Menu

Premium

Licht aan het einde van de wake

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Genesis 1,1-2,3 en Matteüs 28,1-7(20)

Paaswake

In de Paaswake is de lezing van het evangelie van de verrijzenis het dramatische hoogtepunt van de lezingendienst, de eigenlijke wake, die toeleidt naar de eucharistie van Paasmorgen. In de meeste gemeenten wordt deze in een compacte vorm gevierd, maar de liturgische plaats van het paasevangelie is het helderst wanneer je je er een eraan voorafgaande lange nachtwake bij voorstelt. Dan kan de gemeente zich direct identificeren met de twee Maria’s: ‘Na de sabbat, bij het aanbreken van de eerste dag van de week, gingen Maria van Magdala en de andere Maria naar het graf kijken’ (Matteüs 28,1).

Het wachten van de gemeente valt dan samen met de sabbatsrust van de Maria’s. Anders dan de gemeente weten zij natuurlijk nog niet dat ze naar een ontmoeting met de Verrezene toe gaan. Het hoort bij de spanning van de Paaswake en de verrassing van de morgen: is er licht aan het einde van deze duisternis, gaat de zon weer op? En wat voor licht of zon zal het zijn?

Een nieuwe schepping breekt aan

De eerste zin van het evangelie grijpt zo terug op het begin van de eerste lezing uit de lezingendienst: het scheppingsverhaal (Genesis 1,1-5). Verrijzenis als teken van het aanbreken van Gods koninkrijk is in het Matteüsevangelie een teken van het aanbreken van een nieuwe schepping. Dat heeft Matteüs gemeen met de bredere joodse apocalyptiek van zijn tijd. Het verklaart Matteüs 28 vers 2 en 3, waarin een engel in een aardbeving uit de hemel neerdaalt, met een spectaculair, verblindend uiterlijk en sneeuwwitte kleding – vergelijk ook de rol van engelen in de Openbaring van Johannes, de enige volledige vroegchristelijke apocalyps in het Nieuwe Testament. Zoals in alle apocalyptische literatuur ‘openbaart’ (Gr.: apokaluptoo) de tekst de werkelijkheid zoals die er vanuit Gods perspectief, de hemel, uitziet. Deze werkelijkheid ontmoeten de Maria’s, en met hen de gemeente, persoonlijk in hun ontmoeting met Jezus op hun weg terug naar de leerlingen (Matteüs 28,9-10). De tekst beschrijft een realiteit die zich deels aan de aardse werkelijkheid onttrekt, maar wel haar sporen nalaat in het leven van de vrouwen en de leerlingen. Op de bewakers van het graf heeft het gebeuren ook impact: ze schrikken zich bijkans dood (Gr.: egenethèsan hoos nekroi – 28,4); vertalingen als ‘ze werden lijkbleek’ (WV) zijn misleidend. De ‘grap’ van de uitdrukking is ongetwijfeld dat zij die de dode dood moesten houden, worden als lijken terwijl de dode leeft. Ze nemen dan ook wraak door het verhaal de wereld in te helpen dat Jezus gewoon dood is gebleven (Matteüs 28,11-15).

Vol vrees én met grote vreugde

De reactie van de vrouwen op de engel is interessant: die gaat verder dan precies doen wat de engel zegt. Ze gaan weliswaar naar de leerlingen om te zeggen: ‘Hij is uit de doden opgewekt, en zie, Hij gaat voor u uit naar Galilea; daar zult u Hem zien’, maar hun gevoel is complexer dan ‘niet vrezen’ waartoe de engel en later Jezus hen oproept. Ze gaan op weg ‘vol vrees en met grote vreugde’ (Matteüs 28,8). Deze ‘vrees’ is kenmerkend voor de menselijke ontmoeting met het goddelijke als mysterium tremendum et fascinans. Maar dit goddelijke komt hun nu op een manier tegemoet die juist deze vrees wil overwinnen (‘vrees niet!’) met als gevolg: ook ‘grote vreugde’ bij de vrouwen. Deze vrees en vreugde samen zetten hen in beweging. Beweging is een opvallend aspect van deze perikoop: Maria en Maria nemen de boodschap van de engel onmiddellijk aan en gaan op weg. Anders dan in het Johannesevangelie volgt er bij Matteüs geen controle door de (mannelijke) leerlingen van het getuigenis van de twee vrouwen, of een nadere inspectie van het graf.

En zij aanbaden Hem

De ontmoeting van de vrouwen met Jezus geeft aan dat er met Jezus meer is gebeurd dan ‘alleen maar’ verrijzen. De wijze waarop zij Hem begroeten, kan gemakkelijk als aanbidding, verering worden gezien. Als dat bedoeld is – en dit past goed bij de slotverzen van het Matteüsevangelie, waar Jezus zich presenteert als degene aan wie alle macht gegeven is op hemel en op aarde (Matteüs 28,18-20) – staat het zowel in contrast als in samenhang met degene die de Maria’s zoeken: ‘Jezus, de gekruisigde’ (Matteüs 28,5). De samenhang is gegeven met de persoonsnaam Jezus: het is dezelfde Jezus die gekruisigd werd en het graf in verdween en die nu verrezen is en als Heer wordt vereerd. Het contrast zit hem natuurlijk in gekruisigd zijn en toch weer leven. De Verrezene is dezelfde als de Gekruisigde. Dat klinkt als een mooie theologische formule (en dat is het ook), maar het verandert ook het mensbeeld: blijkbaar kan zelfs wie gekruisigd wordt het in Gods ogen waard zijn om opgewekt te worden tot een nieuw leven. Dat geldt voor Jezus, maar wellicht ook voor andere gekruisigden: vergelijk de dialoog tussen Jezus en de misdadiger aan het kruis eindigend in Jezus’ woorden: ‘Ik beloof je, vandaag nog zul je bij Mij zijn in het paradijs’ (Lucas 23,42-43).

Gods maat

Dit evangelie heeft zo naast een theologische kant – de openbaring van God als een God die de ten onrechte gelynchte tot nieuw leven wekt, en die anderen in dat nieuwe leven betrekt (de vrouwen die vol vreugde op pad gaan) – ook een antropologische kant: zelfs het leven dat naar menselijke maat in mislukking eindigt, heeft bij God toekomst. Dat daagt uit om anders naar mislukte levens te kijken, ook in de gemeente, ook in de maatschappij. De eigen maat is precies dat: de eigen maat. Gods maat is een andere, één die de dode tot leven wekt en wie macht over leven en dood denkt te hebben laat worden als een lijk. Dat is het nieuwe licht van Pasen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken