Menu

Premium

Verwachtingen van het einde der tijden in hét vroege jodendom en de Dode Zeerollen

Nu ik deze inleiding schrijf is het zondag 22 mei 2011. De wereld is (nog) niet vergaan. Het Einde der Tijden is niet aangebroken. Op veel NS stations kon men de afgelopen weken een poster zien met de woorden: ‘Dag des Oordeels 21 mei… Roep sterk tot God’ en ‘De Bijbel garandeerd (sic!) het!’ De Amerikaanse dominee Harold Camping had voorspeld dat op 21 mei 2011 overal ter wereld om 18.00 uur plaatselijke tijd het eschaton zou aanbreken, aange- kondigd door aardbevingen. Op dezelfde dag zou de ten hemel opneming {rapture) van de uitverkorenen plaatsvinden. Volgens Camping zou het om ongeveer twee procent van de wereldbevolking gaan. Vijf maanden later, op 21 oktober 2011, zou dan de wereld vergaan. Zijn radiozender Family Radio voerde een wereldwijde campagne voor zijn voorspelling, die zou zijn gebaseerd op indirecte boodschappen in de Bijbel.

Volgens de media (zie bijvoorbeeld Trouw, 23 mei 2011) zou het gaan om het Zondvloedverhaal uit Genesis 6-9. Dat zou Camping gebaseerd kunnen hebben op Matteüs 24:37-39: ‘Zoals het was in de dagen van Noach, zo zal het zijn wanneer de Mensenzoon komt’ (37). Vreemd genoeg heeft hij dan minder aandacht besteed aan het voorgaande vers: ‘Niemand weet wanneer die dag en dat moment zullen aanbreken, ook de hemelse engelen en de Zoon niet, alleen de Vader weet het’ (36). Zie ook Matteüs 25:13. Het tijdstip van 18.00 uur een buiten-Bijbelse oorsprong hebben. Zo zong R.E.M. in de song It’s the End of the World as We KnowIt (And I Feel Fine) uit 1987: ‘Six o’clock – TV hour’. Camping zou gezegd hebben dat hij de gebeurtenissen thuis voor de televisie zou afwachten.

Maar wereldwijd kon worden geconstateerd dat op 21 mei 2011 om 18.00 uur de tekenen van het eschaton zich niet aankondigden en deze dag gewoon overging in een volgende dag.

Volgens de persberichten reageerden sommige volgelingen van Camping vertwijfeld, terwijl sceptici verheugd waren. Reuters meldde dat op 21 mei de gordijnen dicht waren in Campings huis in, in Califomië, en dat niemand de deur opendeed.

Een paar dagen later, op 23 mei 2011, zei Camping dat hij een rekenfont had gemaakt en dat het altijd al 21 oktober 2011 was. Dit was niet Campings eerste voorspelling. In een boek uit 1992 getiteld 1994? voorspelde Camping de terugkeer van Jezus en het einde der tijden voor 6 september 1994.

Harold Camping was met zijn voorspelling van het einde der tijden uiteraard niet uniek; velen zijn hem voorgegaan. Het voorspellen van de exacte datum waarop het einde van de wereld aanbreekt is een lastige aangelegenheid. Dat geldt niet alleen voor de berekening, maar ook voor de sociologische en psychologische gevolgen die een foute voorspelling hebben op volgelingen individueel en als groep.

De klassieke studie is van L. Festinger, H.W. Riecken en S. Schachter, When Prophecy Fails: A Social and Psychological Study of a Modern Group that Predicted the Destruction of the World, Minneapolis 1956. Zie ook M.J. Penton, Apocalypse Delayed: The Story of Jehova’s Witnesses, Toronto 19972; A.I. Baumgarten (red.),Apocalyptic Time, Leiden 2000; D.G. Tumminia, When Prophecy Never Fails: Myth and Reality in a Flying-Saucer Group, Oxford 2005.

De christelijke scenario’s voor het einde der tijden zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op vroegjoodse tradities. Deze tradities zijn grofweg te dateren van de derde eeuw v.C. tot de eerste eeuw De Dode Zeerollen hebben ons vele nieuwe inzichten opgeleverd in eindtijdverwachtingen en eschatologische ideeën die opgeld deden in het vroege, voorchristelijke jodendom. In twee van de Dode Zeerollen treffen we mogelijk een verwijzing aan naar de verwachting van de aanvang van het eschaton op een concrete datum die blijkbaar voorbijging zonder de verwachte gevolgen.

In deze bijdrage zal ik nader ingaan op enkele aspecten van de verschillende eschatologische ideeën en scenario’s in het vroege jodendom. Het is belangrijk te benadrukken dat er niet één welomschreven opvatting was over het einde der tijden. Er waren diverse ideeën in omloop, zoals de opstanding van en het oordeel over de doden, straf en beloning, de komst van de messias (of twee messiassen, zoals in sommige teksten uit ), de vernietiging of vernieuwing van de wereld. In diverse vroegjoodse teksten, in én buiten Palestina, treffen we deze elementen in verschillende combinaties aan; soms vinden we dezelfde opvattingen samen in een tekst, soms niet. Daarnaast hebben we ook niet met onveranderlijke en statische opvattingen te maken, maar met zich ontwikkelende voorstellingen. Dit geldt bijvoorbeeld voor voorstellingen van wat er na de dood is en waar de doden verblijven tot het einde der tijden. Eschatologie is een modem concept waaronder we een dynamische historische werkelijkheid proberen te vatten die schuilgaat achter oude teksten.

In deze bijdrage zal ik concreet stilstaan bij de betekenis van de begrippen eschatologie en apocalyptiek: waar ligt het verschil en waar is overlap? Vervolgens stel ik de vraag naar de oorsprong van de apocalyptiek om duidelijk te maken hoe twee specifieke opvattingen uit de profetische traditie zijn opgenomen, aangepast en van nieuwe betekenis voorzien in het eschatologische dénken van het vroege jodendom. Ten derde kijk ik naar bepaalde delen van de boeken 1 Henoch en Daniël die illustreren op welke wijzen uitdrukking werd gegeven aan eschatologische verwachtingen in de vorm van berekeningen en periodisering. Daarbij biedt het boek Daniël ook nog aanleiding om kort in te gaan op de vraag wie er gered worden aan het einde der tijden. In het vierde onderdeel ga ik nader in op het begrip van openbaring en de functie die de openbaringsclaim vervulde in vroegjoodse teksten en in de teksten van in het bijzonder. De claim van geopenbaarde kennis moet in samenhang worden gezien met de pseudepigrafische toeschrijving van de betreffende teksten aan belangrijke figuren uit het verleden. Beide elementen zijn onderdeel van een strategie om gezag te verkrijgen voor ‘nieuwe’ teksten. In vinden we echter een bijzonder voorbeeld van een eigentijds figuur van wie wordt gezegd dat deze geopenbaarde kennis over het einde der tijden heeft. In het vijfde en laatste deel stel ik de vraag aan de orde in hoeverre de eindtijd in het vroege jodendom als aanstaande werd gedacht. We kijken hierbij in het bijzonder naar een aantal teksten uit . Had men de precieze eindtijd berekend?

Eschatologie en apocalyptiek, of apocalyptische eschatologie

De term ‘eschatologie’ is een modem, negentiende-eeuws neologisme gebaseerd op de Griekse woorden eschatos (laatste) en logos (leer). Het gaat om de leer van de laatste dingen, ofwel om het denken over het einde der tijden, met name in vroegjoodse en christelijke teksten te benoemen.

Zie A.L.A. Hogeterp, Expectations of the End: A Comparative Traditio-Historical Study of Eschato– logical, Apocalyptic and Messianic Ideas in the Dead Sea Scrolls and the New Testament, Leiden 2009, 2.

De woorden ‘apocalypse’(lett. ‘openbaring’), ‘apocalyptiek’ en ‘apocalyptisch’ roepen vandaag de dag vooral associaties op met onheilspellende verwoesting en het einde van de wereld. Vaak wordt dan verwezen naar het boek Openbaring in het Nieuwe Testament. Zijn apocalyptiek en eschatologie in wezen hetzelfde? Deze identificatie treft men niet alleen aan in het algemeen spraakgebruik;

ook in wetenschappelijke artikelen wordt niet altijd een duidelijk onderscheid gemaakt tussen eschatologie en apocalyptiek. Toch is er alle reden om dit onderscheid wel te maken. Net als eschatologie is ‘apocalyptiek’ een moderne term. Deze is bedoeld als aanduiding van een bepaald wereldbeeld of een bepaalde denkstroming zoals die worden gereconstrueerd op grond van vroegjoodse en vroegchristelijke teksten. De notie dat mensen bijzondere kennis kunnen verkrijgen door bovennatuurlijke openbaringen (visioenen, dromen, engelen als boodschapper) is fundamenteel voor het apocalyptisch wereldbeeld. Deze openbaringen zijn niet voor iedereen weggelegd. Het gaat hier om bijzondere mensen, zoals Henoch, Abraham of Ezra. Andere kenmerken die gehanteerd worden zijn: een uitgebreide beschrijving van verleden en heden (vaak gecodeerd); een beschrijving van de eindtijd (eschatologie); dualisme; determinisme; pessimisme over het heden, optimisme over de toekomst; goddelijk oordeel; de eindtijd weerspiegelt de oertijd (terugkeer van een paradijselijke toestand: ‘Endzeit ist Urzeit’); surrealistische beeldtaal.

De woorden ‘apocalyptiek’ en ‘apocalyptisch’ zijn afgeleid van ‘apocalypse’,het eerste woord van het boek Openbaring (1:1). Het gebruik van ‘apocalypse’om een bepaald soort teksten aan te duiden is een product van de Bijbelwetenschap. ‘Apocalypse’als genreaanduiding wordt vooral gebruikt voor teksten waarin de openbaringen die kenmerkend zijn voor het apocalyptisch wereldbeeld een centrale rol spelen. Het woordveld ‘apocalypse’,‘apocalyptiek’ en ‘apocalyptisch’ leidt vaak tot de nodige verwarring, omdat niet altijd een goed onderscheid wordt gemaakt tussen genre, wereldbeeld en denkstroming. Het apocalyptische wereldbeeld wordt uitgedrukt in de literaire vorm van apocalypsen, maar is er niet toe beperkt. Ook is het niet specifiek voor een bepaalde sekte of het exclusieve product van een specifieke stroming of beweging.

Zie bijv. E.J.C. Tigchelaar, Prophets of Old and the Day of the End: Zechariah, the Book ofWatchers and Apocalyptic,Leiden 1996, 1-15; J.J. Collins, Apocalypticism in the Dead Sea Scrolls,London 1997, 1-11, 150-165; J.J. Collins, The Apocalyptic Imagination: An Introduction to Jewish Apocalyptic Literature, Grand Rapids 19982,1-42.

Apocalyptiek is niet altijd eschatologisch: apocalyptisch denken is niet te reduceren tot eschatologie alleen. In de Henoch-literatuur (zie hieronder) spelen ook kosmologische interesses een belangrijke rol en de zogenaamde ‘lijsten van geopenbaarde dingen’ in andere apocalypsen zoals 4 Ezra en 2 Baruch uit de late eerste eeuw n.C. laten zien dat de geopenbaarde kennis in apocalyptische literatuur niet beperkt was tot eschatologie.

Hieronder zullen voorbeelden uit de Henoch-literatuur worden besproken die illustratief zijn voor apocalyptische elementen die wel eschatologisch zijn. Echter, daarbij moeten twee kanttekeningen worden geplaatst. Ten eerste is het boek 1 Henoch een samengesteld geschrift dat in de loop van enkele eeuwen is gegroeid. De voorbeelden van eschatologische apocalyptiek die hieronder worden besproken komen uit andere delen van het boek dan die waarin kosmologische interesses een belangrijke rol spelen. Ten tweede gaat het erom dat apocalyptiek niet te reduceren is tot eschatologie alleen. Dat betekent niet dat eschatologische noties in het geheel niet zouden kunnen voorkomen in specifieke teksten in samenhang met andere interesses.

Het apocalyptisch denken als zodanig bestond niet.

Vergelijk G.W.E. Nickelsburg, Ancient Judaism and Christian Origins: Diversity, Continuity, and Transformation, Minneapolis 2003, 132-133; M.A. Knibb, ‘Apocalypticism and Messianism’, in T.H. Lim en J.J. Collins (red.),The Oxford Handbook of the Dead Sea Scrolls, Oxford 2010,403-432,411.

We hebben te maken met een gevarieerd, zich ontwikkelend complex van elementen dat eigenlijk niet goed is neer te zetten als één afgebakend en uniform fenomeen.

En andersom: eschatologie is niet altijd apocalyptisch. De historische opsomming in Tobit 14:4-7 suggereert dat speculaties over eschatologische tijdschema’s niet beperkt waren tot apocalyptisch denken of tot individuen of stromingen die apocalypsen schreven.

Nickelsburg, Ancient Judaism and Christian Origins, 133.

In Qumran zijn vrijwel geen teksten gevonden die qua genre een apocalypse zijn.

9Zie bijv. Knibb, ‘Apocalypticism and Messianism’, 415-417, voor een korte discussie en literatuurverwijzingen.

Tegelijkertijd vinden we in verschillende Qumranteksten, die niet als apocalypse zijn aan te merken, wel degelijk een preoccupatie met de laatste dagen.

Voor een discussie van de term n’ö’nn’imt, zie bijv. A. Steudel, ‘n’ö’nmmt in the Texts from ’, Revue de Qumrân16/62 (1993), 225-246.

Sommige van deze teksten laten wel enige kenmerken zien van apocalyptisch denken (bovennatuurlijke openbaring, dualisme, determinisme, goddelijk oordeel), maar daarmee zijn ze er nog niet per se uitingen van.

Hoewel eschatologie en apocalyptiek geen synonieme begrippen zijn, zijn eschatologische noties vaak wel een onderdeel van apocalypsen en apocalyptisch denken. We hebben te maken met moderne termen die ten dele de lading dekken van wat we in vroegjoodse teksten aantreffen. Het zijn tot op zekere hoogte handige taxonomische begrippen, maar ze zijn niet perfect. Michael Knibb stelt:

The expression “apocalyptic eschatology”—and even perhaps “apocalypticism” —may still be retained to refer to the kind of eschatology that occurs in the apocalypses so long as it is recognized that this does not form one single consistent pattern of thought, and that this kind of eschatology is not restricted to the apocalypses.”

De Dag des Heren, Jeremia’s zeventig jaren en het einde der tijden

Wat is de oorsprong van apocalyptiek? Deze vraag heeft een belangrijke rol gespeeld in het onderzoek naar het fenomeen van joodse apocalyptiek.

De vraag of en hoe verschillende elementen uit de joodse apocalyptische eschatologie gerelateerd zijn aan Mesopotamische dan wel Grieks-Romeinse tradities wordt hier buiten beschouwing gelaten. Voor het thema van opeenvolgende wereldrijken zie bijv. A. Momigliano, ‘The Origins of Universal History’, in A. Momigliano, On Pagans, Jews, and Christians, Middletown CT 1987, 31-57 en D. Flusser, ‘The Four Empires in the Fourth Sibyl and in the Book of Daniel’, in D. Flusser, Judaism and the Origins of Christianity, Jerusalem 1988, 317-344.

Gerhard von Rad ging in tegen de heersende mening door de apocalyptiek niet te zien als product van de oudtestamentische profetie maar van de wijsheids- traditie.

G. von Rad, Theologie des Alten Testaments, München 1968s, 316-323.

Eibert Tigchelaar heeft erop gewezen dat aan deze vraag naar de oorsprong twee misvattingen ten grondslag lagen. Ten eerste werd geen onderscheid gemaakt tussen genre, wereldbeeld en denkstroming. Ten tweede rekende men ten onrechte met alleen één oorsprong.

Tigchelaar, Prophets of Old, 9-11.

John Collins stelt ook niet dat er één oorsprong was, maar hij denkt wel dat er meer raakvlakken zijn met de profetische dan met de wijsheidstraditie.

Collins, Apocalypticism in the Scrolls, 4-7. Zie ook J.J. Collins, ‘From Prophecy to Apocalypticism. The Expectation of the End’, in J.J. Collins (red.),The Encyclopedia of Apocalypticism, Volume 1: The Origins of Apocalypticism in Judaism and Christianity, 1998, 129- het bijzonder 145-55. Zie hierover ook de recente discussie in M.E. Stone, Ancient Judaism: New Visions and Views, Grand Rapids 2011, 60-63, 75-81.•

Een belangrijk element dat vanuit de profetische traditie is verder ontwikkeld en van invloed is geweest op apocalyptisch denken is de verwachting van de Dag des Heren. De profeet Amos (achtste eeuw v.C.) is de eerste die dé term ‘Dag des Heren’ gebruikt. Het is mogelijk dat het oorspronkelijk een feestdag was, maar de betekenis die Amos geeft, is dreigend (5:18-21). De betekenis van de Dag des Heren is aanvankelijk vooral militair: Jahwe als strijder die tegen zijn en Israëls vijanden vecht. De Dag des Heren komt dan ook voor in de profetieën tegen de volkeren (Jes. 13, Ezech. 30 en Jer. 46). Deze militaire betekenis van de Dag des Heren, tegen een aantal van Israëls traditionele en naburige vijanden, heeft zich gaandeweg ontwikkeld tot het idee van een laatste oordeel over alle volkeren, wanneer God zal rechtspreken en zich zal wreken (Mal. 3:17-21). Deze gedachte in de profetische traditie heeft vervolgens in de joodse apocalyptiek een belangrijke rol gespeeld in de voorstelling van het laatste oordeel aan het einde der tijden. In de eschatologische apocalyptiek heeft het eindoordeel kosmische proporties aangenomen.

Een ander bekend voorbeeld van hoe de Bijbelse profetische traditie later apocalyptische denken heeft beïnvloed, is Jeremia’s verwijzing naar een periode van zeventig jaar dat de Babylonische overheersing zou duren (Jer. 25:12; 29:10). Deze periode van zeventig jaar werd in de verdere traditie- overlevering niet zozeer opgevat als een aanduiding van een daadwerkelijk verstreken tijdspanne van zoveel jaren, maar als een symbolische periode van Israëls lijden onder vreemde overheersing. In 2 Kronieken 36:21 worden Jeremia’s zeventig jaren begrepen in het licht van Leviticus 26:34 zodat het gaat om tien weken van jaren of sabbatcycli. Deze uitwerking in 2 Kronieken 36 kan worden opgevat als een eerste aanzet tot een schematische verdeling van de tijd die zo kenmerkend is voor de latere apocalyptiek en eschatologie.

Stone, Ancient Judaism, 66.’’

John Collins herleidt de apocalyptiek niet volledig tot de profetische traditie. Er zijn verschillen en in een aantal opzichten gaan de apocalyptische schrijvers verder dan hun profetische voorgangers, onder andere wat het perspectief op de geschiedenis en de goddelijke inmenging daarin betreft. De tijdshorizon van de oudtestamentische profeten was beperkt. Zij spraken over specifieke crises in hun eigen tijd.

In teksten die (waarschijnlijk) dateren van na de Babylonische ballingschap worden ook al denkstappen gezet die verder reiken dan de eigen, directe context. Jes. 11:1-10, over de telg uit de stronk van Isaï, beschrijft de transformatie van de natuur in de nieuwe tijd. Volgens de zogenaamde ‘Apocalypse van Jesaja’ (Jes. 24-27) zal God voor altijd de dood vernietigen (25:8) en zal hij de zeeslang Leviathan doden (27:1). Jes. 65:17-25 beschrijft hoe alles anders zal zijn wanneer God een nieuwe hemel en een nieuwe aarde heeft geschapen. Zie J.J. Collins, ‘Eschatology’, in J.J. Collins en D.C. Harlow (red.),The Eerdmans Dictionary of Earfy Judaism, Grand Rapids 2010, 594-597, 595. Voor Deutero-Zacharia 12-14, zie Tigchelaar, Prophets of Old,110-134.

De apocalyptische traditie ging hierin verder door over de geschiedenis en de wereld als zodanig te spreken. Kenmerkend voor de zogenaamde historische apocalypsen is de periodisering en fixatie van de geschiedenis.

Binnen het genre apocalypse worden doorgaans twee types onderscheiden: (1) historische apocalypse: nadruk op de loop van geschiedenis in epochen tot het Einde der Tijden (periodisering); (2) hemelse apocalypse: reizen naar gene zijde en nadruk op de mysteriën van de hemelse wereld; geopenbaarde kennis omtrent gene wereld staat centraal.

Er worden berekeningen en beschrijvingen gegeven van historische epochen en volgens een lineaire tijdsopvatting leidt de geschiedenis naar het einde der tijden.

Zie ook Stone, Ancient Judaism, 59-60.

Deze ideeën over de loop van de geschiedenis en het eschaton bouwen enerzijds voort op verschillende traditiestromen, zoals de Dag des Heren en

Jeremia’s zeventig jarenprofetie, maar zijn er anderzijds niet toe te reduceren. De notie van eschatologie als eindpunt van de tijd is een nieuw fenomeen dat voor het eerst zo opkomt ergens in de Hellenistische periode met teksten als 1 Henoch en Daniël.

1 Henoch en Daniël

Het boek dat aangeduid wordt als 1 Henoch is samengesteld uit verschillende onderdelen uit de derde eeuw v.C. tot de eerste eeuw n.C. die geleidelijk zijn samengevoegd tot een geheel. De volledige tekst is alleen nog bewaard in het oud-Ethiopisch (Ge‘ez).

Voor de tekstoverlevering van 1 Henoch en allerlei aspecten van deze compositie in het algemeen, zie G.W.E. Nickelsburg, 1 Enoch1: A Commentary on the Book of 1 Enoch, Chapters l-36 81-108, Minneapolis 2001.

1 Henoch bestaat uit vijf onderdelen: het Boek van de Wachters (hoofdstukken 1-36), de Gelijkenissen (37-71), het Astronomische Boek (72-82), het Boek van de Dromen (83-90) en de Brief van Henoch (91-105). Daaraan toegevoegd is nog een soort appendix over de geboorte van Noach (106-107) en een ander boek dat Henoch schreef voor zijn zoon Metuselach (108). Als afzonderlijke composities worden binnen het Boek van de Dromen de Dieren-apocalypse (85-90) en binnen de Brief van Henoch de Weken-apocalypse (93:1 -10, 91:11-17) onderscheiden.

Het is vooral in de Dieren-apocalypse (85-90) en de Weken-apocalypse (93:1-10, 91:11-17) dat eschatologische verwachtingen in de vorm van berekeningen en periodisering expliciet tot uitdrukking komen, hoewel de Dieren- apocalypse hierin minder uitgesproken is.

Collins, ‘From Prophecy to Apocalypticism’, 136-138, benadrukt de belangrijke rol van eschatologie in het Boek van de Wachters: de verwachting van een toekomstige Dag des Oordeels als de ultieme oplossing voor de crisis veroorzaakt door de gevallen engelen, de Wachters. Maar Collins’ indruk is niet dat dit oordeel aanstaande is. Nickelsburg, 1 Enoch, 38, is voorzichtiger met betrekking tot het Boek van de Wachters en ziet eschatologische noties toch vooral naar voren komen in de Dieren- en Weken-apocalypse.

In de Dieren-apocalypse gaat het vooral om een allegorisch overzicht van de geschiedenis waarin mensen door verschillende dieren, zoals schapen, stieren en wolven, worden gerepresenteerd. De geschiedenis loopt van de Schepping tot aan de periode van de schrijver, maar gaat verder met een voorspelling tot aan het einde der tijden. Dit alles wordt gepresenteerd als verteld door Henoch, een verre voorvader van voor de Zondvloed. De werkelijke auteur was volgens George Nickelsburg mogelijk actief aan het einde van of net na de Makkabese opstand, rond 165-160 v.C.

Een precieze datering is niet met zekerheid te geven omdat de chronologie onduidelijk is en een dergelijke allegorische tekst lastig te interpreteren is. Daarnaast zit er een doublure in de tekst (90:9b-10, 12-16) waardoor het de vraag is of deze mogelijke verwijzing naar Judas Makkabeus (actief ca. 164-160 v.C.) oorspronkelijk tot de tekst behoort of een latere toevoeging is. Indien een latere toevoeging dan zou de oorspronkelijke tekst ouder zijn en mogelijk rond 200 v.C. kunnen worden gedateerd. Zie Nickelsburg, 1Enoch, 360-61; G.W.E. Nickelsburg en J.C. VanderKam,1Enoch: A New Translation, Minneapolis 2004, 9-10, 133.

Het einde der tijden wordt voorgesteld als een nieuw begin: na het eindoordeel maakt God een nieuw Jeruzalem, komen niet-Joden eer betonen aan de Joden, keren de Joden die buiten het land leven terug en worden de doden opgewekt. Het geheel wordt afgesloten met een beschrijving van de transformatie en terugkeer naar de toestand van het paradijs: ‘Endzeit ist Urzeit’ (90:28-37).

De Weken-apocalypse is de oudst bekende joodse tekst met een expliciete periodisering verwerkt in het historische overzicht. De geschiedenis is verdeeld in tien weken. Aan het einde van de tiende week, in het zevende deel, zal het oordeel plaatsvinden en zal de eerste hemel verdwijnen en een nieuwe hemel verschijnen. Hierna zal de geschiedenis oneindig doorgaan: volgens de tekst zullen er vele weken, zonder getal, zijn waarin alleen maar vroomheid en rechtvaardigheid zullen bestaan en geen zonden ooit meer (91:17). Net als in andere voorbeelden van periodisering spelen de getallen tien en zeven ook in de Weken-apocalypse een grote rol. De tien weken zijn verdeeld in elk zeven delen. Maar welke tijdspanne de auteur precies voor ogen had met een week is niet helemaal helder. Het is mogelijk dat een week als een jubilee van 490 jaren werd opgevat, zodat de onderverdeling van elke week in zeven delen elk 70 jaren bevat. Nickelsburg brengt hiertegen in dat het eschaton volgens een dergelijke tijdsrekening dan vanuit het perspectief van de auteur van de Weken-apocalypse ergens in de Middeleeuwen zou moeten liggen.

Nickelsburg, 1 Enoch, 439-440. Zie ook L.T. Stuckenbruck, 1 Enoch 91-108, Berlijn 2007, 53-60.

Hoe het ook zij, de Weken-apocalypse is volgens Collins waarschijnlijk de eerste joodse tekst die het einde van de wereld in letterlijke zin voorstelt, waarna de wereld vernieuwd zal worden en oneindig zal bestaan

Collins, ‘From Prophecy to Apocalypticism’, 140.

Ongeveer gelijktijdig met deze twee Henochitische teksten moet het Bijbelboek Daniël worden gedateerd. Daniël wordt gedateerd rond 167-164 v.C.

Voor de datering van Daniël, zie J.J. Collins, Daniel: A Commentary on the Book of Daniel,1993,61,389-390.

Daniël 9:2 sluit expliciet aan bij Jeremia’s zeventig jarenprofetie:

in het eerste jaar van zijn koningschap, leidde ik, Daniël, uit de boeken af hoeveel jaren het zou duren voordat de puinhopen van Jeruzalem verdwenen zouden zijn. Zoals de HEER aan de profeet Jeremia had gezegd, waren dat er zeventig. (NBV)

Even later verstoort de engel Gabriël Daniels gebed en maakt duidelijk dat het niet letterlijk gaat om een periode van zeventig jaar, maar om zeventig weken, waarna een kort historisch overzicht volgt van gebeurtenissen in die weken en de nadruk ligt op het einde van de negenenzestigste en de zeventigste week, de tijd van de auteur (Dan. 9:20-27). De transformatie van zeventig jaren naar zeventig weken moet worden opgevat als een periode van 490 jaren. Ook deze berekening moet waarschijnlijk niet precies worden opgevat, maar symbolisch, omdat gerekend met onze kennis 490 jaar na Jeruzalems verwoesting door de Babylonische koning Nebukadnezar II men niet uitkomt rond 167-164 v.C., de tijd dat de auteur van Daniël actief was. Niettemin heeft deze herinterpretatie van Jeremia in het Bijbelboek Daniël een grote invloed uitgeoefend op periodiseringen in andere vroegjoodse teksten, alsook tot vele interpretaties in het vroege Christendom waarbij de meeste vroegchristelijke auteurs de vervulling ervan zagen in het leven en de dood van Christus of in de Romeinse verwoesting van Jeruzalem in 70.

Collins, Daniël,116-117.

Een ander uniek element in het Bijbelboek Daniël is dat de tekst het enige voorbeeld biedt van een vroegjoodse tekst die exacte berekeningen geeft van de eigen tijd tot de eindtijd (zie ook Flavius Josephus, Joodse Oudheden 10.267, 276). In Daniël 8:14 wordt gesproken over de duur van drieëntwintig- honderd nachten en dagen (= elfhonderdvijftig dagen) dat de tempel zou worden hersteld, wat in de uitleg door Gabriël wordt uitgelegd als een verwijzing naar de eindtijd (8:17). Deze uitleg illustreert hoe de eigen tijd van de auteur eschatologisch wordt beleefd: het einde der tijden is aanstaande. Maar net als bij vele andere eschatologische verwachtingen en berekeningen in de geschiedenis, en recentelijk nog bij Harold Camping, komen precieze berekeningen niet uit en worden herberekeningen gegeven.

Zie de literatuur in noot 3 hierboven.

Zo ook in Daniël. Aan het einde van het boek worden nog twee berekeningen gegeven:

En vanaf het moment dat het dagelijks offer wordt afgeschaft en een verwoesting brengend afgodsbeeld is opgericht, zullen er twaalfhonderdnegentig dagen verstrijken. Gelukkig is de mens die blijft wachten en dertienhonderdvijfendertig dagen bereikt. (Dan. 12:11-12; NBV)

Beide berekeningen kunnen worden opgevat als ongeveer drieënhalf jaar.

Collins, Daniël, 400-401.

Het is heel goed mogelijk dat, zoals Collins beargumenteert, het naast elkaar staan van deze twee berekeningen een aanwijzing is dat de tweede was toegevoegd nadat de tijd van de eerste was verstreken.

Collins, ‘From Prophecy to Apocalypticism’, 145.

Daniël is ‘niet echt duidelijk over wat er staat te gebeuren in de eindtijd. De berekeningen in Daniël 12 zouden bedoeld kunnen zijn als een verwachting van de opstanding der doden waarover in Daniël 12:1-3 wordt gesproken. Maar volgens Daniël 8:14,17 gaat het om het herstel van de tempel.

Wanneer volgens Daniël 12 de verwachte eindtijd inderdaad als aanstaande werd ervaren en de opstanding van de doden werd verwacht, dan is het interessant om op nog een element te wijzen dat een grote rol heeft gespeeld in latere tradities van eschatologische opvattingen, en ook duidelijk weer terugkomt in moderne opvattingen over de ten hemel opneming zoals bij Harold Camping. Wie worden er namelijk gered? Niet iedereen volgens Daniël 12:2: “Velen van hen die slapen in de aarde, in het stof, zullen ontwaken, sommigen om eeuwig te leven, anderen om voor eeuwig te wordèn veracht en verafschuwd” (NBV). Het gaat om velen die zullen opstaan, niet iedereen. Dezelfde opvatting vinden we ook terug in andere vroegjoodse teksten. In de zogenaamde Pseudo-Ezechiëltekst uit Qumran (tweede eeuw v.C.) wordt het beroemde visioen van Ezechiël 37 van de droge beenderen die weer zullen opstaan geherinterpreteerd als een werkelijke opstanding waarmee de velen die Gods naam in Israël liefhebben worden beloond.

Zie M. Popovic, ‘Bones, Bodies and Resurrection in the Dead Sea Scrolls’, in T. Nicklas, F.V. Reiterer en J. Verheyden (red.),The Human Body in Death and Resurrection: Deuterocanonical and Cognate Literature Yearbook 2009, Berlijn 2009, 221-242.

Daniël en Pseudo-Ezechiël maken duidelijk dat de opstanding niet voor iedereen aan de orde zal zijn aan het einde der tijden. Hoe dat zich precies verhoudt tot Gods oordeel wordt niet helemaal duidelijk uit deze twee teksten. In de twee Henochitische apocalypsen die we hebben besproken is het oordeel een integraal onderdeel van de eindtijd. Een andere tekst aan het einde van de eerste eeuw n.C. is duidelijker als het gaat öm hoe God zich verhoudt tot de vraag wie er gered zullen worden en wie niet. 4 Ezra is expliciet in het gesprek tussen God en Ezra: slechts weinigen zullen worden gered, de meesten zullen verdoemd zijn, en God zal daar niet rouwig om zijn (4 Ezra 7:45-61).

Openbaring en pseudepigrafie

In moderne eindtijdverwachtingen zoals die van Harold Camping lijkt de notie van geopenbaarde kennis niet altijd sterk op de voorgrond te treden, hoewel er uiteraard voorbeelden van het. tegendeel zijn. Camping beriep zich op Bijbelstudie en bidden, maar claimde niet dat hem het juiste begrip van de

Bijbel en de voorspelde eindtijd was geopenbaard. Het is interessant dat juist het element van openbaring fundamenteel is in de oudheid. Allerhande kennis die mensen eigenlijk niet zelf kunnen verkrijgen, werd aan hen geopenbaard. En ook voor kennis van het einde der tijden kon men zich beroepen op openbaring.

We weten niet wie de schrijvers van apocalyptische teksten als 1 Henoch of Daniël 7-12 waren. De anonieme auteurs ontleenden gezag door hun teksten toe te schrijven aan belangrijke figuren uit het verre (bijv. Henoch, Abraham en Mozes) en minder verre (bijv. Baruch, Ezra en Daniël) verleden. Dit pseudepigrafische karakter van deze teksten wordt in het recente onderzoek gewaardeerd als een zogenaamde gezagverlenende strategie (‘authority conferring strategy’).

Voor een goede ingang in het recente onderzoek hierover, zie bijv. J. Frey et al. (red.),Pseudepigrafie und Verfassetfiktion in frühchristlichen Briefen, Tübingen 2009. De term ‘authority conferring strategy’ is van Hindy Najman. Zie bijv. Seconding Sinai: The Development of Mosaic Discourse in Second , Leiden 2003; Past Renewals: Interpretative Authority, Renewed Revelation and the Quest for Perfection in Jewish Antiquity, Leiden 2010.

Een belangrijk voordeel van deze pseudepigrafische toeschrijving was dat dit de auteurs in staat stelde om te spreken vanuit het perspectief van iemand uit het (verre) verleden en zo de geschiedenis als een voorspelde toekomst te kunnen presenteren. Het meeste van deze (Bijbelse) geschiedenis was bekend bij het veronderstelde publiek van deze pseudepigrafische teksten, omdat de profetieën in werkelijkheid geschreven waren na het gebeurde (een dergelijke profetische stijl wordt aangeduid als een vaticinium ex eventu). Deze ‘verificatie’ onderschreef het betrouwbare karakter van de profetieën en daarmee ook van die profetieën die betrekking hadden op de eigen tijd van de auteurs en toekomstige gebeurtenissen. Tegelijkertijd, tezamen met de periodisering van de geschiedenis, wekten dergelijke profetieën de indruk dat de loop van de geschiedenis vast lag. Een deterministisch perspectief is daarmee een belangrijk onderdeel van eschatologische verwachtingen in het vroege jodendom, zoals hierboven al genoemd.

De pseudepigrafische toeschrijving onderstreept de bijzondere status van de geclaimde kennis over de geschiedenis en de toekomst tot aan het einde der tijden. Het ging om geopenbaarde kennis. Figuren als Henoch of Ezra krijgen in 1 Henoch en 4 Ezra deze kennis via de bemiddeling van een engel. Ook in Daniël vinden we dat terug. In Daniël 8-9 is het de engel Gabriël die uitleg geeft aan Daniël over de visioenen die hij heeft. Deze kennis was bekend aan gewone stervelingen omdat de voorouders die de openbaring hadden gekregen deze op schrift hadden gesteld en hadden doorgegeven. De keten van transmissie, bijvoorbeeld in 1 Henoch van Henoch aan Metuselach en verder, was de garantie voor de herkomst en de betrouwbaarheid van de openbaring.

In de teksten van Qumran vinden we echter een fascinerend voorbeeld van de toeschrijving van geopenbaarde kennis over het eschaton aan een contemporain figuur. In sommige van de Dode Zeerollen, de zogenaamde sektarische teksten, speelt de Leraar der Gerechtigheid een belangrijke rol. Deze figuur wordt voorgesteld als de stichter en leider van de groep in de beginfase van zijn bestaan. Voor ons is nu van belang wat wordt gezegd over de bijzondere status van de Leraar der Gerechtigheid in relatie tot geopenbaarde kennis.

Zie bijv. F. Garcia Martinez, ‘Rethinking the Bible—Sixty Years of Dead Sea Scrolls Research and Beyond’, in M. Popovic (red.),Authoritative Scriptures in Ancient Judaism, Leiden 2010, 19-36; F. Garcia Martinez, ‘Beyond the Sectarian Divide: The “Voice of the Teacher” as an Authority-Conferring Strategy in Some Qumran Texts’, in S. Metso, H. Najman en E. Schuller (red.),The Dead Sea Scrolls: Transmission of Traditions and Production of Texts, Leiden 2010, 227-244; G.J. Brooke, ‘The “Apocalyptic” Community, the Matrix of the Teacher and Rewriting Scripture’, in Popovic (red.),Authoritative Scriptures in Ancient Judaism, 37-53..

In de Pesher Habakuktekst uit Grot 1, een exegetisch commentaar op de eerste twee hoofdstukken van het Bijbelboek Habakuk, wordt geclaimd dat de werkelijke betekenis van de woorden die God tot Habakuk, en ook de andere profeten, had gesproken aan Habakuk niet bekend waren gemaakt.

Het manuscript is gekopieerd tegen het einde van de eerste eeuw v.C.

De werkelijke betekenis is pas geopenbaard aan de Leraar der Gerechtigheid:

en God zei aan Habakuk op te schrijven wat zou komen over het laatste geslacht, maar de voleinding van de tijd maakte hij hem niet bekend. ONBESCHREVEN En dat wat hij zegt: opdat snel kan lopen degene die het leest (Hab. 2:2), de uitleg hiervan betreft de Leraar der Gerechtigheid, aan wie God bekend heeft gemaakt alle geheimenissen van de woorden van zijn knechten, de profeten. (lQpHab 7:l-5)

F. Garcia Martinez en A. van der Woude in samenwerking met M. Popovic, De rollen van de Dode Zee, Kampen 20072, 681.

De werkelijke betekenis van de profetische woorden heeft hier betrekking op de eindtijd. De Leraar der Gerechtigheid claimt hier geopenbaarde kennis van de voleinding van de tijd. Vanuit ons perspectief kunnen we vaststellen dat, net als in Daniël bijvoorbeeld, deze eschatologische kennis deels is gebaseerd op Bijbeluitleg. Daarnaast wordt ook een directe openbaring geclaimd.

Vergelijk Garcia , ‘Rethinking the Bible’, 36.

Hoe deze precies tot stand was gekomen, maakt de tekst niet duidelijk.

Het einde der tijden in het vroege jodendom en Qumran

Er wordt vaak beargumenteerd dat de mensen achter de Dode Zeerollen, en ook andere Joden in de late Tweede Tempelperiode, leefden in de veronderstelling dat het einde der tijden al was aangebroken of op het punt stond om aan te breken.

Voor een overzicht van eschatologische en apocalyptische teksten uit , zie bijv. Collins, Apocalypticism in the Dead Sea Scrolls,54-62; F. Garcia Martinez, ‘Apocalypticism in the Dead Sea Scrolls’, in E.J.C. Tigchelaar (red.),Qumranica Minora I: Qumran Origins and Apocalypticism,Leiden 2007, 195- het bijzonder 206-213.

Ook in het moderne onderzoek naar Jezus en het vroegste Christendom speelt deze notie een grote rol. Termen als ‘gerealiseerde eschatologie’ en ‘futuristische eschatologie’ worden door moderne geleerden gehanteerd om de verschillende noties aan te duiden.

Zie bijv. Hogeterp, Expectations of the End.

In dit licht moet kort gewezen worden op de Werken van de Torah-tekst uit Grot 4 (naar het Hebreeuws afgekort als 4QMMT: Miqsat ma’asey ha- Torah), een tekst uit de tweede eeuw v.C. Dit is de enige tekst uit Qumran waarin expliciet wordt gesteld dat de eindtijd al is aangebroken:

En er staat geschfreven] 13 [,..]

38Een hiaat in de tekst van niet nader opgegeven omvang wordt aangegeven door […]. Een gereconstrueerde tekst wordt aangeduid door [xxx] en een gedeeltelijk bewaard gebleven tekst door xx[xx] [xxjxx.

“en het zal geschieden wanneer14 [al] deze [dingen] over u [kome]n” aan het eind der dagen, “de zegen 15 [en] de vloek, [en gij dit] ter h[arte] [neemt] en u tot Hem [bekeert] met geheel uw hart 16 en met [ge]heel [uw] ziel” (Deut. 30:1-2) [aan het ein]de [der tijden …]…20…[…] En wij onderkennen dat sommige van de zegeningen en vloekwoorden (reeds) zijn uitgekomen, 21 die staan geschreven in het b[oek van Mo]zes. En dit is het eind der dagen … (4QMMT C 12-21)

Garcia Martinez, Van der Woude en Popovic, De rollen van de Dode Zee,128.

De tekst uit Deuteronomium werd in 4QMMT geïnterpreteerd als betrekking hebbend op de eindtijd, waarvan de tekenen al zichtbaar zijn. Sommige van de zegeningen en vervloekingen zijn al uitgekomen volgens de auteur van 4QMMT: ‘dit is het eind der dagen’. Albert Baumgarten heeft in zijn verklaring voor de opkomst van joodse sektes (Farizeeën, Sadduceeën, Essenen, Qumran) in de tweede eeuw v.C. de belangrijke rol benadrukt van een immanente eindtijdverwachting (mil.lenarisme).

A.I. Baumgarten, The Flourishing of Jewish Sects in the Maccabean Era: An Interpretation,Leiden 1997.

Baumgarten verklaart het ontstaan van deze groepen in de historische context van de Makkabese opstand tegen Antiochus IV Epiphanes. Een aantal snelle sociale veranderingen, binnen twee generaties, wekte volgens Baumgarten hooggespannen verwachtingen die niet naar ieders tevredenheid werden ingelost. De grënzen tussen Joden en niet-Joden werden volgens sommigen niet voldoende gehandhaafd. Naast een toegenomen geletterdheid en urbanisatie, gaven volgens Baumgarten twee factoren de uiteindelijke push tot de bloei van sektarische groepen: immanente eschatologische verwachtingen (millena- risme) en de bereikte onafhankelijkheid die niet leidde tot de gewilde inlossing van ideologische agenda’s van verschillende interest groups. Baumgartens these is dat het niet in vervulling gaan van de wens van verschillende joodse groepen om na de crisis met Antiochus IV, die de joodse voorvaderlijke tradities had bedreigd, deze tradities te beschermen en zich af te grenzen van niet-Joden tot grote teleurstelling leidde. Hierdoor werd de eigen tijd ervaren als mengeling van zegeningen en vloekwoorden (4QMMT C20-21).

Zoals al hierboven gezegd, heeft in de vroegjoodse literatuur alleen het Bijbelboek Daniël een precieze berekening van de eindtijd. Maar in Qumran vinden we ook aanwijzingen dat de verwachte datum van de eindtijd was berekend.

Het Damascus Document verwijst in meër algemene zin naar een periode van veertig jaren na de dood van de Leraar der Gerechtigheid (CD 20:14). Zie J.J. Collins, ‘Eschatology’, in L.H. Schiffman en J.C. VanderKam (red.),Encyclopedia of the Dead Sea Scrolls, Oxford 2000, 256-261, 259.

In de al aangehaalde Pesher Habakuk gaat de tekst als volgt verder:

Want wel wacht het visioen 6 tot de bepaalde tijd, maar het spoedt zich zonder falen naar het einde (Hab. 2:3a). ONBESCHREVEN7 De uitleg hiervan is dat de eindtijd verlengd zal worden en zal overtreffen alles 8 wat de profeten gezegd hebben. Want de geheimenissen van God zijn wonderbaarlijk. 9Als het vertoeft, verbeid het, want komen zal het gewis: het zal niet10uitblijven (Hab. 2:3b). ONBESCHREVEN De uitleg hiervan betreft de mannen der waarheid, 11 die de Wet volbrengen, wier handen niet verslappen bij de dienst aan 12 de waarheid, wanneer de eindtijd over hen verlengd wördt, want 13 alle tijden Gods komen op hun juiste moment, zoals Hij (dat) heeft beschikt 14 voor hen in zijn wijze geheimenissen. (lQpHab 7:5—14)

Garcia Martinez, Van der Woude en Popovic, De rollen van de Dode Zee, 681.

De passage verwijst tweemaal naar de verlenging van de eindtijd, en benadrukt dat de uitverkorenen, de mannen van de waarheid die de Wet volbrengen, in het licht van deze verlenging niet verslappen. Hoewel er geen exacte berekening in de tekst wordt gegeven, is de notie van verlenging voldoende suggestief om te veronderstellen dat in de tijd van de auteur een dergelijke voorspelde datum aan de orde was. Anders dan in Daniël 12 wordt er niet verwezen naar een exact nieuw moment, maar wordt het overgelaten aan Gods geheimenissen; niettemin, de tijd is vastgesteld. Net als bij velerlei voorbeelden uit de moderne tijd, veroorzaken dergelijke niet uitgekomen voorspellingen verschillende psychologische en sociale processen bij de volgelingen. In Qumran kan de niet uitgekomen voorspelling hebben geleid tot verwarring en teleurstelling enerzijds, maar anderzijds ook tot pogingen om de loyaliteit van degenen die bleven geloven te versterken. De stem van de eerste groep, zij die waren teleurgesteld, horen we niet in Pesher Habakuk. Wel horen we de tweede stem, de poging om de achterblijvers te sterken: de eindtijd zal zeker komen, en als die uiteindelijk aanbreekt, zal het allemaal nog mooier zijn dan ooit gedacht.

Zie ook Baumgarten, The Flourishing ofJewish Sects,178-80.

Afsluiting

Er was geen sprake van één welomschreven idee van de eindtijd in de verschillende vroegjoodse teksten die we nu nog tot onze beschikking hebben. Hoe wijdverbreid de verschillende eschatologische verwachtingen en scenario’s waren, is moeilijk vast te stellen.

Vaak wordt in de context van de joodse oorlog tegen Rome in de eerste eeuw n.C. gewezen op de joodse godsdienst en dan in het bijzonder op de rol die eschatologische verwachtingen zouden hebben gespeeld, maar het directe historische bewijs daarvoor is onvoldoende.

Zie bijv. T. Rajak, ‘Jewish Millenarian Expectations’, in A.M. Berlin en J.A. Overman (red.),The First Jewish Revolt: Archaeology, History, and Ideology, London 2002, 164-188. Zie ook Hogeterp, Expectations of the End, 108, 110-111. Voor een recente interpretatie van apocalyptische teksten als reactie tegen de Seleucidische overheersing, zie A.E. Portier-Young, Apocalypse against Empire: Theologies of Resistance in Early Judaism, Grand Rapids 2011.

Degenen die de opstand leidden, hadden misschien helemaal geen idee dat met de oorlog tegen Rome de eindtijd was aangebroken. Wanneer we kijken naar de speciale munten die de opstandelingen in Jeruzalem sloegen, dan is er juist sprake van een nieuw tijdperk, met een nieuwe jaartelling.

Zie R. Deutsch, ‘Coinage of the First Jewish Revolt against Rome: Iconography, Minting Authority, Metallurgy’, in M. Popovic (red.),The Jewish Revolt against Rome: Interdisciplinary Perspectives, Leiden 2011, 361-371; D.T. Ariel, ‘Identifying the Mints, Minters and Meanings of the First Jewish Revolt Coins’, in The Jewish Revolt against Rome, 373-397; J.S. McLaren, ‘Going to War against Rome: The Motivation of the Jewish Rebels’, in The Jewish Revolt against Rome,129-153.

Dit nieuwe tijdperk vinden we ook terug in juridische documenten.

Zie H. Eshel, ‘Documents of the First Jewish Revolt from the Judean Desert’, in Berlin en Overman (red.),The First Jewish Revolt, 157-163; McLaren, ‘Going to War against Rome’.

Het dagelijks leven ging gewoon door. Dat duidt nauwelijks op een immanente eindtijdverwachting in relatie tot de

opstand tegen Rome. Anderzijds biedt de Rol van Oorlog van de Zonen van het Licht tegen de Zonen van de Duisternis, waarin de eschatologische, eindstrijd tegen de Kittim (de Romeinen) wordt beschreven, een intrigerende hint dat wellicht de mensen in Qumran zich in de opstand tegen Rome wel gesterkt voelden door eschatologische verwachtingen.

B. Schultz, Conquering the World: The War Scroll (1QM) Reconsidered, Leiden 2009; B. Schultz, ‘Not Greeks but Romans: Changing Expectations for the Eschatological War in the War Texts from Qumran’, in Popovic (red.),The Jewish Revolt against Rome, 107-127; M. Popovic, ‘Roman Book Destruction in Qumran Cave 4 and the Roman Destruction of Khirbet Qumran Revisited’, in J. Frey, C. Claußen en N. Kessler (red.),Qumran und die Archäologie,Tubingen 2011.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken