Menu

Premium

‘God is in de hemel en jij bent op aarde’

Een kleine bijbels-theologische kosmologie

Hemel en aarde worden in de Bijbel doorgaans in één adem genoemd. Tegelijkertijd staan ze adembenemend ver van elkaar af. De Bijbel bevat verhalen over die afstand en over de pogingen – van twee kanten – om die afstand te overbruggen. Het lijkt op een verhaal met een smartelijk begin en een happy end. Maar het is ook het steeds weer andere verhaal van verrassende ervaringen met de hemel midden in dit aardse leven.

Het citaat in de titel boven dit artikel is van Prediker (5:1; de vertalingen in dit artikel zijn uit de NBV). Hij wil de lezer met beide benen op de grond houden. Een mens moet zijn grenzen kennen en oppassen voor al te grote woorden en al te grote beloften. Liever dan over de hemel te praten en daar antwoorden te zoeken op de levensvragen accepteert een mens het aardse leven met al zijn beperkingen en leeft hij of zij gewoon verder. Zo slecht is dat leven over het algemeen ook niet. Er is genoeg om van te genieten, ook al zal het nooit een hemel op aarde worden.

Het verhaal over hemel en aarde in Genesis

Prediker mag dan wel zo ongeveer midden in de Bijbel staan, binnen het geheel van de Bijbel neemt hij een minderheidsstandpunt in. Kijken we naar de samenhang tussen het begin en het eind van de Bijbel, dan krijgen we namelijk een heel ander beeld en wordt de lezer meer hoop geboden op een verbinding tussen hemel en aarde. In het begin zijn hemel en aarde nauw met elkaar verbonden, want ze zijn samen door de ene God geschapen. Vanaf het begin is het wel duidelijk dat de mens op de aarde thuishoort. Met die door God gestelde begrenzing neemt de mens echter geen genoegen. De poging om verder te reiken dan God goed acht leidt tot de verdrijving uit het paradijs. God voorkomt zo dat de mens eet van de boom des levens. De grens van de dood is voor de mens onverbiddelijk. Nu de mens de toegang tot het paradijs ontzegd is, is ook het leven op aarde een stuk minder aantrekkelijk geworden. Het verlangen naar de hemel of anders naar een paradijselijk stukje hemel op aarde wordt er alleen maar sterker door.

De volgende grensoverschrijding tussen hemel en aarde wordt opmerkelijk genoeg echter niet vanuit de aarde maar vanuit de hemel ondernomen. In Genesis 6:1-4 lezen we dat de ‘zonen der goden’ hun oog laten vallen op de schone ‘dochters der mensen’. Hun begeerte kent geen grenzen en zo ontstaat er dan toch een verbinding tussen hemel en aarde. Dat levert giganten op, maar ook een hernieuwd ingrijpen van God. Hij herstelt de grens. Net als eerder bij de zonde in het paradijs doet hij dat door de leeftijd van de mens te beperken. Wat er van die zonen der goden geworden is, wordt ons niet verteld. Die blik in de hemel is ons niet vergund. Het is tekenend voor de situatie. Het is slechts bij wijze van uitzondering dat in de Bijbel verteld wordt wat zich in de hemel, in Gods domein, afspeelt. En als het al gebeurt, dan is het niet meer dan een opstap voor een aards gebeuren, zoals in het verhaal van Job en in Psalm 82.

Henoch

Veelzeggend is wat ons wordt verteld over Henoch in Genesis 5:24. Henoch ‘leefde in nauwe verbondenheid met God; aan zijn leven kwam een einde doordat God hem wegnam’. Henoch lijkt dus de grens tussen aarde en hemel te hebben overschreden. Onze nieuwsgierigheid naar hoe dat ging en wat hij daar aantrof wordt echter op geen enkele manier bevredigd. Het drukt ons slechts met de neus op het feit dat de gewone sterveling niet aan zijn aards bestaan ontstijgen. Het lijkt echter wel alsof het verlangen naar de hemel bij de mens ingebakken zit. Je zou haast denken dat het er bij de schepping in gelegd is. God had er na de genoemde affaire tussen de godenzonen en mensendochters genoeg van. Hij begon opnieuw met Noach. Het eerste wat de mensen na Noach doen is dan toch weer die grens opzoeken. Deze keer is er geen slimme slang voor nodig om het verlangen te wekken. De mensen komen zelf op het idee om een toren te bouwen die tot in de hemel reikt (Gen. 11:4). Heel ver lijken ze niet te zijn gekomen: God moet in ieder geval nog afdalen om te zien waar ze mee bezig zijn. Hij zaait vervolgens verdeeldheid via de taal. Dat is een effectieve manier om de mens bescheidenheid te leren. Geen mens zal er ooit nog in slagen ‘alle talen van de mensen’, laat staan daarbij ook nog de ‘talen der engelen’ te spreken (vgl. 1 Kor. 13:1). De mensen lijken het nu op te geven om de hemel te bereiken en doen waartoe God hen bestemd had: zij verspreiden zich over de aarde. Daar horen zij thuis. Men hoeft dan ook helemaal niet gering te denken over het mensenleven op aarde. Het is zoals God het vanaf het begin had bedoeld. Ook al ging het dan via een omweg, het gaat nu op de manier die God zelf bij de schepping van de mens aangaf. Hij schiep de mens naar zijn beeld en voegde daar de opdracht aan toe de aarde te bevolken en te heersen over al wat daar rondloopt, zwemt en vliegt (Gen. 1:28).

De nieuwe hemel en aarde

Genesis 1-11 gelezen worden als de opstap van het grote bijbelverhaal over God en mensen op aarde. In zijn huidige vorm eindigt de Bijbel zoals hij begint: met een verhaal over hemel en aarde. In Openbaring 21 staat het visioen van ‘een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’. Daarbij worden hemel en aarde met elkaar verbonden doordat een ‘nieuw Jeruzalem’ neerdaalt uit de hemel. De scheidslijn tussen hemel en aarde is verdwenen. Ook de dood is weg. Vanaf het begin was dat het kenmerk van die scheidslijn. De boodschap van de Bijbel, zo men concluderen, is dat het in Genesis 3 verstoorde ideaal uiteindelijk toch zal worden verwezenlijkt.

Binnen de christelijke traditie is men vertrouwd met de visie dat de mens toeleeft naar die nieuwe hemel en nieuwe aarde. Bijbels gezien is dat echter helemaal niet zo vanzelfsprekend. In de geschiedenis van de joodse godsdienst, waaraan het is ontleend, is dit toekomstvisioen een relatief laat en niet onomstreden verschijnsel. Het is een onderdeel van een apocalyptisch wereldbeeld dat in de loop van de tweede eeuw voor onze jaartelling dominant werd. Het was een nieuw antwoord op de oude, knellende vragen die opkomen als men constateert dat het kwaad ook goede mensen treft. Volgens het verhaal van de marteldood van een moeder en haar zeven zoons in 2 Makkabeeën 7 werden zij geïnspireerd om te volharden in hun weigering het onreine varkensvlees te eten door het vaste vertrouwen in een opstanding der doden. Als ‘kinderen van de hemel’ (2 Makk. 7:34) kunnen zij het huidige lijden verdragen in de verwachting van een eeuwig leven. De grens tussen aarde en hemel ligt voor hen open. Ook het boek Daniël, dat in dezelfde tijd is geschreven, getuigt ervan. Volgens Daniël 12:1-3 zullen de rechtvaardigen na het laatste oordeel stralen als sterren aan de hemel.

Men dit zien als de consequentie van het geloof in een rechtvaardig God: als hij ten hemel schreeuwend onrecht niet vergeldt in het aardse leven, dan moet hij dat wel doen aan gene zijde van de doodsgrens. De opkomst van de apocalyptiek met zijn nadruk op een goddelijk ingrijpen aan het eind der tijden sluit goed aan bij het algemene religieuze gedachtegoed in deze hellenistische tijd. De parallellen met de populaire Perzische godsdienst zijn overduidelijk. De nadruk op

het voortleven van het individu past ook bij het Griekse denken. De traditionele troost van het voortleven in het nageslacht wordt niet meer als voldoende ervaren. Kenmerkend voor de grotere belangstelling voor apocalyptiek is ook een boek uit de tijd van het Griekse denken, de zogenaamde Ethiopische Henoch (of 1 Henoch). Het wordt toegeschreven aan de eerder genoemde Henoch uit Genesis 5 en geeft de informatie die men in Genesis nog zo node mist. We krijgen uitgebreid verslag van gebeurtenissen in de hemel, van de val van de engelen tot en met de gebeurtenissen in de eindtijd. Dit pseudepigrafische geschrift is niet opgenomen in de christelijke canon, maar heeft de leer van de kerk wel sterk beïnvloed. Het wordt geciteerd in de brief van Judas en in de tweede brief van Petrus. Het heeft met name ook de opvattingen over de engelen vormgegeven.

Aarzelingen bij de apocalyptiek

Een eeuw geleden werden drie bundels preken over het boek Openbaring gepubliceerd door een degelijk gereformeerde geleerde. Op de omslagen leest men ‘De hemel geopend, door dr. J.C. de Moor’. In de familie De Moor, zo is mij verteld, werd wel wat gegniffeld over deze weinig bescheiden presentatie. Maar de toen nog eveneens degelijk gereformeerde uitgeverij Kok had er klaarblijkelijk geen moeite mee. Toch men zich op goede bijbelse gronden afvragen of enige terughoudendheid niet meer op zijn plaats is. Ik zou zelfs nog verder willen gaan en vraagtekens willen zetten bij de apocalyptiek. In ieder geval is het goed om te bedenken dat de geschiedenis bewijst dat de apocalyptiek meer vragen oproept dan beantwoordt. Zo lezen we al in het Nieuwe Testament dat de overtuiging dat men leefde in de eindtijd, grote problemen opleverde. Lees maar in de brieven van Paulus hoe de jonge gemeente in worstelt met het uitblijven van de aangekondigde spoedige wederkomst van Jezus. In de loop der eeuwen is men daar weliswaar aan gewend geraakt, maar toch blijft het moeilijk om er goed mee om te gaan. De voorbeelden daarvan liggen in de geschiedenis van de christelijke kerk voor het oprapen. Ik noem er drie. Het geldt om te beginnen als teken van Godsvertrouwen om rekening te houden met een spoedig aanbreken van het eind der tijden op aarde door een actie vanuit de hemel. Door de eeuwen heen zien mensen tekenen dat het spoedig zover zal zijn. Sommigen zijn daar zo door gegrepen dat ze zelfs tegen de raad van Jezus in een datum durven noemen. Toelevend naar die datum leidt dat tot soms heel overspannen acties. Na die datum volgt de teleurstelling en moet er gezocht worden naar een verklaring of een nieuwe datum. Ten tweede men in de gangbare pastorale praktijk constateren dat er in de omgang met vragen naar het kwaad dat goede mensen op aarde treft troost ontleend wordt aan de hoop op hemelse vergelding. Het enige wat men hier te bieden heeft zijn woorden, die soms met een dwingende stelligheid worden uitgesproken en soms ook nog een uitvlucht zijn om niet daadkrachtig het kwaad te hoeven bestrijden. Een derde voorbeeld betreft de stichting van de moderne staat Israël. Veel christenen associëren deze met een spoedige wederkomst van Jezus. Dat maakt de discussie over het conflict van die staat met de Palestijnen er niet makkelijker op.

Zo levert de apocalyptiek veel verwarring op. Het lijkt wel wat op de torenbouw van . De mens denkt tot in de hemel te reiken met behulp van theologische bouwstenen, maar uiteindelijk leidt dit idee tot spraakverwarring. Eensgezindheid is in dezen ver te zoeken. Het nieuwtestamentische gemak waarmee over de verbinding tussen hemel en aarde gesproken wordt wel wat oudtestamentische aarzeling gebruiken.

De hemel op aarde

Volgens Lucas 2 zongen bij de verkondiging van de geboorte van Jezus Christus de engelen van hemel en aarde tezamen. Zo werd op welluidende wijze de grens tussen hemel en aarde overschreden. Het doet denken aan het aangehaalde verhaal uit Genesis 6. Ook daar komt het initiatief uit de hemel en wel van de ‘zonen der goden’, die hoe dan ook niet ver af staan van de engelen. Aan de andere kant is het verschil groot. De engelen verkondigen Gods boodschap, terwijl de godenzonen juist tegen Gods bedoeling ingingen. Terwijl de grensoverschrijding van Genesis 6 slechts vreemde reuzen opleverde, spreekt het evangelie van vrede die uit de hemel op aarde daalt. Toch maakt het vervolg van het evangelie wel duidelijk dat de afstand tussen hemel hiermee bepaald niet overbrugd is. Het blijft in feite beperkt tot een enkel moment van contact. Het is ook niet mogelijk om dit vast te houden. Dat zien we wanneer volgens Lucas 9:28-36 Jezus bezoek krijgt uit de hemel van Mozes en Elia. Petrus’ voorstel om hen onder te brengen in een tent wordt in de wind geslagen. We zien het ook op het moment dat Jezus na zijn opstanding uit de dood ten hemel vaart. De discipelen krijgen de goede raad van engelen om niet naar de hemel te blijven staren. Hun wacht werk op aarde.

Men zich afvragen of de christelijke kerk zich die goede raad van engelen wel voldoende ter harte heeft genomen. Wie te veel uitziet naar de hemel zich er blind op staren. Nu men moet leren leven met het uitblijven van Jezus’ wederkomst is het goed om te bedenken dat de apocalyptische kijk op de relatie tussen aarde en hemel niet de enige is in de Bijbel. Er is al het een en ander gezegd over de manier waarop die spannende grens ter sprake kwam in Genesis 1-11. Het gaat daarna op vergelijkbare wijze verder. Steeds weer is het een verhaal van toenadering en van afstoten. In Genesis 28 lezen we het verhaal van Jakob die op de vlucht voor Esau in een droom de hemel geopend ziet. Een ladder reikt vanaf de aarde tot in de hemel. Engelen gaan daarlangs omhoog en naar beneden. Er is direct contact met God die aan Jakob zijn bijstand toezegt. Wanneer Jakob na lange tijd het weer aandurft om Esau onder ogen te komen en terugkeert naar zijn geboortegrond, komt hij opnieuw oog in oog met God te staan (Gen. 32:31). Nu lijkt hij echter in een nachtmerrie beland te zijn en moet hij vechten voor zijn leven. God belooft hem uiteindelijk opnieuw zijn bijstand, maar geen hemel op aarde.

Hemel en aarde in de wijsheidsliteratuur

We begonnen dit overzicht van het bijbelse spreken over hemel en aarde met een waarschuwing van Prediker: laat een mens vooral niet denken dat zijn inzicht tot in de hemel reikt. Binnen de wijsheidsliteratuur worden hemel en aarde ook minder problematisch dan bij Prediker op elkaar betrokken. In Spreuken 3:19 klinkt het heel harmonieus: ‘De Heer heeft de aarde met wijsheid gegrondvest, de hemel met inzicht gevestigd.’ De mens lijkt te kunnen delen in die wijsheid. God heeft die als het ware als een beginsel in de schepping gelegd. De wijsheid stelt zichzelf in Spreuken 8:2230 voor als de eersteling van Gods schepping. God heeft haar als eerste geschapen. Zo werd de wijsheid het principe van de schepping en is zij in heel de schepping verweven. De mens kan kennisnemen van die wijsheid en zo op aarde iets van zijn hemelse Schepper herkennen. Een vergelijkbare gedachte vinden we terug in Job 38. Maar hier wordt deze gedachte door God zelf gebruikt om Job een lesje in nederigheid te leren. God stelt dat een mens als Job er niet bij was toen de wereld werd geschapen en dat hem het inzicht ontbreekt om iets verstandigs over God en zijn werk te kunnen zeggen. Zo wordt dus juist weer het verschil tussen hemel en aarde benadrukt.

Hemel en aarde bij de profeten

Ook bij de profeten staat de hemel voor de macht van de Heer. Een treffend voorbeeld is Amos 9:5-6:

De HEER, de God van de hemelse machten,
raakt de aarde aan en ze beeft,
al haar bewoners gaan in rouw gehuld.
Ze komt omhoog als de Nijl,
zinkt weg als de rivier van Egypte.
Hij die in de hemel zijn verheven verblijf heeft gebouwd,
hij die het hemelgewelf op de aarde laat rusten,
hij die het water van de zee bijeenroept en het uitstort over
de aarde
– zijn naam is HEER.

Aan Gods oordeel is dus niet te ontkomen. Die afstand tussen God en mens, hemel en aarde, relativeert volgens de profeet ook de band tussen die God en zijn volk. Israël moet niet denken dat het als vanzelfsprekend een alleenrecht heeft op zijn bijstand.

Zijn jullie voor mij soms meer dan de Nubiërs, Israël? – spreekt de HEER. Ik heb jullie uit Egypte weggeleid, maar ook de Filistijnen uit Kreta en de Arameeërs uit Kir. De ogen van God, de HEER, zijn gericht op dit zondige koninkrijk. Ik zal het van de aardbodem wegvagen, maar ik zal niet het hele volk van Jakob vernietigen – spreekt de HEER. (Am. 9:7-8)

De profeet die de ballingen in Babel bevrijding aankondigt gebruikt hetzelfde argument ten goede. Het lijkt onvoorstelbaar dat er een terugkeer mogelijk is. Maar dat is te aards gedacht. Men heeft hier te maken met bijstand van een andere orde:

Zo zal iedereen, van oost tot west,
weten dat er niets is buiten mij.
Ik ben de HEER, er is geen ander
die het licht vormt en het donker schept,
die vrede maakt en onheil schept.
Ik ben het, de HEER, die al deze dingen doet.
Hemel, laat gerechtigheid neerregenen,
laat haar neerstromen uit de wolken,
en laat de aarde zich openen.
Laten hemel en aarde redding voortbrengen
en ook het recht doen ontspruiten.
Ik, de HEER, heb dit alles geschapen.
(Jes. 45:6-8)

Hemel en aarde in de Psalmen

In een minder dramatische setting wordt in de mooie Psalm 148 dezelfde gedachte als in Jesaja 45 geformuleerd. In deze psalm worden op heel evenwichtige wijze hemel en aarde naast elkaar gezet als het loflied voor de Heer wordt aangeheven; eerst door de bewoners van de hemel, daarna door de bewoners van de aarde, inclusief alles wat op de aarde te vinden is, van zeemonsters tot aan ‘alles wat kruipt en op vleugels gaat’, vervolgens ook door alle mensen. Het eindigt dan met de hoopvolle gedachte dat die God die zo verheven is de god van Israël wil zijn. Daarmee verheft hij ook dat volk. Zo wordt aan de ene kant de grote afstand tussen hemel en aarde benadrukt en wordt aan de andere kant die afstand overbrugd.

Laten zij loven de naam van de HEER,
alleen zijn naam is hoogverheven,
zijn luister gaat aarde en hemel te boven.
Hij verhoogt het aanzien van zijn volk,
de roem van al wie hem trouw zijn,
het volk van Israël, dat hem nabij is.
Halleluja!
(Ps. 148:13-14)

In Psalm 73 wordt dit geruststellende beeld van de hoge, hemelse God die omziet naar zijn volk op aarde geproblematiseerd. De dichter (Asaf) moet constateren dat de aardse realiteit niet rijmt met wat zo mooi wordt beschreven in een loflied als Psalm 148. Boosdoeners kunnen ongestoord hun gang gaan op aarde. Vanuit de hemel wordt niet ingegrepen. Het goede wordt niet beloond, het kwade wordt niet gestraft. De provocaties blijven onbeantwoord:

Ze spotten, spreken kwaad
en dreigen vanaf hun hoge zetels,
ze zetten een mond op tot aan de hemel
en hun tong roert zich overal op aarde.
(Ps. 73:8-9)

Op een gegeven moment komt Asaf tot inkeer. Het gebeurt wanneer hij het heiligdom binnengaat en dan blijkbaar op het idee komt de zaken eens van de andere kant te bekijken. Hij gaat nu letten op ‘hun einde’. Dan blijkt het recht wel te zegevieren. Voor Asaf leidt dat er toe dat hij nu anders in het leven staat. Hij begrijpt meer van zijn relatie met God. Weer komen nu de aarde en de hemel ter sprake. Nu zijn ze niet meer het speelveld van de boze, maar de plek waar Asaf zijn God ontmoet.

Maar nu weet ik mij altijd bij u,
u houdt mij aan de hand
en leidt mij volgens uw plan.
Dan neemt u mij weg, met eer bekleed.
Wie buiten u heb ik in de hemel?
Naast u wens ik geen ander op aarde.
Al bezwijkt mijn hart en vergaat mijn lichaam,
de rots van mijn bestaan, al wat ik heb,
is God, nu en altijd.
Wie ver van u blijven, komen om,
wie u ontrouw zijn, verdelgt u.
Bij God te zijn is mijn enig verlangen,
mijn toevlucht vind ik bij God, de HEER.
Van al uw daden zal ik verhalen.
(Ps. 73:23-28)

Hoe dichtbij is de hemel dan nu? Gaat het in deze psalm om de hoop op een zalig leven na de dood? Het feit dat Asaf op andere gedachten komt door te letten op het einde van de boosdoeners lijkt daarop te wijzen. Ook de woorden ‘dan neemt u mij weg’ wijzen in die richting. In het Hebreeuws wordt hier hetzelfde werkwoord gebruikt als in het genoemde verhaal over Henoch in Genesis 5. Daar wordt nog in het midden gelaten wat er nu precies met Henoch gebeurde. Ook van Elia wordt verteld dat hij door God werd ‘opgenomen’ (2 Kon. 2:1). Daar staat expliciet bij dat het een hemelvaart is. Die informatie ontbreekt in Psalm 73. Het accent valt op het feit dat Asaf nu anders in het leven staat. Voor hem vallen hemel en aarde samen in het besef dat hij bij God is. Dat is niet alleen maar iets voor een verre, hemelse toekomst, maar iets dat nu zijn leven verder bepaalt. Daarom kan men ook maar beter niet al te snel het genoemde ‘einde’ van de boosdoeners invullen als een verwijzing naar het laatste oordeel aan het eind der tijden. Men blijft dichter bij het gewonnen inzicht van Asaf wanneer men het verbindt met de gedachte dat uiteindelijk het kwaad zichzelf straft. Dat is een andere benadering dan die van de apocalyptiek, maar niet minder bijbels.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken