Menu

Premium

Preekschets 1 Johannes 1:7a

1 Johannes 1:7a

Vierentwintigste zondag na Pinksteren

Maar gaan we onze weg in het licht, zoals hijzelf in het licht is, dan zijn we met elkaar verbonden.

Schriftlezing: 1 Johannes 1:1-7

Het eigene van de zondag

Zie zondag 9 november. De laatste zondag van het kerkelijk jaar of ‘gedachteniszondag’ wordt ook wel (Woord & Dienst 2012, jg. 61, nr. 10) ‘zondag van de verbinding’ genoemd. Die term sticht gemakkelijk verwarring: verbintenis duidt in het dienstboek op het officiële moment (meestal op een zondag) van verbinding van een dienaar des Woords aan een volgende gemeente of aan ander dienstwerk. Toch richt het begrip verbinding de aandacht wel precies op waar het deze zondag om gaat: dat we door het geloof in de Opgestane ons verbonden weten met allen daar boven en hier beneden (Lvdk 399:2).

Uitleg

De brief opent in 1 Johannes 1:1-3 met een lange en lastige zin. Het is alsof de schrijver in zijn enthousiasme struikelt over wat hij allemaal wil vertellen. Het helpt bij het overlezen a la de hsv het tweede vers tussen gedachtestreepjes te zetten. Luther schrijft over deze ouverture: ‘So reden sonst Kinder. Ich habe nie ein einfältiger Sprache gehört. Und doch ist darunter eine solche Größe (…) Das ist keines Geistes außer des Heiligen Geistes Weise, so einfältig Größtes zu offenbaren und auszusprechen.’ Naast de opvallende parallellen met de proloog van het Evangelie van Johannes valt ook op hoe verleden (vs. 1), heden (vs. 2) en toekomst (vs. 3) – zo R. Schnackenburg – hier gericht zijn op de koinonia, een begrip dat in vers 6 en 7 prominent terugkeert, terwijl de auteur later in de brief daarop niet meer terugkomt. De context van de strijd met de dwaalleer en de antichrist – zie vorige schets – verklaart mogelijk waarom de auteur zo benadrukt dat de verbondenheid met de kring van de apostelen, waarmee hij getuige het pluralis zichzelf identificeert, gelijkstaat aan het verbonden zijn met de Vader en de Zoon. Er is voor de schrijver geen gemeenschap met God mogelijk buiten de gemeenschap van de getuigen en de gelovigen om. De achtergrond van het conflict met het docetisme werpt ook licht op het accent in deze proloog op de aardse, empirische werkelijkheid van het Woord dat Leven is. Het herinnert aan Johannes 20:24-29. De inleiding van deze brief eindigt met de vreugde. Om die volkomen te doen worden is dit schrijven begonnen. Dit perfectum (peplèromenè) in combinatie met de vreugde vinden we ook in Johannes 3:29; 15:11; 16:24 en 17:13 en 2 Johannes 12.

In 1 Johannes 1:5-2:2 gaat de briefschrijver in op argumenten van de tegenstanders, zo maken de terugkerende woorden ‘als we zeggen’ aan het begin van vers 6, 8 en 10 duidelijk. Het thema cirkelt rond de begrippenparen ‘licht en duister’, ‘zonde en vergeving’. Vers 5 vormt de brug. Enerzijds introduceert het dit nieuwe thema en anderzijds hoort het nog bij de proloog, zeker wanneer we letten op de overeenkomst met de proloog van het Evangelie (Joh. 1:4-5 en 89). De vele persoonlijke voornaamwoorden in deze brief zijn soms verwarrend, maar het persoonlijk voornaamwoord ‘van hem’ in vers 5a verwijst duidelijk naar Jezus Christus. ‘God is Geest’ heet het in Johannes 4:24; ‘God is liefde’ lezen we in 1 Johannes 4:8; en hier staan de woorden ‘God is licht’. Augustinus schrijft in zijn commentaar, waarin hij onder andere stelt dat het licht anders dan de liefde weliswaar niet gezien kan worden, maar dat een mens er wel door verlicht kan raken: ‘Men kan zeggen: God is licht, maar ook de zon is licht (…) Het licht van God moet iets groter zijn dan deze dingen, veel voortreffelijker (…) Wat betekent verlicht te worden door het licht? Wat anders dan inzien dat de zonde hem in duisternis houdt en gaan verlangen door het licht beschenen te worden?’

Waar er in God zelfs geen spoor van duisternis is, wordt het voor hen die in koinonia met hem leven onmogelijk in de duisternis te wandelen (vs. 6), ook al betekent dat niet dat wij geen zonde hebben (vs. 8). In vers 7 wordt de redenering van vers 6 omgekeerd. We lezen niet dat God licht is (5d), maar dat Hij in het licht is (7b). Wil de auteur daarmee vooropstellen dat we mét God onze weg in het licht gaan? Wordt hier geduid op de Opgestane? Het gaan van de weg in het licht is inherent aan de koinonia, trouwens een begrip dat we niet in de Evangeliën, maar pas in en na Handelingen 2:42 (!) in het Nieuwe Testament vinden. In het vervolg – nog steeds vers 7 – blijkt dat leven in de gemeenschap met God én met elkaar voor de auteur niet kan bestaan zonder de vergeving, zonder het bloed van het Lam. Mogelijk expliceert de auteur dit ook omdat hierin voor de tegenstanders een steen des aanstoots gelegen is.

De nbv vertaalt het Griekse peripatomen (dat teruggaat op het Hebreeuwse halaq) consequent en dus ook hier in vers 6 en 7 met ‘de weg gaan’, waar de nbg, de hsv en de NB ‘wandelen’ gebruiken. Ik hecht aan dat laatste begrip (vgl. Micha 6:8), juist omdat wandelen een intrinsiek doel heeft.

Aanwijzingen voor de prediking

  • Op deze zondag is de prediker zich, meer dan op andere zondagen wellicht, ervan bewust op de kansel tegelijk pastor te zijn. Het ligt enigszins voor de hand bij deze tekst over licht en duisternis te beginnen of met het thema wandelen – c.q. dwalen in ‘het doolhof van verdriet’ – in te zetten.

  • Vervolgens kan worden ingegaan op deze brief en op de kritische ondertoon die erin doorklinkt waar de schrijver ingaat op beweringen van anderen. Hij stelt het nogal zwart-wit. Herkennen we ons ondertussen niet in de bewering van vers 6: we zijn met God verbonden en we gaan onze weg in het duister?

  • In dit schriftgedeelte licht het begrip koinonia op. Wat betekent dit voor mensen – negatief, positief? In 1 Johannes worden de gemeenschap van God en de gemeenschap met elkaar ten nauwste op elkaar betrokken. Hoe gaan wij onze weg in het licht? In hoeverre zegt de gevoeligheid rondom het woord gemeenschap iets over het (dis)functioneren van de kerk in onze geïndividualiseerde tijd – terwijl koinonia bijbels gesproken typisch een woord van na Pinksteren is? In hoeverre kiezen mensen, ook rouwdragenden, er ook zelf voor, althans in figuurlijke zin, de gordijnen dicht te laten?

  • Bonhoeffer (Gemeinsames Leben) hielp me met zijn onderscheid tussen een pneumatische of geestelijke en een psychische gemeenschap. Psychische liefde vormt van de ander een eigen beeld. Zij neemt het leven van de ander in eigen handen. Geestelijke liefde herkent het ware beeld van de ander van Christus uit. De kortste weg tot de ander is het gebed tot Christus! – al zal dat nooit als excuus mogen gaan functioneren om mensen niet meer op te zoeken.

  • De koinonia in vers 7 spreekt over die geestelijke gemeenschap. Het is in alles weten dat God in Jezus de dood het laatste woord heeft ontnomen. Dat wordt in de gemeente van Jezus Christus keer op keer vernomen en bezongen. Vanuit die gemeenschap kiemt er leven, eeuwig leven en ook ‘leven met elkander’.

  • Misschien geldt voor wandelen in het licht wel dat onderscheid dat iemand maakte tussen een toerist en een pelgrim (Het Vermoeden, sept. 2012). Een toerist is in verzet, tegen de hotelkamer die niet helemaal voldoet, het vuil op straat, het weer dat tegenvalt. Een pelgrim aanvaardt wat op zijn of haar weg komt. Een pelgrim is niet van het koude willen, maar wil, ook ongemakken ten spijt, slechts groeien in dankbaarheid. Gaan wij zo – in koinonia – onze weg in het licht?

Liturgische aanwijzingen

Een keur aan passages uit de Bijbel rondom het thema licht en duisternis staat de voorganger ter beschikking als tweede lezing. Als oudtestamentische opties wijs ik nadrukkelijk op Psalm 23 of 27. Het verdient overweging het lied van Johannes de Heer ‘Ik wandel in het licht met Jezus’ (Opw. 184) op een of andere wijze in de dienst terug te laten komen – wie weet leiden de reserves daaromtrent bij predikant, organist en/of cantor(ij) tot creativiteit!

Andere mogelijke liederen zijn: Psalm 27; 107:8, 9; 119:12; Gezang 222, 454; Tussentijds 9, 118; Voorzichtig Licht 103; Liederen en gebeden uit Taizé: 14, 20, 26; Liedboek. Zingen en bidden in huis en kerk, lied 1005, ‘Longing for light, we wait in darkness’, melodie Bernadette Farrell.

Geraadpleegde literatuur

D. Bonhoeffer, Bonhoeffer Brevier, Baarn, 1985, 217-222; citaat Augustinus uit ‘In episto- lam Johannis ad parthos (1.4-6)’ in: P. van Geest, Stellig maar onzeker – Augustinus’ benadering van God, Budel, 2007, 105-114; G. van den Brink/C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek, Zoetermeer, 2012, 611-616. Zie verder voorgaande twee schetsen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken