Menu

None

Mooi huilen

‘Er is altijd een goed moment voor tranen die je doen opleven.’

Een tijdje geleden zag ik een zeer dunne vrouw geknield op de uitgedroogde grond zitten tussen de palen die rond haar dorp in Kenia stonden. De vrouw droeg een geel gewaad en had een geborduurde hoofddoek om haar hoofd. In haar armen lag een dood kind, haar zoon. Niemand vergezelde haar tijdens die begrafenis onder een ongenadige zon die het zweet op haar knokige armen en gezicht deed parelen. Haar huilen was privé, maar in de openlucht.

Het was een scherp klinkende litanie die niet irriteerde; eerder leek haar klaagzang op een geoefende gewoonte. Op regelmatige wijze mengde de vrouw haar kreunen met woorden gesproken als een kanarie die zich pijnlijk maar waardig verhief. Ze wiegde heen en weer met het lege lijf van het kind, gewikkeld in een klein wit tuniek waaruit slechts het ongetekende gezichtje tevoorschijn kwam. De vrouw legde liefdevol een hand op de kleine en maakte daarna een cirkel in de lucht, terwijl ze terugkeerde tot haar gesprek met onzichtbare wezens. Later vernam ik dat het onzichtbare publiek haar goden betrof en dat het gesprek een aanklacht was omdat zij het leven van haar kind niet hadden gespaard. Het kind was enige dagen eerder gestorven en zij had al de nodige tranen vergoten om het verlies. Nu vormden haar tranen een onbetwistbare aanklacht, een nadrukkelijke eis om een reden voor de nalatigheid. Het is mogelijk om je de goden die om de kleine vrouw heen zaten voor te stellen in een schuldige stilte, zonder enig antwoord, niet uit berouw, maar uit onwetendheid: het is immers hun taak niet om naar mensen te luisteren, maar om door hen gediend te worden. Deze Afrikaanse vrouw huilde mooi, met overgave. Mooi huilen, met overgave, is kiezen voor huilen. Het zijn niet de tranen van de onmiddellijke rouw door gebroken liefde of de breuk van een te voorzien maar onherstelbaar verlies, zoals na een lange ziekte. Het zijn niet de druppels die over het ooglid vallen als iemand, eindelijk, iets zei dat je moest horen, zoals het lichaam je om water kan vragen. Mooi huilen is een beslissing. Je huilt omdat je moet, het is een noodzaak om verder te kunnen leven. De dood verbannen.

Ik huil met overgave, ik huil mooi, wanneer ik de nederlaag en het verlies heb geaccepteerd. Het is het moment van beredeneerde rouw. Het troosteloze huilen doet ons wegzinken in een zee van onzekerheid, smekend om een reden; dan zijn we er nog niet. Het huilen met overgave, het mooie huilen, komt als we al antwoorden hebben, als we die tot ons hebben laten doordringen, als het tijd is om dat hoofdstuk te sluiten en als we weer bereid zijn om ons onder de mensen te begeven.

Het mooie huilen is stoïcijns. De breuk verlamt; de tranen met overgave zetten in beweging. In de eerste sluit je je op, terwijl er bij de andere niets anders overblijft dan te gaan. Het verlammende huilen is een confrontatie met machteloosheid. Het mooie huilen is actief. Het is anders dan de onuitputtelijke waterval van waarom en hoe die ons in de ban houdt tijdens de nog onverklaarbare ramp. In de troosteloosheid gaat men ten onder; de mooie tranen, die met overgave, redden.

Je gaat zitten om mooi te huilen, omdat het lichaam weet dat de tijd daar is. In de donkerste dagen sleept een machtige vloed ons mee en je hebt dapper gestreden om de golf te boven te komen. Met overgave huilen laat de deur dichtslaan in het gezicht van de monsters. De genezende kracht ervan laat kleuren stralen als een landschap en geeft een hemel die door de regen schoongewassen is: hernieuwd. Het lijkt wel alsof er geen verleden meer is en alles in de volgende stappen opgelost zal worden. De longen vullen zich met frisse lucht, je ogen branden niet meer, het zicht is helder. Je drinkt koud water, neemt een douche en gaat op pad.

Het mogelijke, voorspelbare en onoplosbare verlies. Elk belangrijk huilen in ons leven heeft een eigen landschap.

In Onzichtbare steden, in een van de gesprekken tussen Genghis Khan en Marco Polo, vertelt Calvino dat de mogol droomde van een stad die hem machteloos maakte. Hij eist van de Venetiaan dat hij die stad bezoekt en terugkomt om hem te vertellen waarom de mensen in haar haven stil, maar met tranen, afscheid nemen. Polo belooft dat hij in die haven zal aanleggen, maar dat hij niets zal delen over zijn ontdekkingen. ‘De stad bestaat en heeft een eenvoudig geheim’, schrijft Calvino. ‘Ze kent alleen vertrek en geen terugkomst.’ Soms hebben we een stad nodig om naartoe te gaan en een vertrek te bewenen. Ik wens dat met overgave huilen onderdeel van de topografie wordt. Het is niet pervers om de architectuur van Parijs te besmetten met ons melodrama en het is ook geen toeristisch masochisme. Huilen is een privé aangelegenheid, zonder twijfel, maar huilen tussen vreemden die jouw taal niet spreken heeft dezelfde bevrijdende kracht. Ik zou willen huilen in een Napolitaanse kerk, omringd door in het zwart geklede oude vrouwen. Ongebreideld huilen in iemands armen is een gedeelde taal van zout en snot.

Mijn eerste stad van mooi huilen was Berlijn. Ik was geland, nam een taxi, beklom de trappen naar mijn piepkleine hotelkamer, ging op het bed zitten en verborg mijn gezicht urenlang in mijn handen. Ik huilde, liggend op het matras en later op mijn buik op de grond. Ik huilde, uit het raam kijkend, en nog eens, mijn gezicht weerkaatst in de spiegel. Ik huilde op twee manieren, eerst met het laatste beetje troosteloosheid van weer een mislukking, maar al snel met de opluchting dat ik het verleden achter me kon laten. Als ik nu weer in Berlijn terug ben, huil ik zacht, melancholisch of nostalgisch, vanwege dat huilen toen dat een weg vooruit opende.

Ik denk dat je alleen mooi kunt huilen als je verliest en als je het grootste goed dat je kunt krijgen hebt ontvangen: een vorm van liefde. Je huilt met overgave, om de vernietiging van het verlaten zijn, om het verraad, om de dood van iemand die een stuk van jou met zich meeneemt, om die iemand geboren wordt, om iemand die in je leven komt en een nieuw perspectief opent. Ik heb in Mexico-Stad gehuild om een uitgesteld einde. In Quito om liefde, pijnlijk als een open wond. Mijn huilen in Montreal was als duizend kristallen om een wereld die om mij heen instortte, totdat mijn maag pijn deed. In Washington, waar oorlogen worden besloten, huilde ik om het leven van mijn pasgeboren zoon.

Men huilt zoals men leeft. Men huilt zoals men is. Ik heb het prachtige huilen van een Japanse vrouw gezien: haar stem een dunne draad, twee kleine tranen die op de grond vielen; daarna stilte, verstilling. Haar lichaam onbeweeglijk en een blik gericht op een plek lager dan de grond, de wereld draaide langzaam. De vrouw droeg een regenjas en een zeemanshoed, ze wachtte op een bus. Haar verdriet was menselijk, ik zag een vogel met gebroken vleugels.

Ik heb klaagvrouwen gezien, met hun theatrale tranen. Tranen die je kunt kopen om geweend te worden wanneer je zelf nog niet kunt huilen zoals het hoort.

Ik heb in het Italiaans zien huilen – luid en roodaangelopen. Ik heb in het Arabisch horen huilen – een scherpe, eeuwenoude klaagzang. Ik heb een man in het Engels horen huilen, een ingehouden Angelsaksisch, verstopt achter een vuilniscontainer in Chelsea; toen hij klaar was met huilen, zijn sigaret doorweekt, ademde hij diep en ging terug naar zijn werk alsof er alleen maar rook was geweest.

Er zat eens een vrouw voor mij in de metro tussen Friendship Heights en Cleveland Park. Met een elegant gebaar sloot zij een boek. Haar elfenvingers liet ze op de roman rusten, wellicht uit tevredenheid met het gelezene en geleefde. Ze wreef twee tranen uit haar wimpers; ze zag dat ik haar zag en glimlachte om de treurnis te verminderen. Ze vertrok met lichte pas, alsof ze wist dat ik de beschadigde persoon was.

In volledige overgave huilen: het toont de zachte mortel van onze kwetsbaarheid. Het waarschuwt dat we zorg nodig hebben en ruimte om te genezen. Huilen om anderen verbindt ons met de pijn van de ander: we zijn gepast menselijk, sociaal, goed. Experts noemen het de theorie van de geest: zelfs een vierjarige kan de psychologische gesteldheid van een persoon in tranen raden.

We hebben zeeën van tranen overleefd. Het is een evolutionair antwoord: wie huilt geeft aan dat hij of zij aandacht nodig heeft; wie niet huilt kan worden vergeten. Degene die tranen laat rollen kan zelfs medelijden bij de vijand opwekken. Wij mensen huilen als enige van emotie. Verdriet, rouw, treurnis. Liefde. Huilen doen we op sleutelmomenten van ons bestaan, als we geboren worden en aan het einde. Bij elk van deze gelegenheden kunnen mooie tranen binnenglippen. Niemand huilt mooier dan de gemeenteleden bij een zwarte begrafenis in New Orleans. Ik was erbij.

We leven gebonden aan taal, als intelligente varkens, om zin te geven aan de wereld. Het komt voor dat ons niets anders rest dan het leven te ‘bewoorden’, omdat de weg die we kenden eindigde: pandemie.

De gebouwen van ons bestaan kunnen nog zo veel ramen hebben, maar er is een schaarste aan deuren. Het is ons overkomen: we schrijven geschiedenis door een stille wereld door het raam gade te slaan. Is dat een straat of besmette lucht? Dit was mijn situatie maandenlang, totdat ik nog een keer mooi huilde.

De aanleiding was misschien wel een van de minst tragische: een zoon. Ik ontmoette hem terwijl de wereld zich verborg voor een onzichtbare crimineel. Duizenden kilometers gevlogen om hem te kunnen omarmen, na dagen, weken, één-twee-drie-vier maanden zonder zijn geur.

Je ziet, je kijkt, je omarmt – zo krachtig dat je zijn botten haast breekt, je wilt je wel verstoppen in zijn lijf – en je huilt. Alsof je de wereld hebt geschapen en de woorden ontbreken om dat wat is een naam te geven. Je enige taal is water en zout.

Ik chat met Julio:
Het herinnerde geween is als koude druppels – zeg ik.
Mooi – zegt hij.
En huilen maakt de kring van genegenheid rond – zeg ik: we huilen omdat we het recente verlaten worden willen vergeten, maar we huilen ook om de herinnering aan goede dingen. Vrolijkheid overheerst niet en religies hebben gelijk als ze spreken over een zee van tranen: totdat we lachen van het huilen.
Nu we het hebben over huilen – zegt hij – niemand kan op straat voorbij kijken aan iemand die huilt of lacht, zonder zich af te vragen wat er is gebeurd. Het zijn schandalen, zelfs bij minder intense huil- of lachbuien, en we zijn niet immuun. Maar de lach is besmettelijker dan de traan. Huilen vereist een moment van contemplatie en vlucht. Je kunt iemand zien lachen en jij lacht ook. Als je iemand ziet huilen, weet je niet goed wat te doen.

Een van mijn laatste mooie huilbuien was het afscheid van mijn laatste oma, enkele jaren geleden. Even voordat ik haar huis verliet keken we elkaar aan en wisten we dat we elkaar belogen met woorden, maar niet met onze handen of lichaam. Ik wist dat ze enkele dagen later zou overlijden. Mijn oma wist dit zelf ook al een tijd, omdat ze verteerd werd door een vreselijke kanker. Ze vroeg me of ik in haar plaats haar achterkleinkind, mijn zoon, heel veel zoenen wilde geven. Maar ik zei dat ik terug zou komen en hem mee zou nemen, zodat ze hem zelf kon knuffelen, dat alles goed zou komen, dat we elkaar snel weer zouden zien. Mijn oma aaide me over mijn wang en ik kon de leugen niet meer volhouden. Ik brak uit in een waterval van snotterende tranen. Zij glimlachte, vroom. Zij vertrok, ik zou verder leven, en zij was het die mij troostte. Slechts twee tranen verlieten de ogen van Bianca, zoals die van de zeeman van Khan en Polo, zeilend in een langzame boot naar nergens.

Vertaling uit het Spaans: Nienke Pruiksma

Diego Fonseca schrijft columns en artikelen op het gebied van politiek, economie en machtsstructuren, onder andere voor de New York Times en El País. Hij is directeur van het Seminario Iberoamericano de Periodismo Emprendedor in Mexico en co-directeur van het Institute for Socratic Dialogue in Barcelona.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken