Menu

Premium

Preekschets Openbaring 21:24,26 – Epifanie

Openbaring 21:24, 26

Epifanie

De volken zullen in haar licht leven en de koningen op aarde betuigen daar hun lof.

De volken zullen in haar hun lof en eer komen betuigen.

Schriftlezing: Openbaring 21:1-22:7

Het eigene van de zondag

In gemeenten waar op nieuwjaarsmorgen geen dienst (meer) wordt gehouden, vindt op deze zondag de eerste samenkomst in het nieuwe jaar plaats. De keuze voor de Openbaring van Jezus Christus (Op. 1:1) kan bevreemden: hoort een dergelijke lezing niet meer bij het einde van het (kerkelijk) jaar? In Kuypers beleving was dat zeker niet het geval. Zie daarvoor de tekst boven deze drie schetsen. In de huidige kerkelijke kalender draagt deze zondag de naam Epifanie, waar het thema ‘openbaring’ uitstekend bij past.

Uitleg

De Openbaring schildert in vogelvlucht de overwinning van het Lam. Dit verhaal, dat begint in de hemel, voor de troon van Hem die slechts in beelden kan worden beschreven, eindigt op aarde in het nieuwe Jeruzalem (Openb. 4:2-3; 5:6-22:3). Het tekstgedeelte van deze zondag behoort tot een groter geheel, waarin Babel en het nieuwe Jeruzalem elkaars tegenbeelden zijn (Openb. 17-22:5). ‘Nieuw’ is een woord dat in de Openbaring minder voorkomt dan men wellicht zou verwachten. De oude tijd is niet zomaar voorbij. Na enkele opmaten in 2:17; 3:12 (2x); 5:9 en 14:3 wordt het thema ‘nieuw’ pas goed ingezet in hoofdstuk 21 (1-5).

De nieuwe stad, de bruid van het Lam (2, 9; vgl. Ef. 5: 25-27) heeft anders dan Babel een muur (12-20), maar geen die angstvallig gesloten wordt gehouden. Meteen is er sprake van poorten (12-21). Daarop de namen van de twaalf stammen van Israëls zonen (12; vgl. Ex. 28:21 en 39:14; Mat. 19:28). Wie binnengaat in de samenleving die omvangen is door de muur die rust op de twaalf apostelen (nogmaals Mat. 19:28), komt dus altijd Israël tegen, de man die met God worstelde en voor zich en zijn nageslacht de zegen meekreeg. Bij iedere poort een engel (12), maar dan niet om af te houden van het geboomte des levens (22:2 (2x), 14, 19; vgl. Gen. 2:9, 24; Ez. 47:12). Het doel van de twaalfmaal geperforeerde muur is de afweer van alles wat verwerpelijk enzovoort is; toegang is er alleen voor hen die in het boek van ‘het leven van het Lam’ staan opgeschreven (27). Het nieuwe Jeruzalem kent geen tempel – niet alleen bij Israël (denk aan Ez. 40-48), maar ook bij de heidenen destijds iets onbestaanbaars – omdat de Here God zelf haar tempel is, en het Lam (22). Nieuw is verder dat Gods heerlijkheid niet langer verhuld behoeft te worden (vgl. Ex. 33:18-23; 34:29-35; 2 Kor. 3:7); in Babel is het licht weggenomen (18:23), in Jeruzalem daarentegen dient het Lam als licht.

Van de volken die van Babels wellust dronken, die in haar betoverende ban terecht waren gekomen, die daarvoor getuchtigd werden door de ruiter op het witte paard (18:3, 23; 19:15) en ook nog eens speelbal van Satan werden (20:3, 8), heet het nu: Zij zullen in het licht van deze stad ‘wandelen’ (24). De stad bemiddelt het licht dat van het Lam uitgaat. Uitgelegd moet worden dat het peripatein meer inhoudt dan een biologisch leven, waarvoor slechts goede sanitatie nodig is. De tekst sluit hier aan bij het peripatein van de Mensenzoon en degenen die hem volgden in zijn strijd (2:1; 3:4; 16:15; contra: 9:20); het OT-isch voorbeeld (Jes. 60:3 lxx poreusontai) is aangepast. Als ‘Hij die op troon zit’ (4:2-3 wordt voor het laatst hernomen) alles nieuw maakt, zullen de volken, de massa’s die in de gang der geschiedenis nooit een gezicht krijgen, bestraald worden door het licht van het Lam dat de stadsmuren overstijgt: zij wandelen daarin (vgl. 18:23 [contra], 22:5; ook Joh. 8:12; 12:35). De koningen der volken brengen in de stad hun ‘heerlijkheid’. Tegen de NBV-vertaling pleit dat het pherein (dragen, brengen van de ene plaats naar de andere; in Openbaring verder alleen nog in het parallelle 21:26) daar te weinig tot zijn recht komt. Voor het ‘betuigen’ van lof en eer worden in de Openbaring andere werkwoorden gebruikt (zie concordans bij doxa kai time). Tegen nbv pleit verder Jesaja 60:9, 11 (lxx (eis)agein). De ‘heerlijkheid’ van de koninkrijken komt alsnog tot het Lam dat niet voor Satan knielde (vgl. Mat. 4:8; Luc. 4:6). De koningen der aarde, zij die hoereerden met Babel en treurden over haar val, die streden tegen de ruiter op het witte paard (17:2, 18; 18:3, 9; 19:19) gaan voorop. Ze sleepten hun volken mee in het verkeerde; nu volgen die hen opnieuw. In het parallelle vers 26 wordt dat nog eens onderstreept; als verzwegen onderwerp lees ik ‘de koningen’.

Merkwaardig is de lezing van de Statenvertaling in vers 24: ‘En de volkeren, die zalig worden, zullen in haar licht wandelen’; hetzelfde bij Luther en de King James Version. Alle drie vertalingen gaan terug op een tekstvariant: kennelijk heeft een latere generatie de behoefte gevoeld om de genadestaat van de volken rond het nieuwe Jeruzalem nader te bepalen. Beter echter is het te letten op Openbaring 22:6, 7 waarmee 21:5 wordt hernomen.

Aanwijzingen voor de prediking

Niet lang na 1895 mediteerde Kuyper in de serie Gemeene Gratie tweemaal over Openbaring 21:26: ‘En zij zullen de heerlijkheid en de eere der volkeren daarin brengen’ (StV). Hij deed dat onder de thema’s ‘Blijvende winste’ en ‘Christus en de wereldhistorie’. Beide stukken bieden een belangwekkende inkijk in de tijd dat West-Europa, op dat moment nog niet geschokt door de Eerste Wereldoorlog, heerste over grote delen van Azië en Afrika, terwijl Amerika nog het land der belofte was. Thans trekt vooral Kuypers genuanceerde visie op de ‘heerlijkheid’ der islam aandacht: ‘onmiskenbare verdienste’ naast ‘toestand van versteening’.

Het boeiendste element is evenwel de aandacht waarmee de geschiedenis is gespeld door een man die op dat moment zelf geschiedenis maakt. De gedachte van een ‘gemeene gratie’ Gods, die uitgaat over alle volken ongeacht of ze het evangelie van het Lam gehoord en aanvaard hebben dan wel niet, is ontsprongen aan de omgang met de Schrift. Mede dankzij de Openbaring beschouwde Kuyper de geschiedenis als een gevulde tijd. In zijn colleges dogmatiek behandelde hij de eschatologie daarom niet onder de klassieke naam de novissimis, maar als consummatio saeculi, oftewel voleinding der wereld(tijd). Natuurlijk valt op zijn gedachten aangaande ‘gemeene gratie’ het nodige aan te merken, maar één ding niet: dat hij vergat om zijn eigen tijd te betrekken op de strijd en overwinning van het Lam. Kuypers aandacht voor de bijdrage van de volken aan Gods nieuwe stad dateert van 1860, toen hij van J. a Lasco onder meer leerde ‘dat we toch vooral geen slagboom op den weg der barmhartigheden Gods in zake de heidenen zouden leggen’.

Kuypers visie getuigt van optimisme, maar dit optimisme is gewekt door Gods belofte: alles nieuw. F. Fukuyama liet kort na de val van de Berlijnse muur de geschiedenis eindigen in de zegepraal van de westerse liberale democratie; Kuypers ontwerp loopt uit op de stad Gods; hij staat daarmee in de lijn van Augustinus’ De Civitate Dei. Het zijn niet de minsten (denk ook aan H. Berkhofs Christus de zin der geschiedenis) die geprobeerd hebben verbanden te leggen tussen de Openbaring en de harde werkelijkheid van alledag. Achteraf blijken dan wellicht veel gedachten biblicistisch, speculatief, of achterhaald, maar deze auteurs hebben dit toch maar gewaagd en het cynisme van hun tijd bestreden. Wij mogen volgen in hun spoor. Enig beeldend vermogen is gewenst; stel u ‘De aanbidding van het Lam Gods’ van Jan en Hubert van Eyk voor ogen of werk van Marc Chagall.

De volgende punten kunnen aan de orde komen. ‘Hij die op de troon zit’ wordt zichtbaar in het Lam: wat zegt dit voor ons Godsbeeld (vgl. Ef. 3:18 bij oudjaar)? Wat zegt het ‘nieuwe’ over het ‘oude’: wat bijvoorbeeld het ontbreken van een tempel over de huidige strijd om de tempelberg, c.q. over de waarde van kerkelijke instituten? Waarom zou een uitspraak over de status van de volken ontbreken? Als ‘de volken’ zonder onderscheid hun heerlijkheid en eer mogen inbrengen – hoe waarderen we dan onze eigen cultuur en vooral vreemde culturen? Kortom: hoe te handelen naar het slot van de lezing (Openb. 22:7)?

Liturgische aanwijzingen

De aangegeven lezing vergt veel aandacht. Wie toch meer lezingen wenst, wordt Jesaja 60 (deels) en/of Johannes 8:12-13 aanbevolen. Psalm 72 (psalm van Epifanie; in OBer: ‘Ja, elk der vorsten zal zich buigen …, al ’t heidendom zijn lof getuigen, …’); verder Psalm 87, 93. Afhankelijk van de richting die in de uitleg wordt gekozen: LB Gezang 27, 110, 114, 115, 166, 251, 300, 476 (m.n. 4, 5).

Geraadpleegde literatuur

Christelijke encyclopedie3, s.v. gemene gratie; Kuyper, E voto II, 290v.; A. Kuyper, Gemeene gratie, 2e druk, Kampen z.j., I, 458-466; II, 177-184; Vree, Kuyper in de kiem, m.n. 126, 306; verder geraadpleegd: http://www.voederbak.nl s.v. Openbaring. Zie ook bij oud- en nieuwjaar.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken