Preekschets Matteüs 6:17-18a
Matteüs 6:17-18a
Oculi
Als jullie vasten, was dan je gezicht en wrijf je hoofd met olie, zodat niemand ziet dat je aan het vasten bent, alleen je Vader, die in het verborgene is.
Schriftlezing: Matteüs 6:16-18
Het eigene van de zondag
De Veertigdagentijd, waarvan Oculi de derde zondag is, draagt verschillende namen die verschillende aspecten van de tijd aanduiden. Het Engelse Lent komt van lengthen, het langer worden van de dagen, en koppelt de Veertigdagentijd dus uitdrukkelijk aan de natuur. Veel Nederlanders gebruiken nog de traditionele aanduiding ‘vastentijd’, waarmee het voor velen meest in het oog springende aspect van de voorbereidingstijd op Pasen wordt uitgelicht. Op deze derde zondag staat dit laatste van de drie traditionele werken van boete en inkeer centraal.
Uitleg
Het derde werk van gerechtigheid wordt op dezelfde wijze aan de orde gesteld als de eerste twee werken: een praxis wordt als vanzelfsprekend voorondersteld, een verkeerde motivatie achter de praxis wordt aan de kaak gesteld en de juiste motivatie wordt onderstreept. Ditmaal ontbreekt de expliciete verwijzing naar de synagoge, wellicht omdat deze verwijzing, in het kader van de gebruikelijke joodse vastenpraktijk, impliciet wordt verondersteld.
De joodse vastenpraktijk die wordt voorondersteld kan diverse vormen aannemen. De gebruikelijke vorm is dat gedurende een (bepaald) aantal dagen wordt afgezien van voedsel, maar niet van water. Een voorbeeld hiervan is vermoedelijk Jezus’ veertig dagen durende verblijf in de woestijn ter voorbereiding op zijn openbare werkzaamheden (Mat. 4:1-2). Een variant daarop is een partieel vasten: van bepaalde voeding wordt tijdelijk afgezien (Dan. 10:3). Wanneer heel dringend Gods leiding wordt gezocht kan gedurende een heel beperkte periode worden overgegaan tot een absoluut vasten, waarbij wordt gegeten noch gedronken (Est. 4:16, Hand. 9:9).
Het vasten gaat gewoonlijk gepaard met zeker uiterlijk vertoon: men gaat ‘in zak en as’ en reinigt ook het lichaam niet. Het is niet dit uiterlijk vertoon per se dat in de passage wordt veroordeeld: deze tekenen horen als vanzelfsprekend bij de vastenpraktijk die door Jezus wordt voorondersteld. Het oordeel wordt uitgesproken over het feit dat de motivatie geheel samenvalt met de uiterlijke tekenen: daar verliest het vasten iedere betekenis. Vasten is enkel betekenisvol wanneer het onlosmakelijk is verbonden met het doen van gerechtigheid (zie bijvoorbeeld Jes. 58 of Jer. 14:12). Het probleem van de verkeerde motivatie wordt in 6:16-18 aan de kaak gesteld in bewoordingen die in de
Het accent op het werken in het verborgene, en op de Vader die in het verborgene ziet, keert bij de behandeling van alle drie de werken van gerechtigheid terug en krijgt om die reden de retorische herhaling van de evangelist extra nadruk. Matteüs’ marginale gemeenschap staat van de zijde van twee dominante krachten onder druk, de Romeinse maatschappelijke en de joodse synagogale krachten, en kan van die zijden in haar handelen niet op instemming rekenen. De door het evangelie gestimuleerde ontwikkeling van een alternatieve levensstijl (al dan niet als een bewuste daad van verzet) wordt vertaald in een omkering: maatschappelijke bijval wordt indicatief voor ontrouw aan de authentieke identiteit van de discipelen. Enkel de instemming (of de beloning) van de Vader die in het verborgene ziet, is motiverend voor handelen in dienst van de gerechtigheid.
Aanwijzingen voor de prediking
Het aantal mensen dat gedurende de Veertigdagentijd een zekere vastenpraxis ontwikkelt, lijkt toe te nemen. Sommigen drinken geen wijn, anderen eten tijdelijk geen vlees, en een enkele verstokte roker slaagt erin de sigaretten een paar weken lang links te laten liggen. Zelfs kinderen worden gestimuleerd om hun snoepgoed tijdelijk op te sparen. Gelukkig mag de ‘tuchtiging van het vlees’ telkens na zes dagen even worden losgelaten: op zondag laten we het ons weer goed smaken!
Hoewel een dergelijke vastenpraktijk, wanneer die bijdraagt aan de bezinning op het lijden van de Heer en op het aanstaande feest van de opstanding, natuurlijk alleen maar kan worden toegejuicht, is het toch de vraag of deze praktijk werkelijk aanspraak kan maken op de term ‘vasten’. Het moderne vasten is doorgaans een nogal individuele praktijk, typerend voor onze nogal geprivatiseerde wijze van discipelschap, die nauwelijks op de samenleving als geheel is betrokken. De spanning tussen enerzijds een leven ‘in de wereld’, in een samenleving die is gebaseerd op een onrechtvaardig en niet te rechtvaardigen status quo, en anderzijds een leven in de gemeenschap van discipelen die de wil van de Vader zoeken te doen, een gemeenschap die is gebaseerd op inclusiviteit en gerechtigheid – die spanning wordt niet gevoeld. Om wederom Bonhoeffer te citeren: we hebben geen weet meer van ‘het vreemdelingschap in de wereld van het dagelijks leven in de navolging’. Daar waar de vastenpraktijk wordt gereduceerd tot een onderdeel van de individuele geloofsbeleving gaat het zicht op het vasten als een werk van gerechtigheid verloren.
De koppeling tussen vasten en het doen van gerechtigheid, die we in Matteüs aantreffen, is niet nieuw. De vergelijking met Jesaja 58 dringt zich op, waar een vasten gebaseerd op een foute motivatie in nog duidelijker woorden wordt veroordeeld dan bij Matteüs het geval is. Wanneer je er een prachtige, vrome vastenpraktijk op na houdt, maar je voor het overige niets gelegen laat liggen aan het bijbelse ethos van gerechtigheid, dan ‘wordt je stem niet gehoord in de hemel’ (Jes. 58:4). Vervolgens laat de profeet God zelf duidelijk maken welk vasten van de juiste motivatie getuigt. ‘Is dit niet het vasten dat ik verkies: misdadige ketenen losmaken, de banden van het juk ontbinden, de verdrukten bevrijden, en ieder juk breken? Is het niet: je brood delen met de hongerige, onderdak bieden aan armen zonder huis, iemand kleden die naakt rondloopt, je bekommeren om je medemensen?’ (Jes. 58:6-7)
Door de onlosmakelijke verbinding tussen vasten en gerechtigheid komt het vasten in een ander licht te staan. Het gaat er niet om dat we zes weken lang geen vlees eten om onze individuele geloofsbeleving te stimuleren, hoe goed dat op zichzelf ook is. Het gaat erom dat we gerechtigheid doen door ons handelen in lijn te brengen met Gods wil. Om te zorgen dat het kogelbiefstukje betaalbaar op ons bord ligt, ontvangt een boer voor een koe meer subsidie uit Brussel dan de gemiddelde Afrikaan verdient. Tegelijk sterven jaarlijks 40 miljoen mensen van honger en ondervoeding, waaronder 17 miljoen kinderen. Dat betekent dat er vandaag 40.000 kinderen van honger sterven, terwijl we de mogelijkheden hebben om dat te verhinderen. Maar ‘tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren’, de wetten en bezwaren van onze culturele vanzelfsprekendheden.
Ons vasten maakt duidelijk dat er een samenhang is tussen ons heil en het heil van onze medemens: niet alleen is de naaste op mij aangewezen, mijn heil is al evenzeer afhankelijk van het hare en het zijne. Wanneer we de wil van de Vader zoeken door te vasten, kunnen we dat doen door met de hongerige het brood te breken, door de dakloze onderdak te verschaffen en door de naakte te kleden. ‘Wanneer je de hongerige schenkt wat je zelf nodig hebt en de verdrukte gul onthaalt, dan zal je licht in het donker schijnen, je duisternis wordt als het licht van het middaguur’ (Jes. 58:10). Daarmee wordt ons vasten, net als ons geven en ons bidden, een uitdrukking van het ethos van de kleine, marginale gemeenschap van hen die de wil van de Vader zoeken, een uitdrukking van verzet tegen de vanzelfsprekende maar niet te rechtvaardigen logica van de dominante cultuur van consumptie en kapitaal, een teken van hoop voor gemarginaliseerden dichtbij en ver weg.
Liturgische aanwijzingen
Het ligt voor de hand Jesaja 58:6-10 te lezen; Filippenzen 2:1-11 als epistellezing brengt het alternatieve ethos prachtig naar voren. Met GvL 569 (Het lied van het oprechte vasten) kan de gemeente op buitengewoon mooie wijze haar instemming met de rechte vastenpraxis betuigen.