in dit artikel laten zien dat er vanuit de theologie van Hauerwas twee bezwaren te maken zijn tegen het rapport ‘De kerk en de democratische rechtsstaat’. Het eerste bezwaar is een gebrek aan verbeeldingskracht over wat de kerk is, het tweede een te positieve benadering van de democratische rechtsstaat. Ik heb een voorstel gedaan voor een kijk op de kerk waarin zichtbaar wordt hoe deze een alternatieve manier van samenleven is. Ik heb tenslotte ook een alternatieve kijk op de rechtsstaat geformuleerd die Hauerwas’ kritiek integreert maar vooral schatplichtig is aan Barth. De recente uitspraken van de Raad van Kerken en de scriba doen mij vermoeden dat de het rapport niet meer geheel de huidige visie van de landelijk kerk verwoordt. Het lijkt erop dat de kerk zichzelf meer is gaan verstaan als dat wat Hauerwas ‘alternatief’ noemt, terwijl ze een meer Barthiaanse visie op de overheid heeft gekregen.

Bidden voor de overheid

Hoe bidt je voor de overheid? We hebben gezien dat Hauerwas wel bidt voor de persoon Trump, maar niet voor zijn presidentschap, terwijl het rapport de voorbede wel noemt maar niet nader specificeert. Ik citeer hier een bewerkte versie van een gebed dat ik uitsprak in een dienst in mijn gemeente in Scheemda die als thema had: ‘Geloven in een democratie.’

Wij loven en prijzen u Heer om wie u bent.
Wat een wonder is het God
dat u uw Zoon tot koning gemaakt hebt
dat hij eens komen zal om te heersen
dat hij nu al in verborgenheid regeert
door zijn Geest met ons te delen
en ons burgers te maken van zijn rijk.
Wij bidden voor onszelf Heer
Neem onze aarzelingen weg.
En maak ons vrijmoedig om
in woord en daad te getuigen
van het rijk van uw Zoon
Jezus Christus
het rijk van vrede en gerechtigheid.
We danken voor ons land,
voor vrijheid en democratie,
voor welvaart en welzijn,
voor orde en recht.
Wij bidden Heer voor wie ons regeren.
Voor de koning bidden wij.
Geeft hem moed en wijsheid
om vorst te zijn van alle Nederlanders.
Geef hem kracht en verstand
om in ons dierbare land
de menselijkheid te bewaren.

We bidden voor de overheid
voor de premier en zijn ministers,
voor volksvertegenwoordigers
voor rechters
Geef hen allen rechtsgevoel en inzicht
om de macht die in hun handen ligt
niet verkeerd te gebruiken
en zich zo dienstbaar te maken
aan die vrede en die gerechtigheid
die niet door mensen kan worden afgedwongen.
We voelen ons ook verbonden heer
met mensen die lijden
aan de chaos van anarchie
of de verdrukking van dictatuur
Bemoedig hen met de kracht van uw Geest.
U komt alle lof toe.
Koning der koningen,
Vader, Zoon en Heilige Geest.
Halleluja!
Amen!

Noten

[1] Voor een bloemlezing van teksten zie: Stanley Hauerwas, John Berkman, Michael G. Cartwright, The Hauerwas Reader, Durham, NC : Duke University Press, 2001. Een Nederlandse vertaling van een aantal teksten verscheen onder de titel: Een robuuste kerk: De christelijke gemeente in een postchristelijke samenleving, Zoetermeer : Boekencentrum, 2010. In Nederlandse vertaling verscheen verder: Stanley Hauerwas en Jean Vanier, Zalig de zachtmoedigen: Het profetisch getuigenis van zwakheid, Zoetermeer: Boekencentrum, 2016.

[2] https://www.missioalliance.org/notes-from-two-conferences-in-one-week-ekklesiaproject-and-emergent-midwest/(geraadpleegd 8juni2018).

[3] In tegenstelling tot het rapport maakt Hauerwas in zijn werk geen onderscheid tussen rechtsstaat en overheid. In deze paragraaf neem ik zijn taalgebruik over, in de volgende paragrafen zal ik de begrippen van het rapport gebruiken.

[4] Stanley Hauerwas en Jonathan Tran, ‘A Sanctuary Politics: Being the Church in the Time of Trump’, http://www.abc.net.au/religion/articles/2017/03/30/4645538.htm, geplaatst 30 maart 2017 (geraadpleegd 8 juni 2018).

[5] Zie: https://www.sanctuarynotdeportation.org (geraadpleegd 8 juni 2018).

[6] Hauerwas’ meest uitgebreide uiteenzettingen over de staat zijn te vinden in After Christendom?: How the Church is to Behave if Freedom, Justice, and a Christian Nation are Bad Ideas, Nashville: Abingdon Press, 1999. Zie bijvoorbeeld 88-92.

[7] Zie ook: ‘Christians, don’t be fooled: Trump has deep religious convictions,’ The Washington Post, 27 januari 2017, https://www.washingtonpost.com/news/acts-of-faith/wp/2017/01/27/christians-dont-be-fooled-trump-has-deep-religious-convictions (geraadpleegd 8 juni 2018).

[8] https://www.protestantsekerk.nl/actief-in-de-kerk/besturen/synode/synoderapporten (geraadpleegd 8 juni 2018). Ik verwijs in de tekst naar de artikelen waaruit het rapport is opgebouwd.

[9] Ook Stefan Paas betoogt dat het bestaan van de kerk begint in de liturgie. Vreemdelingen en priesters: Christelijke missie in een postchristelijke omgeving, Zoetermeer: Boekencentrum, 2015, 217-243

[10] https://nl.wikipedia.org/wiki/Anomalie_(filosofie) (geraadpleegd 8 juni 2018).

[11] Ariaan Baan The Necessity of Witness: Stanley Hauerwas’s Contribution to Systematic Theology, Eugene, Oregon: Pickwick Publications, 2015.

[12] Hauerwas’ leermeester John Howard Yoder schreef een monografie aan het christelijk getuigenis tot de staat. The Christian Witness to the State, Newton, Kansas: Faith and Life Press, 1964.

[13] Karl Barth, Rechtfertigung und Recht, Zollikon-Zürich: Evangelischen Buchhandlung, 1938. In Nederland heeft Berkhof geschreven over de relatie van Jezus Christus tot de machten: Christus en de machten, Nijkerk: Callenbach, 1953.

[14] Abraham Kuyper, Ons program, Amsterdam: Höveker & Wormser, 1896, 90-94.

[15] Dat het optreden van de staat ambivalent is betoogt ook de Italiaanse filosoof Giorgio Abamben. Zie daarover Rinse Reeling Brouwer, Eeuwig leven: Agamben & de theologie, Amsterdam: Sjibbolet, 2016, 27-56.

[16] Verder maakt de kerk zich zorgen over ‘populisme’ 59, 13.2

[17] https://www.raadvankerken.nl/nieuws/2016/11/discussie-voltooid-leven/_

[18] https://www.protestantsekerk.nl/actueel/nieuws/scriba-dankt-god-voor-verkleuring-samenleving-en-kerk

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken