Menu

Premium

Preekschets Numeri 11:29 – Vierde Advent

Numeri 11:29

Vierde Advent

Maar Mozes zei: ‘Denk je soms dat jij voor mijn belangen moet opkomen?
Legde de HEER zijn geest maar op heel het volk! Profeteerde iedereen maar!’

Schriftlezing: Numeri 11:4-31

Het eigene van de zondag

Hij die zelf gezalfd is met Gods geest, verlangt ernaar dat allen deze zalving zullen ontvangen. De profeet verlangt naar een volk van profeten.

Uitleg

Managementboeken zijn populair. Ze gaan over organisatie en motivatie, beleid en het omgaan met crises. Numeri heeft wel iets van zo’n managementboek. Het beschrijft de organisatie van Gods volk onderweg naar het beloofde land. Er is een structuur van de twaalf stammen die rondom het heiligdom gelegerd zijn. Er zijn bijzondere taken voor de Levieten. En er is een charismatische leider in de persoon van Mozes. Ook conflicten en machtsstrijd komen aan de orde, wanneer de gemeenschap zich keert tegen deze leider en eigen doelen nastreeft. Dit zien we vooral gebeuren in het middendeel van het boek (Num. 10:11-25:18).

Men kan de organisatie nog zo goed op orde hebben, als de motivatie minder wordt, ontstaan er conflicten. Op paulinische wijze uitgedrukt: de letter kan nog zo mooi zijn, als de Geest ontbreekt, is het niets.

Vers 4-9 Het begint onder het samenraapsel (asafsoef) van vreemdelingen dat meereist met Israël. Zij worden door begeerte bevangen. Begeren kan in de Bijbel zowel positief als negatief zijn, dat hangt van het doel af waarop het gericht is. Hier is het negatief en het leidt tot klagen. Klagen heeft iets aanstekelijks, binnen de kortste keren doet iedereen eraan mee. Men wil vlees! Je zou kunnen zeggen: vlees begeert vlees. Zij hebben genoeg van de dorre woestijn met altijd maar weer hetzelfde manna. Ontevredenheid over het heden leidt tot een romantische vertekening van het verleden. Het is bijna ironisch dat er terugverlangd wordt naar Egypte. Het voedsel van de armen is als een visioen in de wildernis: vis, watermeloenen, komkommers, prei, uien en knoflook. Letterlijk staat er in Numeri 11:5, ‘Wij gedenken de vis die wij in Egypte voor niets (chinam) te eten kregen’. Bedoeld wordt dat het iedereen vrijstond om vis uit de Nijl te halen. Maar was het voor niets? Was de prijs die in Egypte moest worden betaald niet erg hoog? Terwijl het manna echt voor niets is, je hoeft het alleen maar op te rapen en er zelf iets van te bakken!

Vers 10-15 Mozes is het moe. Het is de burn-out van een profeet die te veel alleen gedragen heeft. Mozes brengt zijn moeite in gebed bij God. Mozes, over wie in Hebreeën 11:27 wordt gezegd dat hij volhardde als zag hij de Onzienlijke. Het gebed is in wezen: de Onzienlijke zien. Ieder gebed, ook de klacht tot God, is volharding in geloof.

Mozes noemt zichzelf Gods dienaar. Hij is de leider die tegelijk een dienaar is. Hij laat zich niet dragen, maar draagt het volk als een voedster. Deze last is voor hem alleen te zwaar. Het volk is als een zeurend en dreinend kind. Dat is vermoeiend!

Vers 16-23 Hij antwoordt Mozes eerst op zijn klacht dat hij het volk niet alleen kan dragen, daarna op de vraag naar vlees. De geschiedenis begon met de begeerte van het samenraapsel. Nu geeft God aanwijzingen om te verzamelen (asaf). Het blijkt een van de sleutelwoorden van deze geschiedenis (vs. 16, 22, 24, 30, 32, 32). Wie verzamelt wat? De Heer geeft opdracht om zeventig mannen te verzamelen op wie hij een deel van de Geest die op Mozes rust, wil leggen. Later zal het volk kwartels gaan verzamelen. Als vanzelf komt een woord van Jezus in gedachten: Verzamel voor jezelf geen schatten op aarde … verzamel schatten in de hemel (Mat. 6:19, 20). De Geest gaat voor het vlees.

Vers 24-30 Zeventig oudsten worden door Mozes verzameld bij het heiligdom. Daar daalt God zelf neer, spreekt met Mozes en neemt een deel van de Geest die op Mozes is en legt die op de zeventig. Rashie geeft de uitleg: ‘Waarop geleek Mozes op dat moment? Op een licht, dat geplaatst is op een luchter, en waaraan allen licht ontsteken, terwijl zijn eigen licht niet vermindert’ (Onderwijzer, 140). Het profeteren van de zeventig is een eenmalig gebeuren en te vergelijken met het profeteren van Saul toen hij tot koning was gezalfd (1 Sam. 10:10). Dat was een teken dat Sauls koningschap bevestigde en het was een belofte dat God met hem zou zijn in de uitoefening van zijn taak (1 Sam. 10:6, 7). Zo worden ook de zeventig bevestigd in hun dienst. Als teken daarvan profeteren ze. Ze klagen en zeuren niet, maar spreken woorden van God. Ze kijken niet achterom, maar ze zien vooruit naar het land van de belofte.

Het volk riep om vlees, maar God geeft allereerst Geest. Niet alleen aan de zeventig die bij het heiligdom zijn, maar ook aan Eldad en Medad die in het kamp waren gebleven. De Geest waait waarheen hij wil. Dat lijkt Jozua te beangstigen: ‘Zeg dat ze daarmee ophouden, heer!’ Jozua ijvert voor Mozes, maar niet met verstand. Hij is bang voor een profetie die niet direct aan Mozes en het heiligdom gebonden is. Mozes is niet bang, hij is blij. Uit het diepst van zijn hart klinkt de wens: ‘Legde de Heer zijn geest maar op heel het volk!’ Profeteerde iedereen maar! Dan zouden ze zich niet langer als zeurende kleuters gedragen. Dan zouden ook zij met nieuwe moed vervuld worden en vooruitzien.

Vers 31-35 Na de Geest komt het vlees. Zij krijgen waar ze om gevraagd hebben en wel zoveel dat het hun de neus zal uitkomen. Een wind (roeach) van de Heer zorgt ervoor. Grote zwermen kwakkels landen rondom het kamp en het volk verzamelt ze in enorme hoeveelheden. Zé eten zich een oordeel: met het vlees nog tussen de tanden worden ze door God geslagen. Die plek krijgt de naam Kibrot Hattaawa oftewel ‘graven van de begeerte’. Vandaar reist men verder naar Chaserot oftewel ‘woonplaatsen’. Geleid door Mozes en de zeventig gaan zij van de dood naar het leven, van graven naar woonplaatsen.

Aanwijzingen voor de prediking

1. Verlangen naar vervulling

De grote vraag is waar die enorme belustheid, dat wanhopige verlangen naar vlees vandaan komt. Wij weten dat bij eetstoornissen de problemen altijd dieper liggen.Mensen hebben niet zomaar oncontroleerbare eetbuien en hongeren zichzelf ook niet zomaar dood. Daarachter ligt een leegte en een gebrek aan perspectief. Wanneer het volk Israël in de woestijn aan een vorm van boulimie gaat lijden, wijst dat ook op dieper liggende problemen. Blijkbaar heeft men in het dorre heden het zicht op de toekomst verloren. Het vertrouwen in God is weg. Gods belofte van een land van melk en honing lijkt niet erg realistisch. En het volk eet zich een ongeluk. Genot komt in de plaats van God.

Gezang 454:2 tekent deze sfeer op treffende wijze:

Een diepe nacht zou mij omvangen
waarna geen blijde morgen daagt.
Ik werd verteerd door wild verlangen,
door ’s levens maalstroom weggevaagd.
Ik zou alleen zijn, van het heden
en van de toekomst ongewis.
Wie kan er aarden hier beneden
als er geen open hemel is?

2. Organisatie en de vrijheid van de Geest

De kerk als organisatie heeft iets problematisch. Niet voor niets heeft dé kerk het vaak gedaan. En tegenwoordig heeft de kerk voor veel mensen vaak ook afgedaan. ‘Ik geloof en daar heb ik de kerk niet voor nodig.’

Als we naar Mozes kijken, is het wezen van de kerk dat mensen Gods Woord doorgeven en elkaar dragen, onderweg naar het beloofde land. Dat lukt je niet in je eentje, je hebt daar een vorm van organisatie voor nodig. Maar werkelijk kerk is het pas als de Geest in die organisatie gaat werken. De Geest komt tot uiting in het spreken en handelen. Zijn het woorden als van God, die vertrouwen geven en zicht op de toekomst? Zijn het daden die daartoe bijdragen?

De Geest is niet gebonden aan de organisatie. Ook in het tentenkamp, midden in het gewone leven, kan de Geest gaan waaien. Eldad en Medad zijn daar een lichtend voorbeeld van. Het roept wel verschillende reacties op. Bij Jozua voel je de angst: het moet zó en niet anders, want straks hebben we het niet meer in de hand. Hij pleit voor een verbod. Mozes’ woorden ademen een heel andere geest, namelijk ruimte en openheid.

Hoe zou je de Geest ook kunnen verbieden, die waait waarheen hij wil. Helaas is dat in de kerkgeschiedenis wel vaak geprobeerd: dit mocht niet en dat was verboden. Zo zijn mensen uit de kerk verdreven en zo blijven nog steeds groepen zichzelf afscheiden. Dat is jammer omdat het vaak meer te maken heeft met de angst van Jozua dan met de vrijheid van de Geest.

3. De Geest voor allen

Het gaat niet om Mozes. Het gaat niet om de grote namen uit de kerkgeschiedenis. Het gaat niet om deze of gene bevlogen predikant of voorganger, ook niet om deze of gene vorm van organisatie. ‘Denk je datje voor mijn belangen moet opkomen?’, vraagt Mozes aan Jozua. ‘Wie niet tegen ons is, is voor ons’, zegt Jezus wanneer Johannes hem vertelt dat zij iemand gezien hebben die in Jezus’ naam demonen uitdreef en dat ze hem dat wilden beletten omdat hij zich niet bij hen wilde aansluiten (Marc. 9:40).

Ook bij Mozes is er geen angst voor concurrentie. Hij verlangt er juist naar dat ook anderen de Geest zullen ontvangen. Hij gunt iedereen wat hij zelf gekregen heeft. Dan zullen zij immers niet langer vervuld worden met een geest van zelfbeklag, maar met de Geest die verder ziet dan het dorre heden en die doet spreken van de toekomst: een land waar gerechtigheid woont en vrede regeert.

Mozes’ hartenwens is zelf ook profetie, die vooruitziet naar Pinksteren. ‘Ja, over al mijn dienaren en dienaressen zal ik in die tijd mijn geest uitgieten, zodat ze zullen profeteren’ (Hand. 2:18). Het is voor iedereen. God is voor iedereen. Door hem die Immanuël genoemd wordt, aan wie de Geest in overvloed geschonken is, is de Heer ons allen nabij.

Liturgische aanwijzingen

Mogelijke liederen: Psalm 34; 63; 78; Gezang 118; 128; 305; 454. Marcus 9:38-41 kan dienst doen als evangelielezing.

Literatuur

H. Seebass, Numeri II (BK IV/2), Neukirchen 1993; H. Jagersma, Numeri I (pot), Nijkerk 1983; M. den Duik, Vijf kansen, Zoetermeer 1998; A.S. Onderwijzer, Rashie’s Pentateuch-CommentaarW, Amsterdam 1977.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken