Menu

Premium

Preekschets Romeinen 8:16

Romeinen 8:16

Vierentwintigste zondag na Pinksteren

De Geest zelf verzekert onze geest dat wij Gods kinderen zijn.

Schriftlezing: Romeinen 8:12-17

Het eigene van de zondag

Zie bij zondag 4 november. In veel mensenlevens spreken onzekerheid en angst voor bijvoorbeeld de toekomst een aardig woordje mee. Als aan het einde van het kerkelijk jaar in de verkondiging de toekomstverwachting haar plaats heeft, mag vanuit Romeinen 8 duidelijk worden dat wij Gods kinderen zijn, in volle rechten. Kinderen hoeven geen angst te hebben!

Uitleg

In deze perikoop diept Paulus de bemoediging van de verzen 1-11 verder uit: leven door de Geest is leven als kinderen. Voordat hij vanaf vers 14 de notie van het kindschap uitwerkt benadrukt Paulus in de verzen 12 en 13 nog maar eens dat mensen die door de Geest leven, anders leven, vanuit een andere gerichtheid. Er is geen verkondiging die niet met een oproep gepaard gaat. ‘Ergens gaat de indicatief van de verkondiging altijd weer in de imperatief van het vermaan over (zie Mar. l:15v.)’ (Baarlink, 120). Het ‘broeders en zusters’ van vers 12 klinkt als een preludium op het vermaan dat volgt vanaf hoofdstuk 12. We moeten de moed hebben om als verantwoordelijke mensen te leven. Dat past ook bij de status van mondige kinderen en erfgenamen (zie vs. 17!).

Met terminologie, ontleend aan het familierecht, maakt Paulus duidelijk dat wij kinderen van God zijn. In Galaten 4:6-7 spreekt Paulus op dezelfde wijze als hier over het kindschap. Daar om te benadrukken dat we geen slaven meer zijn. Hier vooral om de heerlijkheid van het werk van de Geest te laten uitkomen. Huiothesïa (zoonschap/ kindschap) is oorspronkelijk een terminus technicus voor adoptie. In Christus Jezus zijn wij tot Gods kinderen geadopteerd. Geadopteerde kinderen zijn kinderen met volledige rechten. Het begrip ‘adoptie’ staat niet op de voorgrond. Het gaat Paulus er om dat wij kinderen van God zijn en daarom God onze Vader mogen noemen.

Het was in de antieke wereld overigens gebruikelijk dat vaders hun zonen op een bepaalde leeftijd in het openbaar met handoplegging als zonen erkenden en voorstelden. Vanaf dat moment hadden zij ook de rechten en plichten die bij het zoonschap hoorden. Ook was het mogelijk een dergelijke procedure met slaven te doen! Per adoptie werden zij dan tot zoon verklaard, met alle daarbij behorende rechten en plichten. Slavernij en kindschap staan hier tegenover elkaar als angst en vrijheid. De Geest kent geen slavernij, bewerkt dus geen angst.

Door de Geest roepen wij ‘Abba, Vader’. Abba: een gewoon, alledaags Aramees woord van vertrouwen. Zoiets als ‘pappa’. Het gebruik van de term ‘Vader’ heeft uiteraard zijn achtergrond in het Oude Testament (zie o.a. Jes. 43:6). Maar de onmiddellijke achtergrond ligt toch in de gebedspraktijk en het gebedsonderwijs van Jezus. Hij bad: ‘Abba, Vader’ (Mar. 14:36). Hij spoorde zijn leerlingen aan om God als hun Vader aan te roepen (Mat. 6:9; Luc. 11:2). ‘Israël mag God aanroepen: Abba-Vader. Niet-lsraël mag door adoptie méé gaan doen. Dat God zo wordt aangeroepen heeft te maken met zijn identiteit. God van Israël en zó God van de volkeren. De gemeente is daarom fundamenteel tweetalig. De taal van Israël klinkt er en de taal van de volkeren’ (Wamers, 83).

De Geest van God werkt als een innerlijke overtuigingskracht in op onze geest. Dat is wat in de gereformeerde dogmatiek het Testimonium Spiritus Sancti wordt genoemd. Gods Geest met onze geest. Dat wil zeggen: de Heilige Geest verbergt zich in wat wij zelf in geloof, hoop en liefde mogen zeggen, ervaren en doen (Hasselaar). Er mag dan gesteld worden dat wij in volle rechten kinderen van God zijn, we moeten het ook ervaren. Dat is het werk van de Geest in ons. We roepen dus niet zomaar wat als we God ‘Abba – Vader’ noemen.

Met het begrip ‘erfgenamen’ richt Paulus de aandacht van zijn lezers op de toekomst. Ook na de komst van Jezus Christus blijft geloven toekomstgericht. Verderop in het hoofdstuk wordt de Geest onderpand, voorschot van Gods toekomst genoemd, de eerste aanbetaling van de grote erfenis (vs. 23). Het erfgenaam-zijn betekent dus ook een verantwoordelijkheid voor het heden. Het onderpand is er niet voor niets. De Heer is schepper van hemel en aarde. Hij heeft zijn bedoelingen aan mensen kenbaar gemaakt. Mensen mogen zijn intentie waarmaken, van zijn beloften leven, zoals erfgenamen doen. Dat we mede-erfgenamen zijn met Christus betekent dat we, net als Hij, mogen delen in Gods luister. Het gaat om de nieuwe werkelijkheid van God waarin de mens zal zijn zoals hij bedoeld is en waarin hij in vrede met God en de naaste kan leven. Dat we mede-erfgenamen zijn met Christus kan betekenen dat we ook moeten delen in zijn lijden. De lezers in Rome hebben dat aan den lijve ervaren. Paulus suggereert overigens niet (wat de nbv wel doet!) dat het lijden een voorwaarde is voor de heerlijkheid, voor de erfenis. Het verband is er wel, maar niet conditioneel. We moeten niet voorwaardelijk lezen maar constaterend. Voor Paulus is het gewoonweg ondenkbaar dat de gemeente als lichaam van Christus nfet zou deel hebben aan zijn lijden en dan ook niet zou delen in zijn luister. De vraag blijft: zijn wij bereid om ons metterdaad als erfgenaam te gedragen, navolgers te zijn?

Aanwijzingen voor de prediking

  • Een van de vele sculpturen op de beroemde kathedraal van Chartres (Frankrijk) verbeeldt de schepping van Adam. Het is een ontroerend beeld. Met zijn hoofd en zijn handen rust Adam op de knieën van zijn Schepper. Deze omvat Adams hoofd met zijn handen, streelt hem, is als het ware nog volop aan het boetseren. Treffend beeld van een vader met zijn kind. Eén en al tederheid. Je verwacht ieder moment dat Adam ‘Abba-Vader’ roept. Vertrouwelijke omgang. Het afhankelijke kind dat de opdracht krijgt om als een mondig mens de aarde te bewerken en te bewaren, erfgenaam.

  • Adoptiefouders zullen altijd benadrukken dat hun geadopteerde kinderen hun kinderen zijn. Alle ouderliefde waarover zij beschikken investeren ze in hun kinderen. Geadopteerde kinderen kunnen soms – in een bepaalde fase van hun leven – wel onzeker zijn: wie zijn nu eigenlijk mijn echte ouders? Hoe zien mijn adoptiefouders mij? Maken ze onderscheid tussen mij en mijn niet-geadopteerde broers en zussen? In Romeinen 8 zegt Paulus dat wij Gods geadopteerde kinderen zijn. Maar op dat geadopteerd-zijn ligt bepaald niet de nadruk: wij zijn Gods kinderen, helemaal. Kinderen hoeven de liefde van hun ouders niet te verdienen, ze zijn bemind! De Geest getuigt dit zo dén onze geest, dat het een mét onze geest wordt. Het wordt iets van onszelf. We mogen het ervaren. In de notie van kindschap klinkt vooral de geborgenheid door als een bericht tegen de angst. Die notie klinkt ook door in Jesaja 43:1-7, dat als lezing naast Romeinen 8 op deze zondag goed past. ‘God “Abba, Vader” noemen is een hartenkreet, een gebed dat uit het diepste van ons hart komt. Het is niet zomaar God met een naam aanspreken, maar God benoemen als degene die de bron van ons leven is. Daar zijn we niet zelf opgekomen, het komt niet voort uit spontaan inzicht of verworven overtuiging. Het is de Geest van Jezus die God zo benoemt, samen met onze eigen geest. De liefde brengt die naam voort’ (Nouwen, 11 juni).

  • Bij de erfgenaam komt ook het begrip ‘verantwoordelijkheid’ naar voren. In eerste instantie kan het begrip ‘erfenis’ ook misverstand oproepen. Dat het heil als erfenis gezien wordt, iets wat nog komt, kan overkomen als een zoethoudertje voor goedgelovigen. Maar dat is niet terecht. De toekomstige erfenis heeft invloed op ons leven hier en nu. In de bijbel heeft de toekomst altijd een terugwerkende kracht. We zijn mede-erfgenamen met Christus en daarom geroepen tot navolging van Hem. ‘Tegenover mensen voor wie er alleen dit leven is, is het van belang om met woorden en met een levenshouding duidelijk te maken dat de beloofde erfenis ons leven in een groots perspectief zet’ (Noordegraaf, 134).

Liturgische aanwijzingen

Andere lezing: Jesaja 43:1-7. Liederen: Psalm 103; Gezang 94; 477; Tt nr. 18; Evangelische Liedbundel nr. 376. Een passend zondagsgebed is te vinden in De Vries, 190.

Geraadpleegde literatuur

J.M. Hasselaar, Beluisterde schriftwoorden, Den Haag 1988; A. Noordegraaf (red.), Woordenboek voor bijbellezers, Zoetermeer2005; H. Nouwen, Brood voor onderweg, Tielt 1999; P. Warners, Apostel en rabbijn. Paulus aan Joden en christenen te Rome, Den Haag 1992.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken