Menu

Premium

Lichaam (lijf)

ledemaat of lid, litteken, lijk

Remco Campert dichtte:

Een lichaam is een schaakspel wit tegen wit
koninginnen winnen
en buigen minzaam (in: Dichter, Amsterdam 1995, blz. 67).

Dit diepzinnig gedicht bevat tal van aspecten die de beeldspraak van het lichaam oproepen: spel, strijd, samenwerking, eenheid, verscheidenheid, klein en groot.

Veel van deze aspecten zullen we terugvinden in het bijbelse spreken over het lichaam. Vooral de apostel Paulus maakt graag gebruik van het lichaam als beeld.

Grondtekst

Het Hebreeuws heeft niet, zoals het Grieks, een apart woord voor lichaam. Wel bevat het verschillende woorden waarmee ook de lichamelijke kant van de mens wordt bedoeld. Het woord gewijjah kunnen we vertalen met ‘lichaam’ van mens (Gen. 47:18; Neh. 9:37; Sir. 41:11; 47:19) of van hemels wezen (Ez. 1:11-13; Dan. 10:6) en met ‘lijk’ van mens (1 Sam. 31:1012; Nah. 3:3; Ps. 110:6) of van dier (Richt. 14:89). Het Aramese gesjem betekent ‘lichaam’, van mens (Dan. 3:27-28; 4:30[33]; 5:21) en van dier (7:11). De hoofdbetekenis van basar (266x) is ‘vlees’. In enkele teksten doelt het woord op ‘lijf, lichaam’, voornamelijk in poëtische teksten (Ps. 63:1; Job 4:15; Spr. 5:11; Pred. 12:12). Voor het aspect ‘lichaam’ is Ezechiël 11:19 en 36:26 illustratief, waar tweemaal basar voorkomt. De eerste keer wijst het op vlees als lichaam, de tweede keer op vlees als tegenstelling van steen. Ook sje’er kan naast ‘vlees’ (en andere betekenissen) ‘lijf’ duiden (zo vermoedelijk Ps. 73:26; in Spr. 5:11 naast basar). Het Hebreeuws kent een paar woorden om een dood lichaam te duiden. Het eerste luidt nevelah (bijna 50x, waarvan 13x in Lev. 11 en 9x in 1 Kon. 13), ‘lijk’ van mens (Deut. 21:23), dier (‘kadaver’, Deut. 14:8) en afgodsbeeld (Jer. 16:18). Vaak verschijnt het als collectivum, vooral in de gerichtsprediking van Jeremia (7:33; 9:21[22]; 16:4; 19:7; 34:20). Het woord stamt van het werkwoord naval, ‘verwelken, afvallen, vervallen’. Het tweede, pègèr, komt ca. 20x voor in de betekenis van ‘lijk’, waarvan zowel de mens (Jes. 34:3; Am. 8:3) als het dier(Gen. 15:11) subject is. Het werkwoord pagar, ‘slap, moe zijn’, hangt ermee samen (1 Sam. 30:10,21).

Anders dan het Hebreeuws heeft het Grieks wel een apart woord voor ‘lichaam’, sooma (ca. 130x): van mensen (Matt. 5:29-30; Rom. 1:24) en van dieren (Jak. 3:3). Daarnaast kan sooma in een context van de dood het dode lichaam, het lijk duiden (Mat. 14:12; Hand. 9:40). In het Nieuwe Testament verschijnt eenmaal koolon, ‘lijk’ (Hebr. 3:17, een verwijzing naar Num. 14:26-35). Het lichaam, sooma, bestaat uit velerlei leden, in het enkelvoud melos (ca. 35x, voornamelijk in de paulinische brieven) genoemd (Mat. 5:29), telkens in relatie tot het lichaam en veelal in beeldspraak (1 Kor. 12:12-26). De lichamen van de gelovigen heten melè Christou, dat zijn de ‘leden van Christus’ (1 Kor. 6:15). Meer dan eens doelt sarks, ‘vlees’ (vgl. Hebreeuwse basar) op het lichaam (o.a. Hand. 2:31; Ef. 5:29).

Letterlijk en concreet

a.De bijbel bezingt God als de Schepper van het lichaam (Gen. 1:27; 2:7, 21), en naar vorm en inhoud heet de mens beeld Gods. Daarmee is de principiële verbondenheid tussen God en de totale mens aangegeven. Daarom spreekt de bijbel positief over het lichaam. Met zijn lichaam speelt de mens het liefdesspel, zoals de dichter van Hooglied zo prachtig laat zien. Met zijn lichaam looft en prijst de mens zijn Schepper en Bevrijder, door te dansen, te klappen, te staan, te knielen en zich te verheffen. De psalmisten getuigen er herhaaldelijk van. In de joodse traditie leeft de gedachte dat God de mens met zoveel organen heeft geschapen om hem of haar beter in staat te stellen Hem te ontmoeten. Het lichaam is met zijn ogen, oren, mond, gebaren en beweging een uniek communicatiemiddel dat hem de kans biedt met God en medemens te communiceren. De mens zal vanwege die goddelijke verbinding respectvol met zijn lichaam, zijn persoonlijkheid omgaan. Heilig en rein zal hij zijn voor het aangezicht van de Eeuwige (Lev. 21:7; Num. 8:7). Paulus geeft daar op een heel eigen wijze invulling aan (1 Kor. 6:19; 9:27). Het lichaam heeft met al zijn vergankelijkheid (vgl. Ps. 78:39) ook eeuwigheidswaarde. Dat komt zeer sterk naar voren in Paulus’ gedachte over de opstanding. Hij kan zich niet voorstellen dat er opstanding en nieuw leven is zonder lichamelijkheid. Daarmee stelt hij zich kritisch tegenover allen in zijn tijd die het lichaam als iets minderwaardigs ten opzichte van de ziel beschouwen.

b.Er bestaat een eenheid tussen lichaam, geest en ziel. Deze zijnswijzen van de mens veronderstellen elkaar en komen alleen in samenhang tot bestemming. Prachtig komt dat tot uiting bij de schepping van de mens. God roept hem tot aanzijn met stof uit de aarde en met levenskracht uit de hemel (2:7). Telkens brengt het scheppingsverhaal twee ‘polen’ bij elkaar: materie en geest, vlees en adem, hemel en aarde, God en mens, mens en mens, mens en aarde, dag en nacht. In die tweeheid voltrekt zich het volle leven. Sterker nog, in de verzameling van de polen ligt het levensprogramma voor de mens opgesloten. De wijsheidsleraar roept op tot vreugde, omdat een verslagen geest het gebeente of het lichaam doet verdorren (Spr. 17:22; vgl. Luc. 13:11, waar een vrouw een zieke geest en een ziek lichaam heeft).

c.Het lichaam verschijnt in het Oude Testament niet als iets van de mens. Nee, de mens is lichaam. Lichaam en ik vormen een eenheid; zij zijn niet los te zien. Elke activiteit of beweging die van het lichaam uitgaat, gaat van de betreffende persoon uit. Het lichaam kan verlangen, onthutst zijn, afgemat raken (Ps. 63:1; Job 4:15; Pred. 12:12). Dat wil zeggen, de mens verlangt, is onthutst en raakt afgemat. Wanneer iemand heerst over het lichaam van een ander, verkeert die ander in onvrijheid. Deze onvrijheid kan van politiek-religieuze aard (Neh. 9:37) zijn, maarevengoed van ethisch-relationele aard (Sir. 47:19).

Beeldspraak en symboliek

a.De lichamelijkheid van de mens is in haar wezen beeld van Gods bemoeienis met de aarde en haar bewoners. Dat de mens daar staat, geldt als verwijzing naar zijn Schepper. Aldus maakt de mens deel uit van Gods perspectief. Op bijzondere wijze is Jezus Christus de manifestatie van Gods komen naar en wonen in de wereld. Jezus is als de gezondene onder de mensen gekomen om de bedoelingen van zijn hemelse Vader uit te dragen. In die bedoelingen worden zijn volgelingen opgenomen.

b.Als beeld van God kan de mens, mits hij leeft naar Gods bedoeling, rekenen op de bescherming van zijn lichaam. Indrukwekkend komt dat naar voren in de legende van de vrienden in de vuuroven. Het vuur heeft door de aanwezigheid van de hemelse gezant geen macht over het lichaam van de mannen (Dan. 3:27-28). Dit verhaal krijgt nog meer zeggingskracht door hetgeen de ziener even later aanschouwt in het visioen van de vier dieren. Het lichaam van het vierde dier, symbool voor een gewelddadige heerschappij, wordt prijsgegeven aan het vuur. Deze taferelen leren dat leven in waarheid het vuur doorstaat en dat leven in leugen in vuur verteert (vgl. Sir. 23:16).

c.De apostel Paulus schildert in beeldrijke taal de relatie tussen hem en de Heer, tussen de Heer en de gemeente, en tussen de gemeenteleden onderling. We laten kort enkele beelden de revue passeren.

Aan het slot van de brief aan de Galaten zegt hij van zichzelf dat hij de littekenen van Jezus in zijn lichaam draagt (6:17). Deze littekenen moeten we letterlijk zien. De navolging van Jezus heeft hem slaag en gevangenschap opgeleverd. De zichtbare tekens daarvan toont hij aan een oproerige groep in de gemeente van Galatië. Alleen, de littekens krijgen een symbolisch karakter door ze te laten zien. Zij verwijzen naar Paulus’ overgave aan de zaak van de Heer; hij heeft het lijden omwille van de zaak niet geschuwd. Bovendien verwijst de vereenzelviging met Jezus’ littekenen naar de diepe verbondenheid van de apostel met de Heer. Aan een andere gemeente schrijft hij over het lichaam als een tempel van de heilige Geest (1 Kor. 6:19). De basis van deze uitspraak is Paulus’geloof dat de gelovigen zo intens met Christus zijn verbonden, dat zij door hun lichaam Christus vertegenwoordigen. In hun lichaam is een soort tempel, waar de Geest van God inwoont. Zie verder bij ‘huis’, B-d.

Een derde beeldspraak vinden we in de oproep tot de gelovigen om hun lichaam te stellen ’tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer’ (Rom. 12:1). De apostel gebruikt begrippen uit de cultische omgeving. Het offer dat in de cultus aan God wordt aangeboden moet gaaf en heilig zijn, zodat het in de smaak valt bij God. Zo vraagt hij van de gemeente te Rome zich als offer aan te bieden aan God. Niet letterlijk natuurlijk. Hij zegt in deze beeldspraak: wijd je met je lichaam, je persoon, met alles wat je doet en nalaat aan God, dien Hem met heel je hebben en houden. Waarom? Omdat God zijn barmhartigheid rijkelijk over je heeft uitgestrooid. Hetzelfde motief ligt ten grondslag aan de oproep God met het lichaam te verheerlijken (1 Kor. 6:20).

d.Nog een vierde beeld bezigt Paulus, namelijk dat van het lichaam en de daartoe behorende ledematen (1 Kor. 12:14-26). Voor we de uitwerking van dat beeld noemen, geven we eerst enig inzicht in de literaire stijlfiguur van het lichaam en zijn leden.

Deze stijlfiguur komt vaker voor, zij het voor verschillende doelen. Vooral de dichter van Hooglied maakt er graag gebruik van (4:1-15; 5:10-16; 6:4-10; 7:2-6). Bruid en bruidegom bezingen elkaar met de taal van het lichaam. Hun lichamen getuigen van schoonheid en door die te benoemen en te verheerlijken bevestigen zij elkaar. Elk lid heeft zijn eigen bekoring en uitwerking. Met deze beschrijving geeft de dichter de hoofdrolspelers het instrument in de mond om het allermooiste bij elkaar op te delven. De nadruk ligt op de veelkleurigheid binnen de eenheid en op de eigenheid van elk deel ter verrijking van het geheel. Interessant is de allegorische uitleg door de Targoem van deze teksten, waar de lichaamsdelen worden toegepast op onder meer de leraren, het cultusperso-neel en de messiassen van Israël. In negatieve zin treffen we het beeld aan als beschrijving van onwaarde en ondergang van afgodsbeelden (Ps. 115; Dan. 2). Hun lichaam is dood, hun leden kunnen niets. Zielenpoten zijn degenen die op zulke lichamen hun hoop vestigen. De joodse geschiedschrijver Flavius Josefus past het beeldvan het lichaam toe in politieke zin: als de hoofdstad ziek is, worden andere delen van het land ook ziek (Joodse Oorlog IV, 406). Ook de rabbijnen maken gebruik van de gelijkenis, zoals dat prachtig in de Midrasj van Psalm 39 naar voren komt (Ps. 39:2). Zij zien een parallel tussen het aantal ledematen van het lichaam en het aantal geboden van de Tora.

Nu terug naar het beeld van het lichaam en zijn leden bij Paulus. Hij typeert de gemeente als het lichaam van Christus. Hiermee past hij een bekende vergelijking uit de Oudheid – de kosmos is het lichaam van God – toe op de relatie tussen de gemeente en Christus. Het gaat om een zijnswijze van de gemeente; deze loopt uit in het handelen en spreken volgens Christus’ handelen en spreken. De werkelijkheid van Christus is door zijn Geest in volheid aanwezig. Jezus heeft zijn leven, zijn lichaam gegeven aan het kruis tot redding van de mensheid. Bij de viering van het Pascha spreekt Jezus bij het delen van het brood uit: ‘…dit is mijn lichaam’ (Mat. 26:26; Mar. 14:22; Luc. 22:19; 1 Kor. 11:24). Jezus herinnert daarmee aan het Pascha bij de uittocht: ‘dit heeft de Heer aan mij gedaan bij mijn uittocht uit Egypte’ (Ex. 13:8). Het brood verwijst naar mijn lichaam. Hij zegt: dit ben Ik. daarbij ligt niet de nadruk op de substantie, maar op het voor jullie. Aldus hebben de gelovigen deel aan Christus wezen; zij zijn ingelijfd in zijn werkelijkheid. Paulus verbijzondert het lichaam van Christus door te spreken van de verschillende leden. Die ledematen zijn onderscheiden van elkaar en vormen tegelijkertijd een eenheid. Wat houdt deze gelijkenis precies in voor de gemeente van Korinte, die geteisterd wordt door onderlinge spanningen? Ten eerste: individu en gemeenschap zijn op elkaar betrokken; eenheid zonder veelheid bestaat niet, veelheid zonder eenheid houdt geen stand. Ten tweede: de veelkleurigheid en veelvormigheid van de gemeente is geen tekort, maar een gave. Ten derde: elk deel heeft zijn eigenheid en die eigenheid verdient ruimte zonder de eigenheid van een ander deel te blokkeren. Ten vierde: elk lid is nodig voor het optimaal functioneren van het andere lid; waar leden worden buitengesloten, ontstaat misstand. Ten vijfde: ook de minst belangrijke leden – de zwakken – zijn onmisbaar voor het geheel; de belangrijke leden – de sterken – moeten zich dat realiseren. Ten zesde: alle leden zullen delen in de pijn en vreugde van de ander.

e.Angstaanjagend is het tafereel van op straat of in een dal liggende lijken. Voor de bijbelse mens geldt dit als de grootst denkbare vernedering die hem met afschuw vervult. Zodra de dood intreedt, dient de overledene in het graf te worden gelegd. Uit eerbied voor het geleefde leven, uit respect voor de Schepper die deze mens ooit heeft geschapen. Evenzeer om te voorkomen dat de gestorvene, die daarom onrein is, de omgeving verontreinigt. Het lichaam hoort thuis in de aarde waaraan het is ontsproten. Wanneer het lichaam niet (meteen) begraven wordt, is dat vreselijk: alsof de overledene niet heeft bestaan, alsof zijn leven zinloos is geweest. Welnu, wanneer de bijbelschrijvers een vreselijk uitzicht willen schilderen – als waarschuwing, als aansporing tot ommekeer -bezigen zij het beeld van het lijk of de lijken in de straat of elders buiten. Zulk een schildering maakt deel uit van de gerichtsaankondiging. In Deuteronomium staat het woord op het kruispunt van de twee wegen die Israël kan gaan: de weg van het volgen van de Tora leidt tot zegen, de weg van het niet horen naar de Tora leidt tot vervloeking. En dat laatste heeft dood en verderf tot gevolg, waarbij Israëls lijken tot voedsel van roofdieren dienen (28:26). Met hetzelfde beeld brengt de dichter de ondergang van Jeruzalem onder woorden (Ps. 79:2). Jeremia grijpt herhaaldelijk terug naar het beeld van verstrooide lijken. Hij hoopt met dit weerzinwekkende beeld – dat op een gegeven moment concreet kan worden – de kinderen van Juda tot ommekeer te brengen en zo hun lot te keren (7:33; 16:34:20; vgl. Jes. 5:25). En de aankondiging dat het lijk van de koning op straat komt te liggen, betekent niet alleen dat de macht van de koning wordt vernietigd, maar eerder dat hem elke waardigheid en herinnering wordt ontnomen (26:23; 36:30). Het beeld van talrijke lijken dient een hevig schokeffect teweeg te brengen (Am. 8:3). Tegelijk toont het de ernst van de situatie, aangezien hetgeen staat te gebeuren een afspiegeling is van hetgeen nu gebeurt; de daders van het huidige kwaad zijn morgen slachtoffers, maar dan wel slachtoffers van hun ‘eigen product’. Niet alleen Israël zal dit bij voortdurend goddeloos gedrag overkomen, ook andere volken zullen om die reden een rol krijgen in het gruwelijke tafereel van de verzamelde lijken (Jes. 34:3; 37:36; Nah. 3:3).

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 38; 73; 88; 109; 128; Gezang 10; 21; 90; 93; 129; 159; 160; 210; 232; 242; 268; 270; 331; 346; 354; 356; 388; 489; 491; Droom: 47; Eerste: 35; Er valt: 26; Evangelie II: 7; 13; Land van belofte: 24; Liefde: 24; 47; 59; 60; 63; Liturgie: 502; Zingend I-II: 30; V: 30; 64; Zleven: 39.

b.Poëzie:

Gerrit Achterberg, Verzamelde gedichten, Amsterdam 19848, blz. 139: ‘Contract’; 209: ‘Om een donker lichaam’; 288: ‘Lichaam’; 376: ‘Trompet’. Hans Andreus, Gedichten 1948-1974, Haarlem 1975, blz. 20-42: ‘De taal der dieren’; 209: ‘Huis’. Hans Bouma, Mens in weer en wind, Kampen 1998, blz. 10: ‘Lichaam’; 98: ‘Verrader’. Van der Graft,Mythologisch, Baarn 1997, blz. 300: ‘Lofzang vanwege het lichaam’. Judith Herzberg,27 liefdesliedjes, Amsterdam 19867, blz. 23: ‘Je bent zo mooi.’; 35: ‘Wat is er.’. Muus Jacobse, Het oneindige verlangen, Nijkerk 1982, blz. 136: ‘Lichaam’.

c.Verwerking:

Het lichaam als beeld sprak niet alleen de mens in de Oudheid aan, ook vandaag is het nog springlevend. Iedereen voelt zich betrokken bij dat beeld. Laat een groep maar eens invullen wat bijvoorbeeld een oog allemaal kan en waarom het oog de hand nodig heeft. Door allerlei verbindingen te leggen, maken we de samenhang, de eigenheid en de noodzaak van samenwerking duidelijk. Toch is het goed daarbij een kanttekening te plaatsen: wees er bij vergelijking van het lichaam als geheel en van de ledematen op bedacht dat bij menigeen een lichaamsdeel niet functioneert. Door de beeldspraak onzorgvuldig te gebruiken kunnen we hen pijnlijk treffen. Thema’s bij dit woord zijn onder andere: eenheid en verscheidenheid, geven en ontvangen, individu en gemeenschap, schoonheid en genieten.

Verwijzing

Het begrip lichaam heeft raakvlakken met afzonderlijke lichaamsdelen (‘hand‘, ‘oor‘, ‘oog‘ enzovoort), maar ook met ‘huis‘, ‘volk‘ en ‘mens‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken