Menu

Premium

Preekschets Lucas 14:27 – Nieuwjaar

Lucas 14:27

Wie niet zijn kruis draagt
en mij op mijn weg volgt,
kan niet mijn leerling zijn.

Schriftlezing: Lucas 14:25-35

Het eigene van de dienst

De nieuwjaarsdienst staat vanzelfsprekend in het teken van het jaar dat komen gaat. Kenmerkend voor de nieuwjaarsperiode zijn de vele verwachtingen en prognoses op allerlei terrein. Trendwatchers zijn voor even in. Meer persoonlijk vragen goede voornemens voor het nieuwe jaar de aandacht. Wat beweegt ons? Wat willen we eigenlijk?

De perikoop uit Lucas 14 legt onze diepste drijfveren bloot. De woorden over het volgen van Jezus werken als een soort schoktherapie. Ons dagelijks handelen blijkt gevat in allerlei machtsmechanismen die ons hinderen in de navolging. Bij nader inzien blijken Jezus’ harde woorden ‘ontharding’ te beogen. De passage over de torenbouwer en de veroveraar roept het vertrouwen op als tegenhanger van angst en vrees. Op dit punt sluit de lezing verrassend genoeg aan bij de tekstkeuze van Oudjaar: Psalm 138:8.

Uitleg

De genoemde perikoop vormt het slot van Lucas dit hoofdstuk wordt duidelijk gemaakt hoe Jezus verder trekt langs steden en dorpen, predikende en reizende naar Jeruzalem (vgl. Luc. 13:22). Het thema van het volgen van Jezus is al eerder aan de orde geweest in Lucas 9:57-62 en komt opnieuw ter sprake in 18:24-30. Meteen is duidelijk dat discipelschap hoge eisen stelt. In het PNT wordt de perikoop treffend samengevat: ‘Alles verlaten om Jezus’ wil’ (Nielsen, 48).

De indeling van de perikoop is als volgt: vers 25: inleiding; vers 26-27: twee parallelle uitspraken over discipelschap; vers 28-32: twee voorbeelden: van de torenbouwer en de legerleider, ter illustratie van Jezus’ woorden over kruisdragen; vers 33 vormt de toepassing van de gebruikte voorbeelden; vers 34-35: de conclusie uit het voorafgaande.

De perikoop begint met de vermelding van vele scharen, vers 25. Jezus gaat kennelijk voorop, want Hij moet zich omkeren om de menigte toe te spreken. Dan volgen er moeilijke woorden over discipelschap: ‘Wie mij volgt, maar niet breekt met zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broers en zusters, ja zelfs met zijn eigen leven, kan niet mijn leerling zijn’, vers 26. De synoptische parallel in Matteüs geeft een kleine variatie ten opzichte van Lucas: ‘Wie meer van zijn vader of moeder houdt dan van mij, is mij niet waard, en wie meer houdt van zijn zoon of dochter dan van mij, is mij niet waard’ (vgl. Mat. 10:37).

Het bij Lucas gebruikte werkwoord breken/haten StV (mieseoo) wekt bij ons onaangename associaties. In het Semitische taalgebied is het echter een neutrale aanduiding van ‘niet de voorkeur geven aan’. In vers 26 gaat het om de primaire bindingen, zowel de relatie tot naaste familieverwanten als die van de mens tot zichzelf. Alle natuurlijke verhoudingen worden radicaal gerelativeerd vanwege de navolging van Jezus. De woorden over het kruisdragen hebben een synoptische parallel in Matteüs 10:38 (vgl. ook Mare. 8:34). Daar ligt het accent op het opnemen van het kruis, bij Lucas op het dragen ervan. Het werkwoord ‘kruisdragen’ gebruiken wij uitsluitend overdrachtelijk. In de tijd van het Nieuwe Testament was het wel gebruikelijk dat ter dood veroordeelden volgens Romeinse methode hun kruis zelf droegen. Martelaren hebben in de loop der eeuwen laten zien dat het discipel-zijn van Jezus ook in letterlijke zin kruisdragen kan betekenen.

In vers 28-32 volgen twee voorbeelden uit het dagelijkse leven, als verklaringvan het voorafgaande. Het gaat over iemand die een toren wil bouwen en iemand die oorlog wil voeren. Zonder berekening en planning weten beiden niet waartoe ze in staat zijn. Voor beide geldt: bezint eer ge begint! Zo geldt het ook de navolging. Iemand die dat overweegt moet nuchter en zakelijk bij zichzelf overleggen of hij/zij het discipel-zijn van Jezus aankan.

Zweerman wijst erop dat de keuze van de voorbeelden niet willekeurig is. ‘Het lijkt niet teveel gezegd, wanneer men die twee symbolen als oersymbolen van het mensenbestaan beschouwt. De toren als oersymbool van de onaantastbaarheid waar mensen, kwetsbaar als zij zijn, op uit zijn. (…) Evenzo is de veroveringstocht oersymbool van waartoe de drang tot overleven kan leiden’ (Zweerman, 179,180). Hij verwijst ook naar de psalmen die op tal van plaatsen spreken over het besef van de eigen kwetsbaarheid en wankelbaarheid en zodoende ook van het verlangen naar bescherming. De genoemde voorbeelden blijken een existentiaal van het mensenleven: het is altijd weer een kwestie van erop of eronder.

Vers 33 trekt de conclusie uit het voorafgaande. Deze sluit inhoudelijk aan op vers 26-27. Opnieuw blijkt het discipel-zijn van Jezus niet op een ad-hocbeslissing te berusten. Zij vraagt op z’n minst serieuze overweging en degelijke voorbereiding. Alleen is de conclusie omgekeerd aan de pointe in de gelijkenissen. Niet de benodigdheden staan centraal, maar juist het afstand doen van alles. Ten slotte wordt duidelijk gemaakt wat de gevolgen zijn als mensen falen in hun discipel-zijn. In vers 34-35 wordt daarvoor het beeld van het zout gebruikt (vgl. Mat. 5:13 en Mare. 9:49-50). Iemand die er niet in slaagt Jezus te volgen is als zout dat zijn smaak verliest: onbruikbaar en overbodig. Deze scherpe woorden zijn te verstaan als ultieme poging om teleurstelling te voorkomen. De boodschap is duidelijk: discipelschap vereist de kunst van het loslaten en vergt moed om het kruis op te nemen.

Aanwijzingen voor de prediking

De perikoop uit Lucas is niet mis te verstaan. Dit is een bijzonder confronterende tekst. Jezus’ advies om te breken met de naasten, ja zelfs met zijn eigen leven, wekt mogelijk irritatie en kan masochistische associaties oproepen. Als onze liefde zich niet uitstrekt tot ouders, vrouw en kinderen, broers en zusters – tot wie dan wel? Hoeveel mensen zijn niet beschadigd doordat zij afbreuk deden aan zichzelf, ook in christelijke milieus? (Dit is nog steeds een terugkerend thema in moderne literatuur.) Juist een van de hoofdgeboden wijst erop de naaste lief te hebben als zichzelf. Liefde tot de ander correspondeert met zelfliefde. Wat bezielt Jezus dit te zeggen? Deze vraag kan in het begin van de preek al snel worden gesteld. Vervolgens kunnen de genoemde voorbeelden van de torenbouwer en de legerleider nader worden bezien.

Zweerman wijst erop dat ze niet willekeurig gekozen zijn. Het zijn dus geen illustraties bij het spreekwoord ‘bezint eer ge begint’. Hij beschouwt ze veeleer als oersymbolen van het mensenbestaan. Ze verbeelden hoe het toegaat tussen mensen en volken.

Bij de toren kan men denken aan een vesting, een burcht, een kasteel, een bunker. Een bolwerk om zichzelf met al de zijnen veilig te stellen. En de oorlog toont de harde werkelijkheid van de internationale betrekkingen. Ook hier gaat het erom zichzelf te handhaven en indien nodig te verdedigen. En is aanval niet de beste verdediging?

De genoemde voorbeelden raken de mens in zijn bestaan, inclusief de mechanismen van zelfbeveiliging, zelfhandhaving en overlevingsdrang. Het gaat over de eigenwettelijkheid van de macht in het publieke domein, ook in de wereld van het privé. De preek kan dit punt illustreren aan de hand van recente ontwikkelingen in de internationale politiek, maar op kleinere schaal, dichter bij huis, kan dat ook.

Ondertussen wordt duidelijk dat Jezus geen wereldvreemde dagdromer is. Hij heeft het over de reikwijdte van macht, kracht en kunnen. Vanuit de genoemde voorbeelden klinkt de realistische vraag door: ‘Ben je wel in staat om jezelf staande te houden?’ Op dit punt in de preek zou een link naar goede voornemens voor de hand liggen. Hoe willen we ons komend jaar in de verschillende levenssferen waarin wij ons bevinden staande houden?

Inmiddels ontgaat niemand de scherpte in Jezus’ woorden. Mogelijk hebben de mensenmenigten allerlei onzuivere motieven om Jezus te volgen. Ze drommen achter Hem aan. Kennelijk fascineert Hij door z’n woorden en daden. Volgens Zweerman gebruikt Jezus een schoktherapie om de menigte wakker te schudden, zoals conferenciers eerst het publiek shockeren om daarna terzake te komen. Ze worden uit de droom geholpen: godsdienst werkt niet als een superlevensverzekering om je eigen leven veilig te stellen. Dat gebeurt door middel van een vraag: ben je in staat je kruis te dragen? Die vraag kan niet door de groep worden beantwoord. Dat moetje zelf doen. Illustratief is een citaat van Jean-Jacques Suurmond in een van zijn columns: ‘Je kruis opnemen is stoppen met via anderen te leven en je schouders zetten onder je unieke levensopdracht. Get a life!’ Jezus’ woorden maken duidelijk dat leven gevaarlijk is. Een mens probeert altijd beschutting te zoeken bij anderen. Een groep kan veiligheid verschaffen. Op de brede weg ben je nooit alleen. Dit comfort wordt door Jezus onder kritiek gesteld. Hij vraagt mensen om hun schijnzekerheden los te laten. Het gaat erom zelf tevoorschijn te komen en uit de bedding van het vertrouwde te treden, soms ook – in extremis – door verwanten los te (moeten) laten. Niet als mission impossible, maar als een begaanbare weg. Is Israëls geloof niet begonnen toen een Stem Abraham riep om met zijn familie en zijn land te breken om op weg te gaan naar een land dat God hem zou wijzen? Dit blijkt mogelijk vanuit een daad van vertrouwen.

Ondanks deze move blijft het ongemak in de vragen van Jezus. Niemand hoeft zichzelf toch iets wijs te maken? Laten we eerlijk zijn. Dat wat Jezus vraagt kunnen wij niet! Het is onbegonnen werk. Jezus confronteert ons met ons onvermogen. Maar Hem kennende moeten we weten dat dat niet anders kan zijn dan een uitnodiging om het opnieuw te wagen, maar dan in vertrouwen – de eigen onmacht voorbij (vgl. Ps. 127). Hier komt bij wijze van verrassing de tekst van Oudjaar tevoorschijn. ‘De Heer zal mij altijd beschermen. Heer, uw trouw duurt eeuwig, laat het werk van uw handen niet los.’ Want slechts met Gods bijstand zijn wij tot mooie dingen in staat. Die ontdekking doen de leerlingen van Jezus allemaal.

Liturgische aanwijzingen

In Psalm 46 schemeren de voorbeelden van de krijgsheer en de toren uit Lucas 14 door: ‘De Heer der heerscharen – Hij is met ons, een burcht is ons de God Jakobs.’ Tegenover de machtsmechanismen staat het verlangen naar onbevangen leven, zoals verwoord in Psalm 127. Verder valt er te denken aan: Gezang 83, 385 en 475.

Geraadpleegde literatuur

J.T. Nielsen, Het Evangelie naar Lucas II (PNT), Nijkerk 1983; Theo Zweerman, ‘Kun je het hebben om niet te hebben? Een bericht voor torenbouwers en krijgsheren in Lucas 14, 25-, in: Wondbaar en vrijmoedig. Verkenningen in het licht van de spiritualiteit van Franciscus van Assisi, Nijmegen 2001, 176-195; Jean-Jacques Suurmond, column, Trouw 22 januari 2007.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Blijf in mijn liefde’

De zesde zondag na Pasen, de laatste voor Hemelvaartsdag: in de ‘oude bedeling’ (waar zijn al die mooie, veelzeggende Latijnse zondagsnamen toch gebleven?) heet deze zondag Rogate, bidt! Willem Barnard schreef ooit: ‘Na Pasen gaat het van jubelen, Jubilate, via zingen, Cantate, naar bidden, Rogate.’ Zo is het en niet andersom: van expressie naar impressie, van de uitbundige jubel om zijn daden naar het ingekeerde gebed om Gods nabijheid… juist wanneer afscheid nadert.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Nieuwe boeken