Menu

Premium

Preekschets Johannes 14:2a

Johannes 14:2a

In het huis van mijn Vader zijn veel kamers.

Schriftlezing: Johannes 13:31-14:4

Het eigene van de zondag

Johannes 14:2a is bekend als tekst op rouwkaart en grafsteen, voor uitvaart en ‘laatste zondag’. Gelezen op een gewone zondag naast een psalm over het ‘huis van God’ kan de uitspraak van Jezus een betekenis krijgen die nog verder strekt dan hiernamaals.

Uitleg

Nadat Judas, de zoon van Simon Iskariot het afscheidsmaal heeft verlaten, beginnen er tafelgesprekken over afscheid. Eigenlijk zijn het toespraken, omdat de vragen vaak niet meer dan aangevertjes zijn. Na enkele inleidende woorden van Jezus (13:31-35) komt de eerste vraag van Petrus (13:36-14:4). Een tweede rede begint in 15:1, een derde in 16:4b, de drie redes worden omsloten door voetwassing (Joh. 13) en gebed (Joh. 17).

De inleidende zinnen van Jezus (13:31-35) introduceren drie thema’s die we steeds weer in de redes zien terugkomen: verheerlijken, zijn-waar-hij-is en liefhebben. Nadat de verrader is vertrokken, kondigt Jezus zijn spoedige vertrek aan. Dat vertrek zal een echte daad zijn, het zal hem en God de erkenning brengen die hun toekomt (‘verheerlijkt worden’ – 13:31-32). Bij de leerlingen roept het vertrek vragen op: waarheen? Is de scheiding voor altijd of zal er later weer contact zijn? Zullen zij ook daarheen gaan? (13:33). Ten slotte geeft de verdwijnende Jezus aan hoe Hij zichtbaar kan blijven: door het liefdesgebod op te volgen, doordat zijn leerlingen de liefde die Hij hun bewijst elkaar bewijzen (13:34-35).

Petrus stelt de eerste vraag en pakt het dreigende woord over de aanstaande scheiding op, als hij zegt alles over te hebben om maar bij zijn Heer te blijven. Met iets van lichte spot of verbazing (nbv: ‘Jij je leven voor mij geven?’ – 13:38) voorzegt Jezus Petrus’ verloochening. Schrikken de leerlingen daarvan? Moeten zij vrezen dat als het aan hen ligt, straks alle contact verbroken is? Ik krijg dat idee omdat Jezus vervolgens met ‘Wees niet ongerust’ een geruststellende tegenbeweging inzet, waarbij Hij niet doorgaat op verloochening en verwijdering, maar met de beelden van ‘huis van mijn Vader’ en ‘verblijven’ of ‘(in)wonen’ over nabijheid spreekt.

Bij ‘huis van mijn Vader’ denkt Johannes niet aan de hemelse woning van God. Jezus spreekt voor het eerst van het ‘huis van mijn Vader’ bij zijn eerste optreden in de tempel: ‘Weg ermee! Jullie maken een markt van het huis van mijn Vader’ (2:16). Hij verwijst dan naar de tempel én naar zichzelf: ‘de tempel van zijn lichaam’ (2:21). Later wordt ‘huis van mijn Vader’ geassocieerd met ‘huisgezin’, de gemeenschap van Jezus-leerlingen (vgl. familietaal als ‘de zijnen’ in 13:1, ‘kinderen’ in 13:33 en ‘wezen’ in 14:18). De vindplaats van God verschuift dus van de tempel naar Jezus en geloofsgemeenschap, van gebouw of huis naar persoon en sociaal thuis.

In het vaderhuis zijn vele ‘woningen’ (nbg), ‘kamers’ (nbv), ‘verblijven’ (Willibrord, 1995). Technisch is ‘verblijf de beste vertaling van het Griekse monè, omdat het verwante Griekse werkwoord menein dan kan doorklinken in ‘(ver)blijven’. Het is een themawoord in hoofdstuk 14 (‘verblijf in 2 en 23, ‘ver/blijven’ in 10, 17 en 25) en in 15 (‘verblijven’ in 4, 5, 6, 7, 9, 10 en 16).

Waar moeten we aan denken? Aan zoiets als het Topkapipaleis in Istanboel? Het gaat in elk geval om beeldspraak. Terwijl dit bij de combinatie van ‘ver/blijven’ met wijnstok in hoofdstuk 15 direct duidelijk is, wordt het bij ‘verblijf’ en ‘vaderhuis’ in hoofdstuk 15 nogal eens over het hoofd gezien. Het gaat echter niet zozeer om een gebouw, als wel om de relatie die je met ‘in/wonen’ aangaat. Net als bij ‘het huis van mijn Vader’ komt bij ‘ver/blijven’ het accent op het sociale aspect te liggen. Het is het beeld van iemand die iets met een ander heeft en dan komt inwonen. En heel verrassend: het subject van dat wonen is nadrukkelijk niet de gelovige, maar God, Jezus, de Geest!

Jezus’ vertrek heeft dus een missie: Hij gaat een plek creëren waar mensen bij God kunnen wonen, doordat God, Jezus en de Trooster bij de gelovigen komen wonen (14:17, 23). Dit samenwonen is de nieuwe tempel, het huisgezin van God.

Verwante beelden van ‘inwoning’ komen we tegen bij Paulus en zijn navolgers (Rom. 7:17; 8:11; 2 Kor. 6:16 met een citaat van Lev. 26:11, 12 [lxx]; Kol. 3:16 en 2 Tim. 1:14). Het verlangen om bij God te zijn of dat God bij jou is, de beschermende nabijheid, vinden we op vele plaatsen in de Bijbel. Waar letterlijk sprake is van het ‘huis van God’ licht de bijbelse achtergrond van Jezus’ uitspraak het duidelijkst op, bijvoorbeeld wanneer de psalmist bij God zoekt naar recht en veiligheid, kost en inwoning, nabijheid en geborgenheid (bijv. Ps. 23:56; 36:8-10; 43:3-4; 84; 92:13-14; 122, vgl. Ps. 16:11; 91:1-2).

Aanwijzingen voor de prediking

De overweging kan beginnen met een rondgang over de begraafplaats, de verhalen die de stenen vertellen met een naam, een datum, de vorm van de steen, een enkel symbool, een paar woorden. In ‘Hier rust…’ schuilt al een wens voor de dode, er staat immers niet ‘Hier ligt’. Denk ook aan het kinderhoekje. Op hoeveel grafstenen stond een bijbeltekst? Wat was de top drie? Kwam u ook één van de gelezen teksten tegen? Wat verraste u?

Weten waar je komt te liggen, een mooi plekje op het kerkhof, kan al een geruststelling zijn. Maar waar kom ik verder terecht als ik sterf? Sommigen lukt het zich gerust te stellen met ‘Als ik er ben is de dood er niet, en als de dood er is ben ik er niet’. Anderen hebben meer nodig. De verzekering dat je niet wegvalt in een groot zwart gat, dat je vriendelijk wordt ontvangen, dat daar licht brandt en dat er voor je gezorgd wordt (door de ‘handen van de levende God’), dat de ellende dan voorbij is. Dat alles wordt treffend samengevat met ‘thuiskomen’ of ‘thuisgehaald worden’.

‘Huis’ is niet genoeg, dat kan nog koud en donker zijn en niemand die je welkom heet, eigenlijk onbewoonbaar. De ander, het samen maakt een huis tot thuis. Die warmte voel je in de uitdrukking ‘huis van mijn Vader’. Zonder die toevoeging zou het gewoon een gebouw zijn. Het huis wordt nog socialer, gezelliger, omdat het een gastheer heeft en ook nog ‘vele woningen’. Waar denkt u aan bij die ‘vele woningen’? Aan een appartementengebouw of aan een studentenflat of kraakpand met zijn talloze deurbellen? Het Topkapipaleis in Istanboel? Die gastheer is in elk geval ruimhartig en gastvrij. Dus niet zo’n exclusief 5-sterren hotel waar je alleen binnenkomt als.

Het grafschrift ‘Veilig in Jezus’ armen’ gaat in intimiteit een stap verder dan het ‘huis van mijn Vader’, maar wordt ook exclusief individueel.

Voor hier en hierna heeft Jezus, heeft Israël zijn veiligheid gezocht bij God. Daarom wordt er in de psalmen en in het Evangelie zo vaak naar Jeruzalem gereisd, naar het huis van God. Daar staat de ‘stoel van het recht’ (Ps. 122), daar wordt voor de opgejaagde mens een tafel gedekt (Ps. 23) enzovoort. Daarom wordt in dat huis zoveel gezongen en zingen we zo veel liederen over die plek.

In het spoor van Israël en van Jezus (‘de weg, de waarheid en het leven’) zoeken ook wij onze weg daarheen. Op hun aanwijzen richten we bij ‘stad van vrede’ (Ier-sjaloom) en ‘huis van mijn Vader’ (2:16!) de ogen niet meer omhoog naar een huis voorbij de wolken, maar vooruit naar iets nabij’s, iets binnenkort, iets als het aardse huis van God.

Vaderhuis verschijnt overal waar de Geest van God heerst, de levensgeest die Jezus met Pasen over zijn vrienden uitblaast (Joh. 20:22). Daar wordt het dan huis van God. Huis van God is de invloedssfeer, het werkgebied van die goede Geest. De dood is er niet meer oppermachtig, in het huis van God ben je veilig, later én reeds nu. Dat huis staat ‘als een huis’. Je hebt er kost en inwoning, en de huur zal je nooit worden opgezegd.

Liturgische aanwijzingen

Eerste lezing: Psalm 23, 36 of 122 (zie uitleg). Liederen: pelgrimslied Psalm 122 (of 36:2 en 3a), ‘De vreugde voert ons naar dit huis’ (T 1), ‘Zomaar een dak’ (T 10), ‘Wonen overal nergens thuis’ (T 115).

Geraadpleegde literatuur

Mary L. Coloe, God Dwells with Us. Temple Symbolism in the Fourth Gospel, Collegeville Minnesota, 2001. Coloe onderzoekt de plaatsaanduidingen in Johannes vanuit de vraag naar de vindplaats van God. Voor zijn hoofdstuk over Johannes in Dood en dan? (zie bij literatuur 2 juni) baseert Weren zich onder andere op Coloe. Op internet zijn diverse artikelen van Coloe te vinden. Schuman schrijft onder de titel ‘Beschut en geborgen bij God’ over genoemde psalmen (N. Schuman, Drama van crisis en hoop. De psalmen: gedicht, gebundeld en gebeden, Zoetermeer, 2008, 107-114).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken