Menu

Basis

Preek van Bernardus over het Hooglied

‘Hoor, daar is mijn lief! Kijk, daar komt hij aan!’ (Hooglied 2,8). Een citaat uit een liefdesliedje. Wat heeft meer met zintuigen te maken dan de liefde? Je hele lichamelijkheid is in het spel. De geliefde, ja, jij! kun je horen en zien, betasten, inademen, ruiken, voelen, proeven. En altijd weer is er de angst voor zijn of haar afwezigheid. Overal en altijd worden er liedjes over dit thema gemaakt en rond gezongen.

Illustratie van Lika Tov, in: Mijn lief. Hooglied uit De Nieuwe Bijbelvertaling, blz.30

In de oude oosterse wereld bestonden er losse en gebundelde liefdesverzen en bruiloftsliedjes. Onder de titel sjir ha-sjirim, het ‘lied der liederen’, is er zelfs een collectie in de boeken van de Bijbel terecht gekomen. Ze bevat heel oude stukken, maar pas in de eerste eeuw van onze jaartelling is dit Hooglied, zoals wij het sinds Luther noemen, dankzij de beroemde joodse rabbi Akiva opgenomen in rij van de heilige boeken.

Altijd al werd naast of doorheen de letterlijke betekenis van de tekst ook een figuurlijke gelezen. Het verbond van JHWH met het volk Israël werd immers vaak aangeduid met beelden van een huwelijk, van een liefdesrelatie.

In de christelijke interpretatie kon je het verhaal lezen als een relatie tussen God of Christus en de Kerk. Later gaat men de tekst ook toepassen op de relatie tussen de bruidegom Christus en de menselijke ziel, de bruid.

God voorstellen in mensentaal met onze gevoelens

Hele serie

Bernardus (1090-1153) was abt van de Cisterci-encerabdij te Clairvaux. Hij was een mysticus en becommentarieerde het Hooglied in een serie toespraken voor zijn monniken. Daarmee begon hij aan het einde van het jaar 1135 en hij zou er pas in 1153 mee ophouden. Dan heeft hij zesentachtig homilieën aan dit onderwerp besteed en overigens pas ongeveer een kwart van de tekst behandeld.

Wie is de bruid

en wie de Bruidegom?

Hij is onze God,

en zij – als ik het durf te zeggen – dat zijn wij …

Laten wij blij zijn,

dit is onze roem:

wij zijn het

op wie God Zijn blik gevestigd houdt.

Simpel bekertje

Wij presenteren hier parafraserend een hoogtepunt uit deze serie conferenties.1 Bernardus is gekomen bij de passage uit Hooglied 2,17, waarin de bruid roept: ‘Keer terug!’ Kennelijk gaat het hier om twee geliefden die in elkaars gezelschap verkeerden, maar de bruidegom heeft zich teruggetrokken en wordt hevig terugverlangd. Ik betrek dit op het Woord, zegt hij tegen zijn toehoorders, de monniken. Jullie vragen om dit uit te leggen. Waarom trok het Woord zich terug en hoe komt het dan weer terug? Hoe zit dat nu, is de bruidegom wispelturig? En hoe kan hij zich eigenlijk van de ene plek naar de andere bewegen? Hij woont immers overal …

Ik aarzel, zegt Bernardus, en spreek met huiver over dit grote mysterie. Het probleem zit ’m in onze taal. In de Schrift worden diepe geheimen in onze mensentaal gezegd. En die taal probeert God voor te stellen met onze gevoelens. Zo gaat God nu eenmaal met mensen om, iets onmetelijk kostbaars wordt in een simpel bekertje aan ons te drinken gegeven. We kunnen niet anders dan deze mensentaal volgen, en hopen dat we steeds dieper mogen doordringen in waar het om gaat. Dus volgens de taal van de Schrift komt de bruidegom tot de ziel en verlaat die ook weer.

Daarom staat er: ‘Keer terug.’ Die roep blijft maar klinken zolang zij de afwezigheid ervaart. Misschien doet de bruidegom het daar wel om!

Jullie herinneren je de passage uit het verhaal van de Emmaüsgangers. ‘Blijf bij ons’, zeiden ze tegen hun tochtgenoot, in wie ze nog niet hun geliefde meester hadden herkend. Misschien wilde hij nou juist die vraag uit de mond van zijn leerlingen horen! Dit is een heilig liefdesspel, of eigenlijk een heilsbestel, dat het Woord nog steeds, niet meer in het vlees, maar nu in de geest speelt. Als hij voorbij gaat, wil hij worden vastgehouden, en als hij vertrekt wil hij worden teruggeroepen. En waarom hij dat zo doet, ik weet het niet.

In ieder geval staat het vast, dat dit aan de hand is: het Woord komt een tijdje en dan vertrekt het weer voor een tijdje. Voor iemand die verliefd is duurt de afwezigheid altijd te lang. En daarom roept ze zonder ophouden: ‘Keer terug, mijn geliefde!’

Niet tastbaar

En dan volgt deze passage, nr. 5, hier letterlijk geciteerd.

‘… Ik beken het: Ook tot mij is het Woord gekomen – ik spreek in onverstand – en meermalen. En ofschoon Het vaak bij mij is binnengetreden, heb ik niet een enkele maal gevoeld dat Het binnentrad. Ik voelde dat Het er was, ik wist dat Het er geweest was, soms kon ik zijn komst voorvoelen, maar nooit voelen, en ook zijn heengaan niet.

Want vanwaar Het gekomen was in mijn ziel, of waarheen Het ging toen Het mij verliet, waarlangs Het binnentrad of wegging, dat beken ik ook nu nog niet te weten; naar het woord: ‘Gij weet niet vanwaar Hij komt of waarheen Hij gaat’(Joh. 3,8). En geen wonder, want tot dit Woord werd gezegd: ‘En uw voetsporen zullen niet gekend worden’ (Ps. 76,20). Zeker is Het niet binnengekomen door mijn ogen, want kleur heeft Het niet, ook niet door mijn oren, want geluid heeft Het niet, noch door mijn neus, want Het vervult niet de lucht maar de geest; en Het geeft ook niet een geur aan de lucht, maar heeft ze geschapen; Het komt ook niet door mijn keel, want Het wordt niet opgeslokt en verzwolgen: ook heb ik Het niet op de tast gevonden, want Het is niet tastbaar.

‘In Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij’

Langs waar is Het dan binnengetre-den? Of is Het misschien wel niet binnengetreden, omdat Het niet van buiten kwam? Het is immers niet een of ander iets van de dingen die buiten ons zijn. Anderzijds kwam Het ook niet uit mijn binnenste, want Het is goed, en ik weet dat er niets goeds in mij is.

Ik ben ook opgestegen tot wat het hoogste is in mij, en zie, het Woord was hier boven verheven. Ook tot wat het diepste in mij is ben ik als een ijverig verkenner afgedaald, en niettemin werd Het nog dieper bevonden. Keek ik naar buiten, Het bleek buiten al wat het verst buiten mij is te zijn; richtte ik mijn blik naar binnen, dan was het Woord inwendi-ger dan mijn binnenste.

En ik begreep hoe wáár het was wat ik had gelezen: ‘In Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij’ (Hand.

17,28); maar zalig is hij, in wie het Woord is, die voor het Woord leeft, die door het Woord bewogen wordt.’

Geen van mijn zintuigen

Hoe weet ik dat nu, zegt Bernardus, dat het Woord aanwezig is? En hij vervolgt: Ik zal jullie zeggen, dat het direct aan de slag gaat binnen in mij. Het gaat afbreken en planten, opbouwen, dorheid te lijf, mijn stenen hart openbreken, licht in het duister ontsteken, kromme paden recht maken, zulke dingen.

En ik zal duidelijk zijn: nooit heb ik een verschijning gehad of een stem gehoord, kortom: geen van mijn zintuigen hadden er erg in, alleen door de bewogenheid van mijn hart werd ik zijn aanwezigheid gewaar. Want ik ervoer uit de verbeteringen van mijn leven, hoe klein ook, zijn zachtmoedigheid, en door de omvorming van mijn inwendige mens besefte ik iets van de schittering van zijn schoon-heid.

En het tegenovergestelde: als ik terugval in lamme lauwheid of kilheid, dan is het Woord kennelijk weg, of houdt het zich verborgen en kan ik niet anders dan bedroefd zijn en met brandend verlangen roepen: ‘Kom terug!’

En dat zal mijn hele leven wel zo blijven. Want waar zou ik nu verder nog behagen in scheppen, dan in zijn blijvende aanwezigheid?

Hélène Leijendekkers

1 Uit: Jeroen Witkam, Het Woord dat mij liefheeft. De mystiek van Bernardus van Clairvaux, Breda: De Ster, 1993

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken