Menu

Premium

Job méér gezegend na de rampspoed

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Job 42

Met hoofdstuk 42 eindigt het boek Job. Een oosters volksverhaal over een aanzienlijk en vermogend man die kwijtraakt wat hij bezit als hij door rampspoed wordt getroffen, heeft gediend als proloog van het boek Job (hst. 1-2). Hier, in het laatste hoofdstuk vanaf Job 42,7 krijgt dat oude volksverhaal zijn vervolg: Job krijgt het dubbele van wat hij eerder bezat (Job 42,10). Dat kan in de Bijbel twee dingen betekenen: wat hij ontvangt komt ofwel in de plaats van wat hij is kwijtgeraakt, ofwel is twee keer zo veel als wat hij ooit bezat.

Wie het aantal dieren dat Job ontvangt (Job 42,12) vergelijkt met het aantal dat hij ooit bezat (Job 1,3), telt een dubbele hoeveelheid. Alleen het aantal zonen en dochters is gelijk. Maar ook hier is sprake van een overtreffende trap: in heel het land zijn er geen mooiere vrouwen dan Jobs dochters. Hun namen – Duifje, Kaneelbloesem en Poederhorentje (Job 42,14 – Naardens Bijbel) – helpen om een beeld te vormen van hun schoonheid. Het gedeelte vanaf Job 42,7 toont aan dat Job meer gezegend is ná de rampspoed die hem werd aangedaan dan daarvóór. Je moet dus heel het boek Job door om pas aan het einde te vernemen dat er een keer komt in het lot van Job (42,10).

Maar nog altijd in stof en as?

Uit de laatste woorden die Job tot de Heer spreekt, lijkt zijn toestand nog weinig te zijn verbeterd. Zat hij in het begin van het boek Job ‘in het stof en het vuil’ (Job 2,8 – Nieuwe Bijbelvertaling), aan het eind is het niet bepaald beter, wanneer hij zegt hoe hij hier zit: ‘in het stof en het vuil’ (Job 42,6 – Nieuwe Bijbelvertaling). Wat is er dan wél veranderd in zijn lot? Hij zegt zelf: ‘Eerder had ik slechts over U gehoord, maar nu heb ik U met eigen ogen aanschouwd’ (Job 42,5 – Nieuwe Bijbelvertaling). Wat opvalt in het bezoek van de vrienden van Job, die hem komen troosten, is dat ze veel over God spreken. Job hoort het aan. Maar meer dan over God te horen van zijn vrienden verlangt hij God te zien met zijn eigen ogen: ‘Ík weet: mijn losser leeft, – ten laatste zal Hij opstaan over het stof; ook nadat mijn huid aldus is geschonden: ook beroofd van mijn vlees zal ik God aanschouwen!, die ík mij zal aanschouwen, míjn ogen zullen hem zien en niet een vreemde, – (…)’ (Job 19,25-27 – Naardense Bijbel).

Doorleefd weten

Telkens als zijn vrienden die hem komen troosten gaan spreken, staat er niet bij tot wie ze spreken. En telkens als Job antwoordt, staat er ook niet bij tot wie Job spreekt. Anders dan met zijn vrienden is het gesprek met God werkelijk een dialoog. Steeds is het ‘De Heer antwoordde Job’ (Job 38,1; 40,1.6), en ‘Job antwoordde de Heer’ (Job 40,3; 42,1). Het door Job met eigen ogen zien van God moet hierop wijzen: hij wordt in het antwoord van de Heer persoonlijk aangesproken. Het weten van God is hierdoor een doorleefd weten geworden. Het eerdere weten was nog een weten ‘zonder begrip’ (Job 42,3). Job wil alleen nog weten wat God zelf aan hem bekendmaakt: ‘ik zal U ondervragen, zeg mij wat U weet’ (Job 42,4 – Nieuwe Bijbelvertaling). Alle kennis over God die hij al bezat laat hij varen: ‘Daarom herroep ik mijn woorden en buig ik mij’ (Job 42,6a – Nieuwe Bijbelvertaling).

Job vindt troost over stof en as

Voor Job 42,6 zijn er andere vertalingen mogelijk die een veelheid aan uitleggingen mogelijk maken. De Septuagintavertaling ervan wijkt behoorlijk af van de Masoretentekst en luidt: ‘Daarom minacht ik (Gr.: ephaulisa) mezelf en kwijn weg (Gr.: etakèn) en houd ik mezelf (Gr.: hègèmai, ‘houden voor’; het perfectum wordt vertaald als een praesens) voor stof en as.’ In de Masoretentekst kan het Hebreeuwse werkwoord nacham twee dingen betekenen: zowel ‘berouw, spijt hebben’ als ‘troost vinden, getroost worden’. Welke vertaling je ook kiest, meestal is het in de Bijbel God die berouw heeft of wordt getroost. In de houding die Job hier aanneemt, lijkt hij daarom op de levende God zelf. Een keuze voor de laatste vertaling zou betekenen dat Job in zijn laatste woorden tegen de Heer zegt dat hij eindelijk troost heeft gevonden. Hiermee is zijn lijden voorbij. Ook al is er nog sprake van stof en as.

Hij weet dat zijn Losser leeft

Want mogelijk kan hij nu hij zich getroost weet, opstaan ‘over het stof’, zoals hij weet dat zijn Losser doet. Te weten dat zijn Losser leeft was namelijk beslissend voor Jobs verlangen om Hem te zien. Om zo zelf te kunnen opstaan over het stof (Job 19,25)! Dat Job naast alles wat hij is kwijtgeraakt het leven heeft behouden, is voor hem de beste reden om te verwachten dat hij over stof en as zal opstaan. Mijn Losser leeft! Ik leef! De Hebreeuwse tekst laat deze uitleg toe, namelijk dat Job die getroost is niet langer in stof en as is gezeten. In het begin is Job namelijk ‘gezeten midden in de as’ (Hebr.: josjeebh betokh-ha’efèr – Job 2,8). Maar aan het einde is hij ‘getroost’ – niet gezeten! – ‘over stof en as’ (Hebr.: wenichamti ‘al ‘afar we’efèr – Job 42,6).

Dat met het woord nacham iets bijzonders aan de hand is, blijkt wel als dit woord terugkeert als de verwanten en vrienden van Job met hem in zijn huis komen eten en hem ‘troosten’ (Hebr.: wajenachamoe) over al het kwaad dat de Heer over hem heeft doen komen (Job 42,11). Ineens kan Job bidden voor zijn metgezellen. Sinds de jobstijdingen hem hadden bereikt, had hij nooit meer met hen samen gegeten. Van deze ongevoeligheid is hij verlost. Hij heeft door het lijden heen het hart van het gebed bereikt: de taal van de gemeenschap, de liefde van het samenzijn.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken