Menu

Premium

Theologie als dubbelspel: over verscheidenheid en dynamiek van theologie en godsdienstwetenschap

1. Inleiding

Recente ontwikkelingen in de academische theologie in Nederland Waren aanleiding voor de Nederlandse Onderzoekschool voor Theologie en Religiewetenschappen (NOSTER) om op 21 april 2008 een debat over theologie en godsdienstwetenschap te organiseren. Daaraan namen, op verzoek van NOSTER, prof.dr. Andreas Beck, prof.dr. Jean-Pierre Wils

Hun bijdragen volgen hierna.

en ik deel. Dit artikel geeft mijn bijdrage aan die discussie weer. Dié.is uitdrukkelijk godsdienstwetenschappelijk van aard.

Zie ook mijn eerdere publicaties over de geschiedenis die theologie en godsdienstwetenschap sinds Nederland gemeen hebben: ‘Close Harmonies. Science of Religion in Dutch Duplex ‘Ordotheology, 1860-, Numen 44/2 1998, 115-162; ‘From Consonance to Autonomy. Science of Religion in the Netherlands, 1948-, Method & Theory in the Study of Religions10/4 1998, 334-351;‘Pillars, Pluralism & Secularisation. A Social History of Dutch Sciences of Religions’, in G.A. Wiegers (red.) in association with J;G. Platvoet, Modern Societies & the Science of Religions. Studies in Honour of Lammert Leertouwer, Leiden 2002, 82G48; ‘Empirie én theologie. Water en vüür?’,Areopagus. Blad van de theologische fakulteit Utrecht 8/1+2 1975, 16-21.•

Zij heeft de volgende delen. Ik ga eerst in op de methodologische consequenties van de cultuurhistorische conditionering van godsdienstwetenschap en theologie als academische, disciplines. Daarna besteed ik kort aandacht aan de toenemende omvang van hun studievelden en hun steeds toenemende muftidisciphnariteit. Dat loopt uit .op de vraag of veel theologie niet gewoon godsdienstwetenschap van het christendom is, dat wil zeggen gedetheologiseerde theologie. die vraag te beantwoorden neem ik de verhouding van godsdienst en theologie vanuit de godsdienstgeschiedenis onder de loep. Daaruit blijkt dat theologie een ambivalent instrument is dat godsdienst soms versterkt, soms verzwakt en zelfs vernietigt. Theologie noch godsdienstwetenschap zijn echter éénsoortig. In de laatste twee paragrafen stel ik hun verscheidenheid en onderlinge dynamiek aan de orde, waarna een korte afsluiting volgt.

2. Cultuurhistorische conditionering

Methodologisch reken ik godsdienstwetenschap, en trouwens theologie ook, tot cultuurgeschiedenis. Ik zie godsdienstwetenschap dus primair als historische wetenschap. Daarbij benadruk ik de dubbele doelstelling van godsdienstwetenschap. Godsdiensten en hun geschiedenissen dienen ten eerste zo beschreven te worden dat gelovigen hun eigen godsdienst in die beschrijving kunnen herkennen.

Zonder datdaarmee de waarheidsaanspraken van een godsdienst worden onderschreven.

Ten tweede dienen godsdiensten te worden gecontextuali- seerd. Dat betekent dat godsdiensten niet alleen vanuit het binnenperspectief van de gelovigen accuraat beschreven dienen te worden, maar ook moeten worden onderzocht als gesitueerd in, en diepgaand meebepaald door de maatschappijgeschiedenissen waarin zij ontstaan, tot bloei komen en vergaan. Dat betekent dat godsdiensten ook vanuit het ‘buitenperspectief van een neutrale, seculiere maatschappijgeschiedenis moeten worden onderzocht als cultuurhistorische evenementen, eri moeten worden beschreven als producten van maatschappijgeschiedenissen.

Voor eenontwerp van een algemene godsdienstgeschiedenis vanuit dit maatschappijhistorisch perspectief zie mijn ‘De. wraak van de “primitieven”. Godsdienstgeschiedenis van Neanderthaler tot New Age’,Nederlands Theologisch TijdschriftAl Ti 1993,227-243.

Echter, de cultuurwetenschappen, en daaronder de godsdienstwetenschappen) en de theologie(ën), zijn zelf evenzeer cultuurhistorische evenementen én producten. Zij zijn even grondig door hun particuliere maatschappijgeschiedenissen gëconditioneerd als hun voorwerpen van studie. Godsdienstwetenschap bijvoorbeeld is ingrijpend meebepaald door de westers- christelijke maatschappij- en cultuurgeschiédenis sinds haar ontstaan rond 1750, en door dé mondialiseringprocessen die sinds Hendrik de Zeevaarder de westerse maatschappij-, cultuur- en godsdienstgeschiedenis diepgaand hebben beïnvloed. Godsdienstwetenschap produceert dus tijd- en plaatsgebonden kennis, geen aan alle subjectiviteit ontstegen ‘zuivere objectiviteit’ die een overal en altijd geldende objectiviteitaanspraak waar zou kunnen maken. De kennis die godsdienstwetenschap voortbrengt is door allerlei buitenweten- schappelijke ontwikkelingen meebepaald, onder andere door allerlei belangentegenstellingen en machtsstrijd.

Bovendien hebben godsdienstwetenschappers, en alle andere cultuurwetenschappers, waaronder theologen, slechts uiterst zwakke middelen tot stichting van zo objectief mogelijke kennis tot hun beschikking vergeleken met sommige andere disciplines. Dat is zo om een viertal redenen. Ten eerste worden godsdiensten bijna uitsluitend onderzocht met behulp van ‘kwalitatieve’ methoden, dat wil zeggen met methoden waarin de cultuurhistorisch gevormde onderzoekers zelf onderzoeksinstrument zijn. Ten tweede zijn hun voorwerpen van onderzoek, zoals godsdiensten, rituelen, symbolen, etc., immens omvangrijk, verscheiden en complex en nooit uitputtend in concepten of definities te vangen.

Zie voor het begrip ‘godsdienst’: Jan G. Platvoet & Arie L. Molendijk (red.),The Pragmatics of Defining Religion. Contexts, Concepts & Contests, Leiden 1999, en daarin mijn bijdragen: ‘To Define or Not to Define: The Problem of the Definition of Religion’, 245-265; en ‘Contexts, Concepts & Contests. Towards a Pragmatics of Defining Religion’, 463-515. En voor het begrip ‘ritueel’, zie mijn ‘Rituals. Religious & Secular’, in Jens Kreinath, Jan Snoek & Michael Stausberg (red.),Theorising Rituals. Issues, Topics, Approaches, Concepts, Leiden 2Ó06, 161-205.

Ten derde, geschiedenis is niet herhaalbaar. Theorieën omtrent godsdienst kunnen dus niet door experimenteel onderzoek worden geverifieerd of gefalsificeerd. Tot slot is alle wetenschappelijk kennis voorlopig, dat wil zeggen slechts ‘geldig’ tot zij wordt ‘onderuitgehaald’ en door betere kennis wordt vervangen, of, meer discutabel, in paradigmawisselingen door aanspraak op betere kennis wordt vervangen.

Vanwege deze handicaps en omwille van de maatschappelijke opdracht tot het stichten van zo objectief mogelijke kennis dienen cultuurwetenschappen daarom dan ook georganiseerd te worden als democratiecommunities of organisedscepticism.

Zie André Kobben, ‘Sociale wetenschappen en ethiek’, in Th. de Boer & A.J.F. Kobben (red.),Waarden en wetenschap: Polemische opstellen over de plaats van waarde-oordelen in de sociale wetenschappen, Bilthoven 1974, 86-104, citaat op p. 88.

3. Omvang van theologie en godsdienstwetenschap

Theologie, als studie van het christendom door christenen, is allang, en de laatste decennia in toenemende mate, een multidisciplinaire wetenschap. Haar voorwerp van onderzoek is altijd al vrij omvangrijk geweest. Haar onderzoeksterrein is echter behoorlijk verbreed sinds het christendom in de negentiende en twintigste eeuw door het westers kolonialisme over ongeveer heel de wereld verspreid is geraakt en in vele maatschappelijke contexten is geïncultureerd. Daardoor is het christendom, dat nu ruim twee miljard aanhangers heeft, dus een derde van de mensheid, een zeer verscheiden ‘wereldgodsdienst’ geworden.

Vandaar de verschuiving van missiologie naar crosscultural, c.q. interculturele, c.q. comparatieve theologie.

Zijn zwaartepunt is, althans demografisch, al van Noord naar Zuid verschoven. Het onderzoeksveld van theologie heeft verder een tijdsdiepte Van een 2000 jaar – 3000 als je zijn joodse ‘voorgeschiedenis’, het zogenaamde ‘Oude Testament’, erbij betrekt. In die twee millennia heeft het christendom een groot aantal ingrijpende transformaties ondergaan.

Godsdienstwetenschap heeft echter een veel omvangrijker onderzoeksveld: alle godsdiensten van de mensheid, van Neanderthaler tot nu. Het oudste ‘document’ tot nu toe is het graf van een homo sapiens sapiensmeisje van een jaar of tien in een grot in zuidelijk Afrika, dat gedateerd is op 104.000 jaar geleden. En als jongste evenement zou ik een uniek verschijnsel in de godsdienstgeschiedenis willen noemen: de massale de-religieusisering die zich thans in enkele welvarende samenlevingen, waaronder de Nederlandse, aan het voltrekken is. Godsdienstwetenschap heeft dan ook een nog veel rijker multidisciplinair palet dan theologie. De rijkdom aan godsdiensten vraagt niet alleen om een breed scala aan philologisch-historische en cultuurhistorische disciplines, ieder met belangrijke regionale specialisaties, om aan het binnen- perspectief van afzonderlijke varianten van godsdiensten recht te doen. Ook de verwevenheid van al die religieuze ontwikkelingen met hun afzonderlijke maatschappijgeschiedenissen heeft tot een rijkere schakering aan wetenschappelijk onderzoek geleid dan in de academische theologie. Dat onderzoek is tweeledig. Het richt zich enerzijds op de morfologie-geschiedenis van godsdiensten: hoe werden zij door hun maatschappijgeschiedenissen niet alleen gevormd maar ook in hun mogelijkheden tot ontplooiing begrensd? Anderzijds onderzoekt het hóe godsdiensten in samenlevingen hebben gefunctioneerd: welke niet-godsdienstige functies vervulden zij naast hun strikt godsdienstige functies?

4. Theologie als godsdienstwetenschap van het christendom

Kijk je naar Wat theologie over de transformaties van het christendom te berde heeft gebracht, dan dringt zich onmiddelijk de vraag op of veel in theologie beoefende multidisciplinariteit niet gewoon godsdienstwetenschap van het christendom genoemd zou moeten worden, zoals er godsdienstwetenschap van de islam en andere godsdiensten is. In de laatste paar decennia was dat in toenemende mate het geval in alle huidige theologieopleidingen in .

Zie QANU, Onderwijsvisitatie Godgeleerdheid [2004-2005], Utrecht 2006.

Bij enkele echter tot op zo grote hoogte datje de bordjes theologie en godsdienstwetenschap best zou kunnen verwisselen. Vandaar dat sommige faculteiten godgeleerdheid recentelijk vrij soepel Van gedaante zijn veranderd en zich nu in toenemende mate of zelfs uitsluitend als instellingen van godsdienstwetenschap profileren.

Die herprofilering begon al in 1988 toen in theologie en godsdienstwetenschap voor het eerst werden nevengeschikt in de naam Faculteit Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschap. Sinds 2000 hebben ingrijpende veranderingen in de relatie van theologieopleidingen met de RK en PKN kerken die gedaantewisseling in een stroomversnelling gebracht. In 2006 werd de Faculteit der Theologie van de Radboud Universiteit te met een Faculteit der Religiewetenschappen verdubbeld.

Zie http://www.ru.nl/religiewetenschappen/faculteit/evenvoorstellen/ (deze link bestaat inmiddels niet meer): en http://www.ru.nl/theologie/faculteit/even voorstellen/. Bijna alle stafleden van de Faculteit Theologie zijn oók aan de Faculteit der Religiewetenschappen benoemd; zie http://www.ru.nl/theologie/faculteit/wetenschappeliike/. en’http://www.ru.nl/religiewetenschappen/faculteit/wetenschappeliike/ (deze link werkt niet meer) (alle geconsulteerd op 19.01.2009).

In 2007 werd de Faculteit Godgeleerdheid van de Universiteit Leiden omgedoopt tot Faculteit der Godsdienstwetenschappen.

Zie Mare6 september 2007 op http://www.mareonline.nl/editie/0607/01/. geconsulteerd op 19.01.2009.

Deze transformatie wordt evenzeer zichtbaar in de pijnlijke demoties van faculteiten theologie tot een afdeling godsdienstwetenschap in een faculteit geesteswetenschappen. De Faculteit Godgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam, opgeheven in 2002, werd in 2003 ten dele voortgezet in de vorm van twee leerstoelgroepen, Religiestudies en de Geschiedenis van de Hermetische Filosofie, binnen de Afdeling Kunst-, religie- en cultuurwetenschappen van de Faculteit Geesteswetenschappen.

Zie http://www.hum.uva.nl/organisatie/index.cfm/D36BB89B-9C36-4C02-B7EE5A07167C8B7D. geconsulteerd op 16.01.2009.

De voormalige RK theologische universiteit Theologische Faculteit Tilburg (TFT) werd weliswaar op 1 januari 2006 opgenomen in de Universiteit van (UvT) als haar Faculteit Theologie. Maar op 1 januari 2007 werd zij alweer als Departement van Religiestudies en Theologie naar de UvT Faculteit Geesteswetenschappen verplaatst.

Zie o.a. http://www.uvt.nl/faculteitcn/fgw/factsheet.hmrl en http://www.uvt.nl/facul-teiten/fgw/drt/profiel/. geconsulteerd op 17.01.2009.

De reden daarvan was dat ook de andere voormalige RK theologische universiteit, de Katholieke Theologische Universiteit (KTU) te Utrecht, in de UvT werd opgenomen, en wel als haar kerkelijk goedgekeurde Faculteit Katholieke (!) Theologie (FKT).

Zie http://www.uvt.nl/faculteiten/fkt/organisatie/nrofiel-missie/: en voor haar speciale status en statuten, zie http://www.uvt.nl/faculteitcn/fkt/sDecialstatutes/. geconsulteerd op 17.02.2009.

De Faculteit der Godsdienstwetenschappen van de Universiteit is inmiddels ook als Leids Instituut voor Godsdienstwetenschappen in de Faculteit Geesteswetenschappen opgegaan.

Zie http://www.hum.leidenuniv.nl/godsdienstwetenschappen/organisatie/welkom.isp. geconsulteerd op

19.01.2009.

Ook de Faculteit Godgeleerdheid van de Universiteit is sinds de Faculteit Geesteswetenschappen ondergebracht maar vooralsnog als departement godgeleerdheid.

Cf. http://www2.hum.uu.nl/faculteit/departementen.htm. geconsulteerd op 17.01.2009.

In haar mission statement definieert zij theologie echterals ‘de wetenschappelijke bestudering van religie’. Zij vermeldt verder dat haar staf ‘leden met uiteenlopende levensbeschouwing en van verschillende confessie’ telt met ‘passie voor onafhankelijk onderzoek en onderwijs in de overtuiging dat religie een belangrijke factor is in de samenleving’. Tenslotte refereert zij naar de ‘prominente plaats’ die de bestudering van het christendom in ‘de eigen Utrechtse traditie’ heeft, evenals ‘de confrontatie en dialoog met andere religieuze en seculiere tradities’, ‘religieuze pluraliteit, kerkelijke verschuivingen, ontzuiling en secularisatie, fundamentalisme en opbloei van spiritualiteit’.

Cf. http://www2.hum.uu.nl/godgeleerdheid/departementgodge/missionstatement/. geconsulteerd op

17.01.2009.

In haar omschrijving van theologie laat zij theologie met godsdienstwetenschap samenvallen en verhult zij de eigen aard van beide. Onderwijs en onderzoek in godsdienstwetenschap werden in de afgelopen jaren aan deze faculteit godgeleerdheid vervangen door die in interculturele theologie.

Zie daarover Jan G. Platvoet & Henk J. van Rinsum, ‘Is Africa Incurably Religious?, Ill: A Reply to a Rhetorical Response’; Exchange 37/2 2008,156-173, vooral 156-158.

Sinds haar incorporatie in de faculteit Geesteswetenschappen zijn vier islamologen aan de staf van het departement godgeleerdheid toegevoegd.

Cf. http://www2.hum.uu.nl/onderzoelc/onderzoekers.htm. geconsulteerd op 17.01.2009.

En de sinds 2004 vacante kemhoogleraarspost godsdienstwetenschap werd in juni 2008 weer opengesteld,

E-mailbericht van Dr. F.L. Bakker, dd. 27.06.2008.

zij het slechts even. Het departement beraadt zich op een nieuwe naam.

Persoonlijke mededeling van de voorzitter van het departement godgeleerdheid, prof. Marcel Sarot, op 21.04.2008.

Dit proces van de-theologisering riep forse kerkelijke weerstand op, en leidde in 2005-2006 tot kerkelijk-institutioneel beleid dat beoogt een deel van de academische theologie in te hertheologiseren. Dit beleid heeft de relaties tussen gedetheologiseerde en geretheologiseerde theologie hier en daar behoorlijk op scherp gezet. Naast de dood van de duplex ordo in een opmerkelijke stilte, heeft het ook de vergodsdienstwetenschappelijking van de de-theologiserende theologie versneld en versterkt. dit proces beter te begrijpen wil .ik, als godsdienstwetenschapper, enkele opmerkingen maken over godsdienst en theologie.

5. Godsdienst en theologie

Theologie is vaak als fides quaerens intellectum omschreven: ‘[christelijk] geloof dat inzicht zoekt.’ In deze betekenis genomen is theologie een beperkte, late, maar kapitale ontwikkeling in de algemene godsdienstgeschiedenis. Zij is voornamelijk tot het christendom beperkt, van de patres tot Karl Barth en Ratzinger.

De extrapolatie van christelijke theologie als godsdiensthistorisch verschijnsel naar andere godsdiensten door von Stietencron en anderen overtuigt mij niet (zie Heinrich von Stietencron (red.),Theologen und Theologien in verschiedenen Kulturkreisen, Düsseldorf 19S6). Waar Von Stietencron c.s. theologie ontwaren, zie ik voornamelijk intellectualiserende aanzetten tot proto-theologieën. Theologie speelt mijns inziens buiten het westers christendom geen rol van betekenis in de algemene godsdienstgeschiedenis. Geschoolde gelovigen hebben nergens hun godsdienst zo verwetenschappelijkt als christelijke theologen dat hebben gedaan. Ilm-al-kaläm, ‘scholastieke theologie’, bijvoorbeeld ‘does not hold the leading place in Muslim thought that theology does in Christianity’,i.e. is marginaal en zeer omstreden door het felle verzet van de Hanbalitische orthodoxie tegen ‘the very principle of the defence of the faith by rational argument’ (Louis Gardet, ‘Ilm al-Kalam’, http://www.muslimphilosophy.com/ei2/kalam.htm, geconsulteerd op 09.02.2009). Misjna en talmoed vervullen in het jodendom evenmin de rol die theologie in het christendom heeft. Goldammer geeft het toe: ‘Wo dieses Element […]der Bildung rationaler wissenschaftlicher Denksysteme fehlt, ist es nicht angebracht, von Theologie zu sprechen.’Dat is bijvoorbeeld het geval in de OudEgyptische, Oud-Griekse en Romeinse godsdiensten, en eveneens in de Indische godsdienstgeschiedenis.

En hij erkent dat wetenschap in de godsdienstgeschiedenis nergens anders zo diep en breed op een godsdienst heeft ingewerkt als zij dat sinds de Verlichting door de theologie op het christendom heeft gedaan, ook als die wetenschap religieus-indifferent of antigodsdienstig was (Kurt Goldammer, ‘Gottes Wort und Wort von Gott. Vom Werden der Theologien’, in Von Stietencron, Theologen und Theologien, 25-45, hier-27, 33, 34-35, 3S-42). Zie verder Assman over het onkritisch gebruik van ‘theologie’ door egyptologen. Pas toen de Oud-Egyptische godsdienst door concurrentie van buitenaf met de ondergang werd bedreigd, kwam volgens Assman ‘ten dele’ een ‘expliciet theologische’ systematisering van geloofsvoorstellingen op gang waarin de ‘ene God’ buiten, boven en tegenover het traditionele veelgodendom werd geplaatst in plaats van erbinnen (Jan Assman, ‘Arbeit am Polytheismus. Die Idee der Einheit Gottes und die Entfaltung des theologischen Diskurses in Ägypten’, in Von Stietencron, Theologen und Theologien, 46-69, hier 46-53, 56). Zie ook noot 25.

Zij is Glaubenswissenschaft,

Goldammer, ‘Gottes Wort und Wort von Gott’, 32.

de rationaliserende preoccupatie met geloofsvoorstellingen van een kleine kern van geschoolde (in- tellectueel-geyormde) christelijke gelovigen die de ‘waarheden’ van ‘het’ (hun) geloof systematiseren, van allerlei ‘bijgeloof ‘zuiveren’, tot leer ordenen, en onderling over de ‘juiste leer’ strijden. Die leer stelden ze lang voor als de enige, onomstotelijke waarheid omtrent een gepostuleerde méta-empirie, en als de enige heilsweg. Met die leerstelligheid verwierven ze zich aanzien en macht, kerkelijk zowel als maatschappelijk, en schiepen ze een diepe en polemische tegenstelling in christelijke gemeenschappen tussen hun leer en de devoties van de gewone gelovigen. Hun geloof veroordeelden en bestreden ze vaak als bijgeloof, superstitie, magie, afgoderij, idolatrie, of syncretisme. In troebele tijden vervolgden ze die als hekserij en duivelse toverij zelfs tot op de brandstapel.

Vanwege de maatgevende rol die christelijk geloof gewoonlijk in de theologie-beoefening heeft gespeeld,

Zie Heinrich von Stietencron, ‘Gedanken zur Theologie’, in Von Stietencron, Theologen und Theologien, 9-24, over theologie als ‘immer religionsimmanent’(13). Dat theologievan ‘vorgegebenen Glaubenssätzen’uitgaat is volgens hem zelfs een ‘zwingende Voraussetzung’.

is theologie op de univérsiteit geen gewone, neutrale, seculiere wetenschap die slechts zo objectief mogelijk kennis zoekt. Theologie is dubbelspel. Zij wordt enerzijds genormeerd door geloof in een gepostuleerde meta-empirie, in iets dat buiten iedere mogelijkheid tot verificatie en falsificatie ligt, en dus buiten de werkelijkheid die voorwerp van empirisch-wetenschappelijk onderzoek zijn. Anderzijds kent ze een lange traditie vair redelijke, systematiserende, verhelderende doordenking van het geheel van de geloofsvoorstellingen van een gelovige gemeenschap omtrent die meta-empirie en haar veronderstelde relatie tot de waarneembare werkelijkheid, onder andere om de ‘waarheid’ ervan te vestigen of te bevestigen. Daartoe heeft zij zich alle vormen van scholing, doordenking en wetenschap toegeëigend die haar verhelderend, systematiserend, onderzoekend karakter konden versterken. Eveneens rekende zij het tot haar taak toekomstige bedienaren van de christelijke gemeenschappen daarin te vormen.

Daartoe was gedurende vele eeuwen bijna uitsluitend de (scholastieke) wijsbegeerte beschikbaar. Door dat verbond met wijsbegeerte werd theologie scherpzinnig en voor het oog sluitend beoefend. Dat gaf theologie groot aanzien en een centrale, onomstreden plaats aan de middeleeuwse ën vroegmoderne universiteiten. Vooral sinds de opkomst van de bijbelkritiek heeft zich in de academische theologie echter een steeds uitdijend proces ingezet zowel van confrontatie met, als incorporatie van, de seculiere wetenschapsbeoefening zoals die aan moderne universiteiten plaatsvindt. Beide, confrontatie en incorporatie, hebben ertoe bijgedragen dat theologie zijn plek op veel moderne universiteiten – zij het niet overal – kón behouden ondanks zijn dubieus wetenschapsstatuut. En hier in is die plek veilig -zolang het CDA het centrum van het politieke bestel in handen weet te houden,

Voorstanders van een her-theologisering van de theologie zouden er mijns inziens op kunnen wijzen dat theologie met die sterk toegenomen multi- disciplinarisering het paard van Troje heeft binnengehaald. Op het eerste gezicht lijken ze daar gelijk in te hebben. De seculiere wetenschap weliswaar de aanspraak op waarheid van een religieuze voorstelling nooit dwingend als vals (of als waar) vaststellen juist omdat zij een claim omtrent de meta-empirie is. Wanneer wetenschap echter in grote hoeveelheden in de theologie wordt geïncorporeerd, heeft zij cumulatief wel grote gevolgen, vooral psychologische, voor de plausibiliteit van traditionele geloofsvoorstellingen. De multidisciplinaire academische theologie is daarom niet enkel een passief voorwerp van de huidige secularisering van . Zij heeft er actief aan bijgedragen door haar gretige openheid jegens iedere relevante vorm van seculiere wetenschap. In de tweede helft van de twintigste eeuw heeft academische theologie daardoor de atrofiëring van godsdienst die we nu overal in waarnemen flink bevorderd.

Toch ligt mijns inziens de root cause van de de-plausibilisering van godsdienst dieper, namelijk in de theologie zelf als fides quaerens intellectum. Gereconfessionaliseerde theologie zal zich daarom wel tijdelijk maar niet permanent kunnen’behoeden voor de paradox van de geloofsondermijnende werking van theologie.

24’Zie ook mijn ‘Empirie en theologie’, 19-20.

‘Geloof, zo werd mij eindjaren vijftig in mijn RK theologiestudie bij gebracht, is eerder credere cui dan credere quid, eerder zich ‘aan iemand toevertrouwen’ dan ‘iets voor waar houden’. Ik vond dat curieus, want theologie, zoals ik die toen kreeg onderwezen, ging uitsluitend over geloofsleer en nergens over geloofsovergave, devotie, vertrouwen. Kijk ik nu, vijftig jaar later, als godsdienstwetenschapper, naar wat theologie in de geschiedenis van de godsdiensten uitricht, en vooral aanricht, dan zie ik dat het theologisch doordenken van een gegeven stelsel van geloofsvoorstellingen, zoals dat in het christendom heeft plaatsgevonden, dat geloof progressief uitdunt. Theologie – en ook prototheologie blijkt dat al heel effectief te doen

Zie bijvoorbeeld Assman, ‘Arbeit am Polytheismus’,61-69, over de werking van theologie in de OudEgyptische godsdienst: ‘In der ersten Phase des theologischen Prozesses beginnen die anderen Götter zu verblassen.’(61) In de tweede – die van Echnaton – werden ze radicaal afgeschaft. Waarna ze in de derde fase in de ‘drie-eenheid’ (Amun/Re/Ptah) van de ene, verborgen, onkenbare en onuitspreekbare rijks- en algod werden opgenomen: ‘die vielen Götter sinds nichts als die innerweltlichen Manifestation des verborgenen Einen.’(65) Waarmee de tegenstellingen tussen pan-, poly- en monotheïsme waren opgeheven (65, 69). Zie ook Burkhard Gladigow, ‘Mythologie und Theologie. Aussagestufen im griechischen Mythos’, in Von Stietencron, Theologen und Theologien, 7.0-88, over de ‘massieve godsdienstkritiek’ van Xenophanes

en andere voorsocratici (71-72, 74). Bernhard Lang vat in zijn ‘Vom Propheten zum Schriftgelehrten: Charismatische Autorität im Frühjudentum’ (in Von Stietencron, Theologen und Theologien, 89-114) de omvorming van de polythei’sche godsdienst van Israel met profeten tot het monotheistische vroege jodendom met ‘schrijvers’ in één zin samen: ‘An der Stelle der vielen Götter und der vielen Propheten treten der eine Gott und das eine Buch.’(89) Hij omschrijft dat monotheïsme nader als een orthodoxie die dwingend werd opgelegd op grond van ‘openbaring’ die door canonisering werd vastgelegd en afgegrendeld, met strenge geloofs- en zedencontrole, en bewaking van de grenzen van de geloofsgroep, en met de intellectuele rituelen van het voorlezen uit, het uitleggen van, en het preken over dat ‘ene boek’ (100, 106, 112, 113-114). Over de maatschappelijke condities, endogeen en exogeen, waaronder prototheologiën opkomen, zie Günter Kehrer, ‘Theologien und Religiöse Organisationen’, in Von Stietencron, Theologen und Theologien, 199-213, vooral 204 e.v.

– ruimt de bovennatuurlijke zolder, de meta-empirie, grondig op, blijkt uit een vergelijking van godsdiensten met en zonder (proto-)theologie.

Die laatste zijn veruit in de’meerderheid en kenmerkend voor het langste deel van de godsdienstgeschiedenis.

Uiteindelijk zo grondig dat een lege zolder, een negatieve theologie, een vaag ietsisme overblijft, of een ‘zwart gat’ in het denken, dat dan maar wordt omgedoopt van onbegrijpelijke absurditeit tot een alle begrip overstijgend Mysterie.

Zoals Jan van Baal deed in De boodschap der drie illusies. Overdenkingen over religie, kunst en spel, (Assen 1972,118-133, vooral 123-126). Hij herhaalde zijn oproep tot een gelovige godsdienstwetenschap in Boodschap uit de stilte (Baam1985), en Mysterie als openbaring (Utrecht 1990), die daarna gebundeld verschenen (Baam, 1992, 1993). Zie mijn bespreking van Mysterie als openbaring in Antropologische Verkenningen 10/3 1991,92-94.

Theologie, lang het middel van gelovige intellectuelen zowel om zelf gelovig te blijven als tot vorming, aanzien en macht, lijkt in zijn uitwerking thans eerder een nadeel dan een voordeel voor godsdienst. Godsdiensten zonder theologie lijken betere toekomstpapieren te hebben dan die met theologie. In godsdiensten zonder theologie wordt de vraag of hun eigen geloofsvoorstellingen waar zijn niet eens gesteld,

Zie ook Goldammer, ‘Wort Gottes und Wort von Gott’, 37.

en evenmin of die van andere godsdiensten onwaar zijn. In hen behoort de gepostuleerde metaempirie als vanzelfsprekend tot de (ondeelbare) werkelijkheid. Die onzichtbare wereld wordt geacht niet slechts vanuit het bovenzintuigelijke in de empirie werkzaam te zijn, maar zich daarin ook ‘lijflijk’ te manifesteren; bijvoorbeeld door gelovigen ‘in bezit te nemen’. Men gelooft dus dat de metaempirie in de empirie voor omgang beschikbaar is;dat zij daarin tastbare vorm aanneemt zodat men het onzienlijke ervaren;

Zie daarover mijn ‘Does God Have a Body? On the Materiality of Akan Spirituality’,in Monika Schrimpf, Katja Triplett & Christoph Kleine (red.),Unterwegs:Neue Pfade in der Religionswissenschaft. Festschrift Jur Michael Pye zum 65. Geburtstag/New Paths in the Study of Religions. Festschrift in Honour of Michael Pye on his 65th Birthday, München 2004, 175-195.

kortom, dat het zich daarin incarneert. Kenmerkend zijn dan de verering van de iconostase in het oosters-orthodoxe christendom; darshan,het in vervoering aanschouwen van hindoe godenbeelden; glossolalie en duiveluitdrijving in extatisch christendom, maar evenzeer Lourdeswater in de katholieke volksdevotie, het instralen door Jomanda, alle (nu evaporerende) christelijke sacramentaliteit, en de kem- voorstelling van het christendom, de menswording van ‘de Gezalfde’; en in de islam, de nederzending van al-kitab, ‘het boek’. In een van theologie en leerstelligheid doordrenkt christendom wordt de meta-empirie echter steeds verder uit de empirie verbannen, worden beide door een steeds dikker natuurwetenschappelijk plafond gescheiden, en wordt communicatie en communie tussen beide steeds ieler. Er ontstaat ‘Religion ohne Kult’.

Hubert Cancik, ‘Die Götter Griechenlands 1929. Walter F. Otto als Religionswissenschaftler und Theologe am Ende der Weimarer Republik I’, in Von Stietencron, Theologen und Theologien, 214-238, hier 236.

In godsdienst- wijsbegeerte en godsdienstwetenschap maakt godsdienst als omgang dan plaats voor godsdienst als zingeving en kosmologisch kader.

Meer technisch geformuleerd: definities van ‘godsdienst’ als onderzoeksperspectieven verschuiven dan van godsdienst als communicatie – als ‘communion and commerce with spiritual beings’ in aansluiting op E.B. Tylor’s ‘minimum definition of religion as belief in spiritual being’ naar godsdienst als oriëntatie, bijvoorbeeld als kosmologie, of als ‘a general order of existence’ (bij bijvoorbeeld Clifford Geertz), of als ‘ultimate meaning’ en ‘ultimate concem’(bij bijvoorbeeld Paul Tillich).

6. Soorten theologie

In verband met het thema, de relaties tussen theologie en godsdienstwetenschap, is het nodig aan te stippen dat geen van beide eenduidige begrippen zijn. Als we ons tot de Nederlandse academische theologie beperken, dan is die in minstens twee opzichten meervoudig: confessioneel, naar de kerkelijke denominaties en modaliteiten die de theologische opleidingen bedienen; en intem, naar de theologische disciplines.

Wat die eerste meervoudigheid betreft is het relevant er op te wijzen dat vrijzinnige theologie altijd zeer gastvrij is geweest voor godsdienstwetenschap, intensief van godsdienstwetenschap gebruik heeft gemaakt, en zelf zoveel godsdienstwetenschap heeft voortgebracht dat vrijzinnige theologie en godsdienstwetenschap elkaar in hoge mate dekken. Vrijzinnigheid is dan ook een gelovige revolutie in het christendom, want het betekent niets meer en niets minder dan dat de traditionele aanspraak op heilsuniciteit is opgegeven. Andere godsdiensten worden in principe aan het christendom gelijkwaardig geacht. Al naargelang echter een opleiding meer orthodox is en de claim op heilsuniciteit handhaaft, wordt haar relatie met godsdienstwetenschap problematischer. In een theologieopleiding waarin die claim voluit overeind wordt gehouden is geen ruimte voor godsdienstwetenschap en wordt niet aan godsdienstwetenschap bijgedragen. Er is dus een hele scala aan betrekkingen tussen theologie en godsdienstwetenschap. Door de tijd heen verschuiven die in het algemeen naar meer vrijzinnigheid en openheid voor (godsdienstwetenschap,

Zoals aan de VU van Abraham Kuyper en Herman Bavinck tot Johan H. Bavinck en D.C. Mulder (zie mijn ‘Pillars, Pluralism & Secularisation’, 93-99, 116-117, 130n202). En nu bij Cees Dekker die Intelligent Design voorbij is (zie http://nl.wikipedia.org/wiki/CeesDekker, geconsulteerd op 6.02.2009), en Andries Knevel die het creationisme vaarwel zegt, tot verontwaardiging van veel EO-ers (zie Lodewijk Drost, ‘EO baalt en neemt afstand van tv-actie Andries Knevel’;Trouw, De Verdieping, vrijdag 6 februari 2009,27).

maar in reactie daarop vaak ook naar meer, soms polemisch-felle orthodoxie

Zoals die van dè Priesterbroederschap St. Pius X (zie: http://www.stpiusx.nl/index.php?id=32) en bisschop Jo Gijsen (zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/JoannesMatthiis Giisen. beide geconsulteerd op 11.02.09) op Vaticanum II.

en minder of geen ontvankelijkheid voor godsdienstwetenschap.

Wat die tweede, disciplinaire meervoudigheid betreft: de relatie van een theologische discipline met godsdienstwetenschap is intiemer naarmate een discipline minder de strikte kerkleer tot voorwerp heeft en meer buiten- theologische disciplines in haar onderzoek en onderwijs betrekt. Die relatie varieert natuurlijk ook met de confessionele signatuur van een theologieopleiding. Maar over het algemeen zijn de historisch-filologische vakken en de pastorale en sociaal-wetenschappelijke vakken veel godsdienstwetenschap- pelijker, neutraler en seculierer van aard dan de dogmatiek en andere systematisch-theologische vakken waaronder (christelijke) godsdienstwijs- begeerte.

Dat laatste is curieus, omdat er aanvankelijk (1876-1920), althans in de duplex ordo theologie aan de openbare universiteiten, veelal een leerstoelverbinding tussen godsdienstwijsbegeerte en godsdienstwetenschap bestond.

Godsdienstwetenschap komt dus ‘van buitenaf, vanuit de perifere, jongere disciplines, de theologie binnen. En een theologische opleiding omarmt godsdienstwetenschap pas ten volle als ook de systematische theologie en de godsdienstwijsbegeerte de gelijkwaardigheid van godsdiensten erkennen door een theologia religionum te ontwikkelen die andere godsdiensten ook als heilswegen erkent, en daardoor de godsdienstgeschiedenis in hun reflectie over hun kerkelijke leer betrekken.

7. Soorten godsdienstwetenschap

Zoals theologie pluriform is, zo is ook godsdienstwetenschap pluriform, naar voorwerp van onderzoek, naar methode van onderzoek, en naar ‘confessie’, dat wil zeggen naar kosmologie en ideologie.

Er is een enorme verscheidenheid naar voorwerp van onderzoek: welke godsdienst of soort godsdiensten men bestudeert, en in welk deel van de wereld. Zowel de godsdienstgeschiedenis als de godsdienstantropologie

bestaan daardoor uit een breed scala aan afzonderlijke disciplines en subdisciplines. Er is verder verscheidenheid van methode: philologischhistorisch, sociologisch, psychologisch (beide zo goed als uitsluitend met betrekking tot het kerkelijk christendom in westerse samenlevingen ontwikkeld), etnografisch, antropologisch (met een groot scala aan subdisciplines zoals historische, linguïstische, medische, politieke, neurobiologi- sche, etc. antropologie), geografisch, politicologisch, economisch, etc., en vergelijkend..

Die laatste, de vergelijkende godsdienstwetenschap, differentieert zich in de algemene godsdienstgeschiedenis, van Neanderthaler tot nu, die de gehele godsdienstgeschiedenis van de mensheid in kaart probeert te brengen; en een veelheid van deeldisciplines naargelang het ‘verschijnsel’ dat men onderzoekt, zoals voorstellingen omtrent de gepostuleerde meta-empirie, of vormen van rituele praxis, of van religieuze organisatie, of van religieuze ervaring.

De klassieke godsdienstfenomenologie probeerde van al die ‘verschijnselen’ een systematisch overzicht te geven.

Tot slot is er een verscheidenheid van godsdienstwetenschap naar de achterliggende wereldbeschouwing, dat wil zeggen naar het buitenweten- schappelijk paradigma waarin en de ideologie waarom godsdienstwetenschap wordt beoefend. Ik onderscheid er, in chronologische volgorde, drie.

Zie mijn ‘The Defmers Defined. Traditions in the Defmition of Religion’,Method & Theory in the Study of Religion 2/2 1990, 183-187 over ‘cosmologies, ideologies and the study of religion’.

De oudste

Men kan haar beginpunt bij David Hume’s The Natural History of Religion (1756) leggen, maar dient wel te bedenken dat de militante varianten van latere datum zijn.

is de ongelovige godsdienstwetenschap die een positivistisch, ééndelig wereldbeeld huldigt, waarin het axioma heerst dat uitsluitend de empirie bestaat. Zij is soms militant-atheïstisch en wordt dan bedreven om ‘wetenschappelijk’ vast te stellen, c.q. !onomstotelijk te bewijzen’ dat alle godsdienst irrationeel bijgeloof, superstitie en magie is. In dat geval wordt die godsdienstwetenschap terecht verweten dat zij reductionistisch van aard is. .

De tweede is de gelovige godsdienstwetenschap die een meerdelige kosmologie huldigt door onzichtbare werelden van spirituele aard naast de zichtbare te postuleren. Zij wordt soms polemisch-gelovig (‘religionistisch’) beoefend ‘to deflect atheism’s arrows’.

Zie mijn ‘Deflecting Atheism’s Arrows. Is Philosophy of Religion Part of “Science of Religions”?’, dat ik binnenkort hoop te publiceren.

De derde en jongste is de ‘methodologisch-agnostische’ godsdienstwetenschap die geen positie inneemt in de strijd of er wel of geen meta-empirie bestaat, omdat de onzichtbare werelden die godsdiensten postuleren, zo ze bestaan, niet wetenschappelijk onderzocht kunnen worden. Daarom dienen godsdienstwetenschappers zich op deze methodologische grond van iedere bevestiging en bestrijding van de waarheids- en werkzaamheidsclaims van godsdiensten te onthouden. Zij dienen godsdiensten uitsluitend te onderzoeken als evenementen in de cultuurgeschiedenis van de mensheid. Voor de agnostische godsdienstwetenschap bestaan godsdiensten uitsluitend uit geloofsvoorstellingen, en niet uit geloofswaarheden, en worden ze onderzocht als veronderstelde omgang met een gepostuleerde meta-empirie, en niet als werkelijke communicatie daarmee. Godsdiensten dienen te worden beschreven zonder de boundary hopping van theologen die meta-empirie als vanzelfsprekend in de empirie insluiten.Geloofsaffirmaties dienen uit de godsdienstwetenschap te worden gebannen, zowel positieve waar het de eigen godsdienst betreft, als negatieve waar het om andere godsdiensten gaat. Het in de theologie gangbare begrippenapparaat en taalgebruik dient te worden geëmpi- riseerd: in plaats van bijvoorbeeld ‘de Kerk’, die tijd en plaats zou overstijgen, dient men steeds van ‘kerken’ (PKN, RK, Hersteld Hervormd, Vrijgemaakt- Gereformeerd, Christelijk-Gereformeerd, etc.) in hun historische particulariteiten te spreken.

Of een bepaald soort godsdienstwetenschappelijke kennis in academische, ‘gedetheologiseerde’ theologie thuis is of in confessionele, geretheologiseerde theologie geïncorporeerd worden, hangt dus niet alleen af van welke godsdienst met behulp van welke methode wordt bestudeerd, maar ook in welk paradigma, met welke kosmologie en ideologie godsdiensten worden onderzocht. De onverzoenlijke polemiek tussen de positivistische en religio- nistische godsdienstwetenschap, die de godsdienstwetenschap tot 1960 beheerste, is in het methodologisch-agnostische paradigma overstegen. Daarin wordt geen enkel soort godsdienstwetenschap op polemische gronden verworpen en verbannen. Alle godsdienstwetenschap dient kritisch te worden onderzocht, ook op haar achterliggende kosmologie en ideologie, om na te gaan welk effect die hebben op haar doelstellingen, onderzoek, datavergaring, theorie- en hypothesevorming, bewijsvoering en voorgestelde conclusies. Op grond daarvan worden van ieder soort godsdienstwetenschap de verdiensten en tekortkomingen vastgesteld. En gezien de slechte pers die ‘reductionistische godsdienstwetenschap’ lang op theologische opleidingen heeft gehad, mag hier best even gemeld worden dat ook de ongelovige godsdienstwetenschap een geweldige bijdrage aan onze wetenschappelijke kennis omtrent godsdienst en godsdiensten heeft geleverd.

Juist omdat in het methodologisch-agnostisch paradigma ieders persoonlijke levensbeschouwing – gelovig, agnostisch, of ongelovig – uit de beoefening van de godsdienstwetenschap wordt gebannen, iedere godsdienstwetenschapper met en binnen dit paradigma werken. Misschien is dat de reden dat deze benadering in de laatste vier decennia in in de godsdienstwetenschap het heersende – maar niet hét enige – paradigma-geworden is.

Er is ook gelovige godsdienstwetenschap. Er is nauwelijks militant-atheïstische godsdienstwetenschap.

Echter, de kennis die de agnostische benadering produceert, is een neutrale, seculiere godsdienstwetenschap die alle godsdiensten en alle geloof ex aequo, als volkomen gelijkwaardig behandelt. Zij ként het christendom geen privileges toe, maar onderwerpt het aan precies dezelfde soorten onderzoek als die waaraan zij iéder ander godsdienstig geloof onderwerpt. Daarmee produceert de methodologisch-agnostische godsdienstwetenschap kennis van godsdiensten die dichter bij die van de positivistische godsdienstwetenschap staat dan bij die van de religionistische godsdienstwetenschap. Confessionele theologie van meer orthodoxe snit, en hertheologiserende theologie hebben daar duidelijk moeite mee, en zullen uitwijken naar religionistische godsdienstwetenschap voor zover ze godsdienstwetenschap in hun opleiding willen toelaten.

8. Conclusie

Er zijn soorten theologie en soorten godsdienstwetenschap, en er is dynamiek in hun wederzijdse verhouding. In mijn theologieopleiding in de jaren vijftig werden noch godsdienstwetenschap noch missiologie gedoceerd, hoewel ik tot missionaris werd opgeleid. Bij de Sociëteit voor Afrikaanse Missieën werd het gangbare standaard-model van een RK priesteropleiding van vóór 1950 gevolgd en bestond geen behoefte om voorop te lopen in academische vorming. Toch kwam ook daar, ongemerkt, godsdienstwetenschap binnen, want ik werd gevormd in de aanloop naar Vaticaiium II, op de breuklijn van neothomistische wijsbegeerte, die in het Latijn werd gedoceerd en getentamineerd, en Leuvense en andere ‘moderniteit’. En in de exegese die mij werd onderwezen werd stiekem Humani Generis ontdoken. En dat was vóór de zuilen begonnen in te storten.

Het is voor een hedendaagse theologieopleiding met een academisch karakter en volledige overheidsfinanciering niet goed meer mogelijk het zonder godsdienstwetenschap te stellen, ook niet als zij reconfessionaliseert. Zij kiest er dan voor die te ‘religioniseren’. Dat is haar goed recht. Maar zij zou ook als Jacob kunnen worstelen met de methodologisch-agnostische godsdienstwetenschap eri haar neutraliteit en hardere seculariteit. In ieder geval draagt de recente reconfessionalisering van een deel van de Nederlandse academische theologie er top bij dat nogal wat theologie-nu versneld wordt omgevormd tot godsdienstwetenschap. Of zij die gedaantewisseling zal overleven hangt niet af van die theologie, c.q. godsdienstwetenschap, noch van de kerken die hun theolpgieopleidingenreconfessipnaliseren, maar van bredere ontwikkelingen in de seculariserende Nederlandse samenleving.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken