Menu

Premium

Wat is de mens?

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Jeremia 8,4-6.11 en 9,2-4.8-9.22-23, Efeziërs 4,22-32 en Matteüs 9,1-8

Dat een mens bij tijd en wijle struikelt en valt, daar wordt in de Bijbel niet zo’n punt van gemaakt. Dat hoort bij zijn mens-zijn. De mens is in zijn algemeenheid zwak en afhankelijk, beperkt in zijn mogelijkheden om dingen te verwezenlijken. En om zijn doel te bereiken moet hij geholpen worden. Die hulp komt van de Heer die hem gedenkt, zoals geschreven staat: ‘Wat is de mens dat Gij hem gedenkt, of des mensen zoon dat Gij naar hem omziet?’ (Hebreeën. 2,6).

Hoe de Heer de mens te hulp komt die geen kracht heeft om op te staan en zelfstandig voort te gaan, wordt verduidelijkt in het Matteüsevangelie over de verlamde. ‘Ze’ – wie dat zijn wordt niet verder uiteengezet – hebben de verlamde op een ziekbed geworpen (Matteüs 9,2). Het Griekse woord klinè (= ziekbed) komt van klinoo (= leunen, zich uitstrekken). Leunend of uitgestrekt op een bed kan hij, die zelf de kracht ontbeert om naar Jezus te gaan, toch bij Hem gebracht worden.

Vertrouwen van anderen geeft moed

Als Jezus hún (meervoud) vertrouwen ziet, zegt Hij tot de verlamde: ‘Vat moed, kind, jóuw (enkelvoud) zonden worden je vergeven!’ De verschuiving van ‘hun’ vertrouwen naar ‘jouw’ zonden is opmerkelijk. Blijkbaar kan vergeving van je zonden bereikt worden met hulp van het vertrouwen van anderen. De verlamde kan op meer dan alleen dat ziekbed leunen om bij Jezus gebracht te worden: leunend op hun vertrouwen kan hij daarheen gebracht worden waar hijzelf alleen niet kan komen.

Het Griekse woord paralutikos (= verlamde) komt van een werkwoord dat letterlijk ‘van opzij losmaken’ betekent en duidt op verlies aan veerkracht en werking. Een mens is een verlamde wanneer hij uitgeput is, zonder kracht en bijgevolg moedeloos. Vandaar dat Jezus zegt: ‘Vat moed!’ De moedeloze moed inpraten is wat Jezus hier doet. Uit wat Jezus ziet – het vertrouwen van mensen die de moedeloze naar Hem toe hebben gedragen – moet de verlamde moed putten. Alsof Jezus zegt: Nu Ik zie welk vertrouwen zij aan de dag leggen, mag jij de moed zeker niet opgeven!

Kind van God en boze gedachten

Als Jezus tot de verlamde zegt: ‘Vat moed’, spreekt Hij hem aan als ‘kind’ (Gr.: teknon). Iets soortgelijks gebeurt als Jezus ‘Vat moed’ zegt tot de vrouw die twaalf jaar aan bloedvloeiingen lijdt: Hij spreekt haar aan als ‘dochter’ (Matteüs 9,22). In beide gevallen wijst Hij de mens in zijn moedeloosheid of zwakte op de hulp waarop een kind mag vertrouwen. Kind is een relatiewoord. Essentieel voor een moedeloze om moed te kunnen vatten is – na het zien van het vertrouwen van de mensen die hem dragen – het zich bewust worden van zijn relatie met God, als diens kind.

Sommige schriftgeleerden denken dat Jezus God lastert als Hij tegen de verlamde zegt: ‘Jouw zonden zijn je vergeven’ (Matteüs 9,2-3). Dat Jezus hun gedachten ‘ziet’ (Matteüs 9,4) doet wat vreemd aan. Maar de verklaring ligt in de parallellie met Jezus’ ‘zien’ van ‘hun vertrouwen’ (Matteüs 9,2). Zo komen de boze gedachten in de harten van de schriftgeleerden te staan tegenover het vertrouwen van de mensen die de verlamde bij Jezus brengen.

‘Zo’n zeggenschap’

Wanneer de verlamde overeind komt (NB: ‘ontwaakt’) en naar zijn huis gaat, vereren de scharen die dat zien God, die zo’n zeggenschap (Gr.: exousia) heeft gegeven aan de mensen (Matteüs 9,8). Het is even puzzelen om in de Naardense Bijbel (editie 2014-online) uit te vinden waarnaar het aanwijzend voornaamwoord ‘zo’n’ (Gr.: toiautèn) verwijst, want daarin is moeilijk te zien dat de ‘zeggenschap’ die God aan mensen heeft gegeven (Matteüs 9,8), verwijst naar de ‘volmacht’ die de Mensenzoon heeft om op aarde zonden te vergeven (Matteüs 9,6). Hoewel verschillend vertaald, gaat het op beide plaatsen om hetzelfde begrip (exousia): het recht, de vrijheid om iets te zeggen of te doen; de macht om over iets te beschikken. Het aanwijzend voornaamwoord koppelt de exousia van de mensen aan die van de Mensenzoon.

Het leren inzien van de schriftgeleerden dat de Mensenzoon volmacht heeft om zonden te vergeven moet een einde maken aan hun boze gedachten over lastering (Matteüs 9,3). Of zij tot dit inzicht zijn gekomen, weten we niet. Van de scharen weten wij dat wel! Inziende (Matteüs 9,8) wat er gebeurd is met de verlamde, verheerlijken zij God die aan mensen zo’n zeggenschap heeft gegeven. Het meervoud ‘mensen’ (Matteüs 9,8) wijst erop dat niet alleen de Mensenzoon in het bijzonder, maar ook mensen in het algemeen zeggenschap, (vol)macht hebben om zwakke mensen overeind te helpen en te zorgen dat zij zelf kunnen thuiskomen. Deze meervoudsvorm sluit aan bij de meervoudsvormen ‘ze’ en ‘hun vertrouwen’ (Matteüs 9,2). Met ‘hun vertrouwen’ hebben ‘ze’ laten zien wat voor zeggenschap God aan ‘mensen’ heeft gegeven.

De waarheid verdraaien

De profetie van Jeremia gaat over mensen die met een bedrieglijke tong over waarheid spreken, die losweg spreken over vrede die geen vrede is. In de brief aan de Efeziërs luidt het: ‘Legt de leugen af en spreekt waarheid ieder met zijn naaste’ (Efeziërs 4,25) en: ‘Laat geen enkel rot woord uit uw mond voortkomen, alleen maar iets goeds, tot opbouw’ (Efeziërs 4,29a). Waar de mens zo uitgeput van raakt, is het continu bezig zijn met draaierij. Wie eenmaal is begonnen met het voorwenden van leugenachtige woorden als de waarheid kan daarmee maar moeilijk stoppen (Jeremia 9,4). Let op hun voortdurende gedraaf als een paard dat voortstuift in de strijd (Jeremia 8,6). Wij zouden zeggen: als een bulldozer gaan ze te werk. Ze gaan zó ver daarmee door, dat God zich afvraagt of daar ooit een eind aan komt: ‘Staan ze dan niet weer op?’ (Jeremia 8,4). Het evangelie geeft op deze vraag een bemoedigend antwoord.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken