Menu

Basis

Woord voor woord onheilspellend

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Alternatief bij Ester 3

Je kunt het boek Ester wel een gelegenheidsgeschrift noemen. Een reactie op een gewelddadige vervolging, literair geantedateerd, met een andere locatie dan waar deze in werkelijkheid heeft plaatsgevonden (hier de burcht in de stad Susa in Perzië). Een vorm van verzets- of onderduikliteratuur, ter bemoediging, zoals ook de eschatologische prediking die functie heeft. Je schrijft uiteraard met het oog op het heden, maar om niets aan de grote klok te hangen, situeer je de situatie in het verleden en op een andere plaats. Hoe dan ook: een goed gecomponeerde novelle.

Voornaamste stijlmotief lijkt de omkering van het lot. Boontje komt om zijn loontje. Of: wie het laatst lacht, lacht het best. Of: na regen komt zonneschijn, ware het niet dat het thema de zich altijd weer aandienende uitroeiing is van een groep mensen, specifiek het Joodse volk. Anders gezegd: wie in hoogheid zijn gezeten en anderen onderdrukken, moeten oppassen. Het lot kan zich zomaar omdraaien. De knecht wordt heer. De slaaf vrije, de eerste de laatste. Een thema dat in veel bijbelse verhalen en gelijkenissen een rol speelt. De gekruisigde wordt/is de verheerlijkte. Het is de omkering van waarden. Zonder God of zijn naam te noemen, wordt hier een visie geschilderd waar ook het Magnificat schatplichtig aan is: ‘Hoogmoedigen stoot hij van hun tronen, en arme en kleine mensen maakt hij groot.’

Flitsbenoeming

Nadat in hoofdstuk 2 de positie van Ester, in opgaande lijn, is beschreven, zittend aan de rechterhand van Ahasveros, komt nu in hoofdstuk 3 de positie van Haman ter sprake. Als uit het niets stijgt hij tot grote hoogte. Een flitsbenoeming. Met één nadeel: hij is een nakomeling van Agag, de koning van Amalek. Dan ben je getekend, zeker voor de lezer van de Schriften (vgl. Deuteronomium 25:17-19; 1 Samuël 15). Wat niet meer had mogen bestaan, blijkt toch te bestaan: het kwaad in optima forma, uitgebeeld in laffe aanvallen op de zwakkeren.

Haman wordt getekend naar zijn afkomst. Zijn bijnaam gaat opspelen: hij wordt de Agagiet genoemd. Zo vader, zo (klein- of achterklein-)zoon? De profetie verbiedt ons zo te denken (Ezechiël 18), een mens mag niet beoordeeld worden op de zonden van zijn ouders, volk, traditie, cultuur et cetera. Maar het kwaad sijpelt toch door. Had Ahasveros het moeten weten bij zijn benoeming? Geen antecedentenonderzoek? In ieder geval, een bevel met een koninklijk randje: er moet gebogen worden. Voor Haman. Maar één doet er niet mee: Mordechai. Die buigt alleen voor de Allerhoogste. En Haman was wel ‘boven alle rijkgroten’ en alle ‘hoge functionarissen’ geplaatst (Ester 3:1-2), maar nog ver van zelfs de schaduw van de Allerhoogste. Mordechai blijft overeind. Hamans woede richt zich dan maar meteen ver boven die ene uit op al zijn volksgenoten. Hier niet één voor allen, maar door één allen. Er mag er niet één overblijven. In slechts zes verzen wordt de Endlösung voorbereid.

Zilverstukken

Vanaf 3:7 wordt ook de tijd bepaald. Willekeurig, door het lot te werpen ‘over alle dagen en maanden’. De bedoelingen van Haman krijgen zo de schijn van: ik kan er ook niets aan doen, toevallig viel het lot op die en die dag. Kwaadaardige willekeur, maar in feite strak geregeld, geheel aangekondigd. Niemand die het niet kan weten. Op de dertiende dag van de twaalfde maand van het twaalfde regeringsjaar van koning Ahasveros, die alles maar over zich heen laat komen, maar wel na een financiële injectie ten gunste van zijn koninkrijk van de kant van Haman zijn zegel drukt op deze groeiende geplande uitroeiing. De woorden zijn onheilspellend. Een insinuatie, het benoemen van afwijkend gedrag van bepaalde onderdanen, het bespelen van de ijdelheid en de krachtdadigheid van de koning (wie is hier de baas?), en de kruiperigheid van zijn hoogste adviseur wiens advies hij niet in de wind kan slaan (hij heeft hem toch zelf benoemd!), het versneld wettelijk laten vastleggen van een decreet, een flinke kapitaalinjectie ten gunste van de schatkist: het verhaal kent de trucjes van de gluipers, hoog- of laaggezetenen, die de slimheid van deze wereld toepassen op vermeerdering van macht en vermogen, en daarmee anderen uitsluiten.

Jodenhaat

Betekenisvol: het Joodse volk houdt zich tijdens de ballingschap of waar dan ook vast aan zijn eigen wetten (3:8). Ongetwijfeld wordt daar ook de Wet, de Tora, mee bedoeld. De koning laat zich misleiden, verneemt ook niet de naam van het volk Israël, toont geen interesse (ach ja, ik heers over zoveel volken). Zijn willekeur en onverschilligheid – misschien wel de grootste zonde – worden hiermee scherp getekend. In deze tweede scène (3:7-11) bezegelt de koning met zijn geschonken zegelring, teken van instemming, het lot van het Joodse volk. Bij de naam Haman volgt er nu een toevoeging, een extra bijnaam die in vers 1 nog verzwegen werd: ‘de vijand van de Joden’ (3:10).

Ontaal

Vanaf vers 12 (derde scène) komen de koninklijke administratie en het bijbehorend communicatiebureau aan de orde. Koninklijke brieven, alles in de juiste taal en het juiste dialect: iedereen kan op de hoogte zijn. De administratie klopt en wordt nauwkeurig bijgehouden. Ordnung muss sein. Anders kan er niet systematisch uitgeroeid worden. Allen en alles tegelijk, op één en dezelfde dag. ‘Elk gewest in zijn eigen schrift, elk volk in zijn eigen taal.’ Is dit niet een ironisch-kritische verwijzing naar de Babel- en babbeltijd uit Genesis 11?

En zo waarschuwt het boek Ester de lezer voor snel om zich heen grijpende willekeur, aangezet door wat we tegenwoordig haatzaaiende oneliners noemen, sluipend misvormd woord- en taalgebruik dat niet telkens wordt doorzien, tegengesproken, weerlegd.

Ten slotte: er komt geen enkele vrouw voor in dit hoofdstuk. Dan gaat het ook mis.

Deze exegese is opgesteld door Nico Vlaming.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken