Menu

Premium

Macht is bij de Eeuwige

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Jesaja 45,20-25 en Marcus 9,14-29

Vanuit de stilte en de intensieve ervaring op de berg komt Jezus met drie discipelen terug naar de bedrijvigheid van de menigte en het onvermogen van zijn aanhangers. Het is haast onmogelijk om niet te denken aan die andere afdaling na een ontmoeting met God op de berg, die eveneens eindigde met de ontnuchterende constatering van een om zich heen grijpend ongeloof. Net als Mozes blijft Jezus in het machtsbereik van God.

De verzen uit Jesaja vragen in eerste instantie niet om uitleg. Ze vragen om vreugde en om lofliederen: alleen bij de Eeuwige is gerechtigheid en macht (Jesaja 45,24), het woord dat Hij spreekt, wordt niet herroepen (Jesaja 45,23), alleen Hij is een rechtvaardige God, alleen Hij brengt redding (Jesaja 45,21) – zoek liederen die God met dat soort bewoordingen prijzen en je laat zien dat je de essentie van de tekst al hebt begrepen. Of gebruik de tekst voor een heroriëntatie: waar zoek jij steun, bij een god die niet redt? (Jesaja 45,20).

Betrouwbaarheid

Een groep mensen wordt gedagvaard. Zij moeten de rol van jury vervullen, moeten beoordelen of de Eeuwige, de God van Israël, terecht claimt de enige God te zijn, een rechtvaardige God, een helper, naast wie er geen ander is (Jesaja 45,21).

Voor soortgelijke teksten zie Deuterojesaja 41,1-5; 41,21-29; 43,8-15; 44,6-8.

Zij kunnen oordelen over deze vraag, want zij zijn de ‘ontkomen volken’, ontkomen aan de grote militaire campagne van koning Cyrus. Deze had, na de heerschappij over de Meden en Perzen bemachtigd te hebben, het Lydische en het Nieuw-Babylonische rijk veroverd, zodat hij over een gebied heerste dat onder andere het huidige Iran en Turkije omvatte. De machtsverhoudingen in het oude Nabije Oosten veranderden fundamenteel. Een van de neveneffecten was dat er een einde kwam aan de Babylonische ballingschap. De gedagvaarden zijn degenen die deze omwenteling overleefd hebben. Zij hebben kunnen zien dat Gods voorspelling van Cyrus’ militaire zegetocht en van het einde van de ballingschap is uitgekomen. God heeft, zoals aangekondigd, het tij doen keren. Dat heeft geen ander gedaan. Vandaar zijn aanspraak de enige God te zijn.

Wereldwijde verering

Het tweede gedeelte van de tekst (Jesaja 45,22-25) trekt hieruit als het ware de conclusie. Als God de enig ware is, is het niet meer dan logisch dan dat Hij door íédereen vereerd moet worden. De mensen van overal ter aarde worden uitgenodigd zich tot God te wenden en zich te laten helpen. Geheel vrijblijvend is deze uitnodiging niet. Want iedereen die rebelleert tegen God, zal aan het einde beschaamd voor Hem staan. Wie nu al God vereert, handelt dus slim, want hij of zij loopt vooruit op wat uiteindelijk toch zal gebeuren. Deze droom van een wereldwijde gezamenlijke verering werd onder andere ook door de vroegste christenen gedroomd. In Filippenzen 2,5-11 – vermoedelijk een liturgische tekst die door Paulus wordt aangehaald – komt het motief uit Jesaja in christologisch perspectief terug: ‘opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, en elke tong zal belijden: Jezus Christus is Heer, tot eer van God, de Vader’ (Filippenzen 2,10-11).

Herwonnen autonomie

Menig modern exegeet heeft geprobeerd om, uitgaande van de beschreven verschijnselen (Marcus 9,18.20.26), een diagnose te stellen; vaak wordt de aandoening van de jongen epilepsie genoemd. Het stellen van een diagnose is in lijn met Matteüs, die in zijn hervertelling de vader van de zieke jongen laat zeggen dat er sprake is van ‘maanziekte’ (Matteüs 17,15). Nu is het niet zo dat epilepsie in de Oudheid niet bekend was of dat Marcus te weinig verstand had van de geneeskunde van zijn tijd. Zijn beschrijving van de verschijnselen is nauwkeurig en komt gedeeltelijk overeen met de beschrijving van epilepsie in andere teksten uit de Oudheid. Ook stelt Jezus precies de vraag die een arts volgens een medisch handboek van die tijd in dergelijke gevallen aan de ouders moet stellen (Marcus 9,21). En ten slotte is Marcus elders geenszins terughoudend in het benoemen van ziektes (Marcus 1,30vv.; Marcus 1,40.42; Marcus 5,25). Het lijkt een bewuste keuze de ziekte uitsluitend onder een demonologisch aspect te willen bekijken. Deze zienswijze wordt door de vader in zijn eerste woorden aan Jezus (Marcus 9,17) geïntroduceerd en verandert daarna niet meer.
De geest lijkt zozeer bezit genomen te hebben van de jongen dat het handelen van de geest niet duidelijk gescheiden kan worden van de handelingen van de jongen. De Griekse woorden pneuma alalon die Jezus voor de ‘stomme geest’ (Marcus 9,17) gebruikt, zijn onzijdig en de jongen is uiteraard mannelijk, maar Marcus gebruikt soms mannelijke deelwoorden terwijl de (onzijdige!) geest aan het werk is (Marcus 9,20.26). Nog op het moment van het exorcisme heerst deze onduidelijkheid: wie schreeuwt en wie stuiptrekt er in vers 26? Pas daarna is de situatie eenduidig: de geest gaat weg, de jongen ligt als dood op de grond. De jongen heeft zijn autonomie terug, hij kan weer zelf de macht uitoefenen over zijn lichaamsbewegingen en geluidsuitingen.

In Gods machtsbereik

Geloof is altijd deficiënt. De leerlingen konden in dit geval de geest niet uitdrijven (Marcus 9,18), hoewel ze dat eerder wél met succes hadden gedaan (6,13). Voor Jezus is dit een uiting van hun ongeloof (Marcus 9,19). De vader van de zieke jongen moet in één ademtocht met de belijdenis van zijn geloof zijn ongeloof bekennen (Marcus 9,24). Maar de algemene onvolmaaktheid van het menselijk geloof is niet de boodschap van deze tekst. ‘Alle dingen zijn mogelijk voor wie gelooft’ (9,23). Degene bij wie alles mogelijk is, is God (Marcus 10,27). Wie gelooft, wordt als het ware meegenomen in het machtsbereik van God. Jezus is hiervan een voorbeeld. Zijn geloof maakt de genezing mogelijk.

Bij Jesaja 45:20-25 en Marcus 9:14-29

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken